Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-01-2009, BH6076, BK-07/00375
Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-01-2009, BH6076, BK-07/00375
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 januari 2009
- Datum publicatie
- 16 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BH6076
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6353, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-07/00375
Inhoudsindicatie
Belanghebbende exploiteert een onderneming die gingerwine uit het VK importeert. Het in 1999 geleden verlies uit valutahandel in andere valuta dan Engelse ponden mag niet ten laste van het resultaat van de vof worden gebracht. Gesteld noch gebleken is dat deze handel dienstbaar is aan de actviteit van de onderneming. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de valutahandel verband houdt met het valutarisico in verband met de import in Engelse ponden.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00375
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 6 januari 2009
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 april 2007, nummer AWB 06/1393, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.
Aanslag, navorderingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 16.556 (€ 7.512).
1.2. Vervolgens heeft de Inspecteur aan haar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.237 (€ 8.275).
1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk ge-grond verklaard en de navorderingsaanslag verminderd tot ƒ 18.045 (€ 8.188) na dotatie aan de fiscale oudedagsreserve.
1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De In-specteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Ge-rechtshof van 18 november 2008. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandel-de ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tus-sen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
3.1. Belanghebbende exploiteert samen met A en B een importhandel van gingerwine in de vorm van een vennootschap onder firma onder de naam C te R (hierna: de VOF). Belang-hebbende is gerechtigd tot 35 percent van het resultaat, A tot 41 percent. De VOF houdt zich bezig met de import van gingerwine uit het Verenigd Koninkrijk.
3.2. De winst en verliesrekening van de VOF over 1999 vermeldt een resultaat van ƒ 38.195 (€ 17.332), waarvan 35%, oftewel ƒ 13.368 (€ 6.066) toekomt aan belanghebbende.
3.3. In de winst- en verliesrekening van de VOF zijn over de jaren 1998 en 1999 de vol-gende resultaten uit valutahandel vermeld:
Winst valutahandel: 1998 1999
Australische dollars € 5.754 Engelse ponden € 396
Japanse yen € 3.318 Amerikaanse dollars € 50
Amerikaanse dollars € 16
Totaal € 9.088 Totaal € 446
Verlies valutahandel: 1998 1999
Engelse ponden € 9.606 Japanse yen € 4.033
Termijnprovisie € 1.516 Zwitserse francs € 155
Totaal € 11.122 Termijnprovisie en kosten € 250
Totaal € 4.438
3.4. Voor de heffing van inkomstenbelasting heeft belanghebbende voor het jaar 1999 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 16.556 (€ 7.512). De aanslag is conform de aan-gifte vastgesteld.
3.5. In 2004 heeft de Inspecteur bij de VOF een boekenonderzoek doen uitvoeren, waar-van op 15 december 2004 een rapport (hierna: het controlerapport) is uitgebracht. In het controlerapport is onder meer vermeld dat de winst van de VOF met de volgende bedragen moet worden verhoogd:
verlies uit valutahandel ƒ 4.388
niet aftrekbare boetes - 90
teveel afgetrokken premie autoverzekering - 354
totaal ƒ 4.832 (€2.192)
3.6. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslag het op de handel in Japanse yens en Zwitserse francs geleden verlies niet in aftrek aanvaard en de winst op de Amerikaanse dollars niet tot het re-sultaat gerekend. De navorderingsaanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.237 (€ 8.275).
3.7. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur zich op het standpunt ge-steld dat de correctie van het winstaandeel nader moet worden bepaald op ƒ 1.691 (35% van ƒ 4.832), hetgeen na aanpassing van de dotatie aan de fiscale oudedagsreserve heeft geresul-teerd in een belastbaar inkomen van ƒ 18.045 (€ 8.188).
