Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-10-2008, BF8252, BK-08/00128
Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-10-2008, BF8252, BK-08/00128
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2008
- Datum publicatie
- 13 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2008:BF8252
- Zaaknummer
- BK-08/00128
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft aan de uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2004, noch aan de aanmaning gevolg gegeven. De - ambtshalve opgelegde - aanslag beloopt, na verrekening van € 4.195 aan ingehouden loonheffing en van een voorlopige teruggave van € 159, € 152. De Inspecteur heeft een verzuimboete opgelegd van € 567 wegens het niet doen van aangifte (derde verzuim). De rechtbank heeft de boete verminderd tot op € 150 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ad € 161. Het hoger beroep van de Inspecteur behelst dat de rechtbank de boete op onjuiste gronden heeft gematigd en dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Het Hof laat de uitspraak van de rechtbank in stand met verbetering van gronden.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00128
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 10 oktober 2008
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 februari 2008, nr. AWB 07/3742, betreffende na te noemen ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) gegeven boetebeschikking.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en beroep bij de rechtbank
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd van € 4.202. Na verrekening van € 4.195 aan ingehouden loonheffing en van een voorlopige teruggave van € 159, beloopt de aanslag € 152. Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van de artikelen 67a en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 een verzuimboete opgelegd van € 567. Bij beschikking heeft de Inspecteur voorts een bedrag van € 16 aan heffingsrente in rekening gebracht. Het aanslagbiljet waaruit van de aanslag en de beschikkingen blijkt, is gedagtekend 7 april 2007.
1.2 Belanghebbende heeft een bezwaarschrift bij de Inspecteur ingediend dat uitsluitend is gericht tegen de beschikking inzake de boete. Bij de uitspraak op dat bezwaar heeft de Inspecteur de boete gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In dit verband is een griffierecht van € 39 geheven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de boete verminderd tot op € 150, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 161 en de Staat aangewezen als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet betalen en de Staat voorts gelast het griffierecht van € 39 aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding
2.1 De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 29 augustus 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar is namens belanghebbende niemand verschenen. Namens de Inspecteur is [naam ambtenaar] verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.2 Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 juli 2008 aan zijn bewindvoerder [naam bewindvoerder] op het adres [postadres bewindvoerder], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens op 29 augustus 2008 door de griffier geraadpleegde informatie van TNT-Post, die in het dossier is gevoegd, is de vorenbedoelde brief op 23 juli 2008 op het postkantoor aan de geadresseerde uitgereikt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is op 28 februari 2005 schriftelijk uitgenodigd vóór 1 april 2005 aangifte te doen voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. Bij deze uitnodiging was een aangiftediskette gevoegd. Op 1 september 2005 is belanghebbende aangemaand uiterlijk op 1 oktober 2005 aangifte te doen.
3.2 Belanghebbende heeft aan de uitnodiging, noch aan de aanmaning gevolg gegeven.
In verband hiermee heeft de Inspecteur ambtshalve de onderhavige aanslag en boete opgelegd. Voor het beloop van de boete heeft de Inspecteur in aanmerking genomen dat belanghebbende voor het derde achtereenvolgende jaar geen aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen heeft gedaan, zodat sprake was van een derde verzuim.
3.3 Bij beschikking van 28 februari 2006 van de kantonrechter te Alphen aan den Rijn is belanghebbende onder bewind gesteld omdat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Daarbij is [naam bewindvoerder] te [woonplaats bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
3.4 In het geding voor de rechtbank heeft de bewindvoerder namens belanghebbende opgetreden door een beroepschrift in te dienen. Hij is bij de rechtbank niet ter zitting verschenen.
Omschrijving geschil
4.1 Het hoger beroep van de Inspecteur behelst dat de rechtbank de boete op onjuiste gronden heeft gematigd en dat de rechtbank hem ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld.
4.2 Voor de standpunten van de Inspecteur in hoger beroep en de gronden waarop hij deze doet steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1 Met betrekking tot de boete heeft de rechtbank, na onder 2.5 van haar uitspraak te hebben overwogen dat de verzuimboete terecht en naar een juist bedrag is opgelegd, onder 2.6 overwogen:
"De rechtbank vindt echter aanleiding de opgelegde boete te matigen, omdat de hoogte van de opgelegde boete zich niet verhoudt met de te betalen belasting. De boete is immers meer dan 3,5 keer zo hoog als de te betalen belasting. De rechtbank overweegt voorts dat de boete € 113 zou bedragen indien de aanslag op nihil zou zijn vastgesteld. Nu de aanslag meer bedraagt dan nihil en er voorts geen aanleiding is de boete hoger vast te stellen dan het te betalen bedrag van de aanslag, stelt de rechtbank de boete in goede justitie vast op € 150."