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is uiteindelijk nog in geschil of het in 1999 geleden verlies uit valuta-handel ten laste van het resultaat van de VOF kan worden gebracht, welke vraag belangheb-bende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De VOF exploiteert een internationaal handelende onderneming. De import geschiedt in En-gelse ponden, waarvoor de VOF valutarisico loopt, dat binnen de onderneming wordt afge-dekt door middel van termijntransacties met andere vreemde valuta. De doelstelling van de onderneming mag niet beperkt worden uitgelegd. De bedrijfsmatige activiteit omvat tevens de handel in valuta. De liquide middelen zijn aangewend ten behoeve van de onderneming.
4.3. De Inspecteur houdt op dit punt de juistheid van de navorderingsaanslag staande.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot ver-mindering van de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 16.583.
5.2. De Inspecteur heeft uiteindelijk geconcludeerd tot vermindering van de navorderings-aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 17.921.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Belanghebbende exploiteert samen met twee andere vennoten een onderneming die bestaat uit het importeren van gingerwine uit het Verenigd Koninkrijk. Gesteld noch geble-ken is dat de valutahandel in andere valuta dan Engelse ponden op enigerlei wijze op directe wijze dienstbaar is aan de hiervoor genoemde activiteit. Belanghebbende heeft evenmin fei-ten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de va-lutahandel verband houdt met het valutarisico dat zij loopt omdat zij importeert in Engelse ponden. Van een zelfstandige uitoefening van een onderneming op het gebied van de handel in valuta is evenmin sprake. Het Hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank te dier zake. De omstandigheid dat in het jaar 1998 reeds handel in valuta plaatsvond brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Uit de gedingstukken komt veeleer naar voren dat de handel in valuta een doel op zich, speculatie, vormde van de vennoten in privé. Daarbij is het niet van belang dat de valutahandel is gedreven met liquide middelen van de onderneming. Be-langhebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de handel in eerdergenoemde valuta in enig zakelijk verband staat met de uitoefening van de ondernemingsactiviteit.
6.2. De Inspecteur heeft zich ter zitting verenigd met het standpunt van belanghebbende dat over het onderhavige jaar, boven het reeds aanvaarde bedrag van ƒ 839 aan verzeke-ringspremie voor de bestelauto, ƒ 354 aan verzekeringspremie voor de in de onderneming gebruikte vrachtauto van C ten laste van het resultaat van de VOF mag worden gebracht. Het belastbare inkomen van belanghebbende over 1999, dat na uitspraak op bezwaar ƒ 18.045 bedraagt, dient derhalve te worden verminderd met belanghebbendes aandeel in de premie van 35 percent, derhalve tot ƒ 17.921. Partijen zijn, gelet op het geringe belang daarvan, overeengekomen dat bij nadere vaststelling van het belastbare inkomen geen rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de fiscale oudedagsreserve.
6.3. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk ten dele aan belanghebbende. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebben-de gemaakte kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met het be-zwaar, het beroep voor de rechtbank en het hoger beroep, een en ander vast te stellen op de voet van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof is van oordeel dat met de voor de rechtbank behandelde zaak AWB 06/536 van A, betreffende de navorderingaanslag in de in-komstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999, waarin de rechtbank in haar uitspraak van 10 april 2007 een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken waarvan de rechtbank is uitgegaan dat deze samenhangt met het beroep van belanghebbende, niet voldoende samenhang bestaat aangezien reeds vanaf de bezwaarfase het geschil in die zaak werd beperkt tot de bijtelling inzake het privé-gebruik van de aan A ter beschikking gestelde personenauto.
7.2. Het Hof stelt de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, op de voet van genoemd besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op € 161 (€ 161 x 1 (gewicht van de zaak)) en die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep op € 1.288 (4 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)), derhalve in totaal op € 1.449.
7.3. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 37, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 106 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 17.921,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar, het beroep en het hoger be-roep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.449, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de Staat der Nederlanden het van belanghebbende geheven griffierecht van in totaal € 143 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en E.J.M. Rosier, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema- van der Koogh. De beslissing is op 6 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.