5.2 De motivering die de rechtbank in rechtsoverweging 2.6 van haar uitspraak aan de tot € 150 gematigde boete ten grondslag heeft gelegd, strookt niet met het in rechtsoverweging 2.5 van die uitspraak gegeven oordeel dat de verzuimboete naar een juist bedrag is opgelegd.
5.3 Daarvoor ontbeert de in rechtsoverweging 2.6 van haar uitspraak gegeven motivering ook op zichzelf voldoende draagkracht. De Inspecteur beklaagt zich hier terecht over.
5.4 Het staat de rechter vrij, indien hij de door een inspecteur in een concreet geval opgelegde boete niet passend en geboden acht in verhouding tot de ernst van het feit, zijn oordeel daaromtrent daarvoor in de plaats te stellen.
5.5 Uit de meer algemeen luidende formulering van de rechtbank blijkt niet dat zij een boete van € 150, mede gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van deze belanghebbende, passend en geboden acht. Daarom zal het Hof zulks thans beoordelen.
5.6 Gelet op de vermogens- en inkomenspositie van belanghebbende voor zover deze uit de stukken blijken, het feit dat op verzoek van belanghebbende een bewindvoerder over zijn goederen is benoemd omdat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, de ernst van het feit dat hij voor de derde maal heeft verzuimd aangifte te doen voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen, is het Hof van oordeel dat een boete van € 150 passend en geboden is.
5.7 Mitsdien heeft de rechtbank de boete terecht tot dit bedrag verminderd.
5.8 De rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het bedrag van de vergoeding bepaald op € 161.
5.9 Volgens de Inspecteur had de rechtbank hem niet in de proceskosten van belanghebbende mogen veroordelen. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet om een proceskostenvergoeding heeft verzocht en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het optreden van zijn bewindvoerder als gemachtigde in deze zaak kosten heeft gemaakt.
5.10 Uit de stukken blijkt, naar de Inspecteur ter zitting in hoger beroep heeft beaamd, dat de bewindvoerder van belanghebbende in het geding voor de rechtbank heeft opgetreden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener.
5.11 Bij de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft als hoofdregel te gelden dat, indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, zijn wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld. Met deze hoofdregel en de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand strookt het om in het (zich hier voordoende) geval dat een belanghebbende, die vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde, in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgaven behoevende, kosten te veroordelen tenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt. De uitspraak van de rechtbank en de stukken van het geding geven geen aanleiding voor laatstbedoelde veronderstelling zodat ervan moet worden uitgegaan dat zich hier dat geval niet heeft voorgedaan. Een vergelijkbaar oordeel heeft de Hoge Raad gegeven in zijn arrest van 15 juli 1996, nr. 31.168 (LJN AA2014).
5.12 Voor zover de Inspecteur heeft bedoeld te stellen dat de bewindvoerder voor diens diensten aan belanghebbende geen kosten in rekening brengt, zodat deze niet op belanghebbende drukken, overweegt het Hof dat het voor die veronderstelling in de stukken geen enkele aanwijzing heeft gevonden. Het Hof acht het op zich waarschijnlijk dat de bewindvoerder het salaris voor zijn dienstverlening, al dan niet volgens een normering, ten laste brengt van de boedel van de onderbewindgestelde (belanghebbende).
5.13 Mitsdien heeft de rechtbank de Inspecteur terecht in de proceskosten veroordeeld. Voor dit geval heeft de Inspecteur ter zitting te kennen gegeven het door de rechtbank vastgestelde bedrag van de proceskostenvergoeding niet te hoog te achten.
5.14 Het vorenoverwogene betekent dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, zodat het hoger beroep faalt.
Proceskosten en griffierecht
6.1 Nu de gemachtigde van belanghebbende in hoger beroep geen proceshandelingen heeft verricht, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6.2 Omdat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Staat wegens het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 428.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspaak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, B. van Walderveen en E.M. Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 10 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.