Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-04-2007, BB6353, AWB 06/1393

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-04-2007, BB6353, AWB 06/1393

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 april 2007
Datum publicatie
24 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6353
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/1393

Inhoudsindicatie

Verlies uit handel in valuta van een andere mogendheid dan die waaruit de belastingplichtige zijn voor de verkoop bestemde artikelen importeert, behoort niet tot de winst.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1393

Uitspraakdatum: 10 april 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 april 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 1999 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.237 (€ 8.275).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2007. Namens eiseres is [...] daar verschenen, bijgestaan door [Q.]. Namens verweerder is [...] verschenen.

Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van [Q.] met de procedurenummers AWB 06/541 IB/PVV, AWB 06/536 IB/PVV, AWB 06/537 IB/PVV, AWB 05/8762 WAZ, AWB 05/7023 WAZ, AWB 05/7022 WAZ en AWB 05/7021 WAZ. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt, voor zover van belang, ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Namens eiseres is het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar ingetrokken.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1 Eiseres is één van de vennoten in de vennootschap onder firma [X.] (hierna: de VOF). De VOF houdt zich bezig met de import van Gingerwine uit het Verenigd Koninkrijk. Het aandeel van eiseres in het resultaat van de VOF is 35%.

2.2 De winst- en verliesrekening van de VOF over 1999 vermeldt een resultaat van ƒ 38.195 (€ 17.332), waarvan 35%, oftewel ƒ 13.368 (€ 6.066) toekomt aan eiseres. Tot het resultaat van de VOF behoort onder meer een valutaverlies van ƒ 4.388, dat is geleden met de handel in Zwitserse Franken, Japanse Yens en Amerikaanse Dollars.

2.3 Voor de heffing van IB heeft eiseres voor het jaar 1999 een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 16.556 (€ 7.512). De aanslag is conform de aangifte vastgesteld.

2.4 In 2004 heeft verweerder bij de VOF een boekenonderzoek doen uitvoeren, waarvan op 15 december 2004 een rapport (hierna: het controlerapport) is uitgebracht. In het controle-rapport is onder meer vermeld dat de winst van de VOF met de volgende bedragen moet worden verhoogd:

verlies uit valutahandel ƒ 4.388

niet aftrekbare boetes - 90

teveel afgetrokken premie autoverzekering - 354

totaal ƒ 4.832 (€ 2.192)

2.5 Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder eiseres de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De navorderingsaanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 18.237 (€ 8.275).

2.6 Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de correctie van het winstaandeel nader moet worden bepaald op ƒ 1.691 (35% van ƒ 4.832), hetgeen na aanpassing van de dotatie aan fiscale oudedagsreserve heeft geresulteerd in een belastbaar inkomen van ƒ 18.045 (€ 8.188).

2.7 In geschil is of het verlies uit de valutahandel behoort tot het resultaat van de VOF en of de premie autoverzekering voor het juiste bedrag in aanmerking is genomen. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de navorderings-aanslag tot één, naar een belastbaar inkomen van ƒ 16.583 (€ 7.525).

2.8 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.9 Verweerder betwist dat de valutatransacties, afgezien van Engelse ponden, tot de normale bedrijfsuitoefening gerekend kunnen worden, zoals eiseres stelt.

2.10 De rechtbank stelt voorop dat tot de winst uit een onderneming behoort elk voordeel dat, onder welke naam en in welke vorm ook, wordt verkregen uit een onderneming. Een voordeel kan worden geacht te zijn verkregen uit een onderneming als het binnen het kader van het eigenlijke doel van het bedrijf is behaald, door aanwending van het ondernemingsvermogen en de binnen de onderneming aanwezige kennis, ervaring en arbeidsproductiviteit. Wanneer het verwerven van een voordeel niet binnen het eigenlijke doel van het bedrijf ligt, behoort het tot de winst, als de bedrijfsuitoefening de belastingplichtige tot het verwerven daarvan in staat heeft gesteld, oftewel, als het behalen van dat voordeel zonder het bestaan van de onderneming redelijkerwijs niet mogelijk zou zijn geweest.

2.11 Tussen partijen is niet in geschil dat de VOF zich bezig houdt met de invoer van Gingerwine uit het Verenigd Koninkrijk. Gelet hierop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de handel in valuta van andere mogendheden dan het land van herkomst van het importproduct van de VOF behoort tot het eigenlijke doel van de onderneming. Weliswaar heeft eiseres ter zitting onder meer gesteld dat de valutahandel mede was bedoeld voor het afdekken van valutarisico's, maar zij heeft deze stelling, met name gelet op de betwisting van verweerder, niet nader onderbouwd.

2.12 De valutahandel was het werk van [K.X.]. Deze man voert de administratie van het bedrijf en bepaalt de winstverdeling. Verder heeft hij voor het bedrijf geen arbeid verricht. Gelet hierop kan volgens de rechtbank ook niet worden gezegd dat bij de valuta-handel gebruik is gemaakt van de binnen de onderneming aanwezige kennis, ervaring en arbeidsproductiviteit. Dat [K.X.] uitsluitend door de bedrijfsuitoefening tot het aangaan van valutatransacties in staat werd gesteld, is gesteld noch gebleken, evenmin dat de desbetreffende valutahandel op zichzelf een bron van inkomen, meer in het bijzonder een onderneming, vormt.

2.13 Eiseres heeft nog aangevoerd dat geen sprake was van overtollige liquide middelen binnen de VOF en dat de op de balans vermelde liquide middelen dus terecht tot het ondernemingsvermogen zijn gerekend. Nu het valutaresultaat met die liquide middelen en dus met de aanwending van ondernemingsvermogen is behaald, behoort het, aldus eiseres, tot de winst. Dit betoog faalt echter. Liquide middelen die tot het vermogen van een onderneming behoren kunnen aan het ondernemingsvermogen worden onttrokken voor een doel dat buiten de eigenlijke doelstelling van het bedrijf ligt, ook al zijn die middelen op dat moment voor het bedrijf niet overtollig. Het is juist de aanwending van een vermogensbestanddeel dat bepalend is voor de vraag of het behoort tot het ondernemingsvermogen. Een vermogensbestanddeel behoort tot het ondernemingsvermogen als het wordt aangewend voor de doel-stelling van het bedrijf en naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dat voor deze zaak, gelet op het hiervoor overwogene, niet aannemelijk gemaakt.

2.14 Voor de aftrek van bedrijfskosten ligt de bewijslast bij de belastingplichtige. In het controlerapport is vermeld dat een bedrag van ƒ 1.193 is afgetrokken voor de verzekering van een bestelauto, maar dat voor de bestelauto die op de balans staat slechts een premie van ƒ 839 is betaald. Eiseres heeft aangevoerd dat het verschil een vergoeding betreft voor het gebruik van een door een derde beschikbaar gestelde bestelauto en dat het bedrag niet is betaald, maar is geboekt in rekening courant. Eiseres heeft dit na betwisting echter niet met enig schriftelijk stuk gestaafd en ook overigens niet aannemelijk gemaakt. Zij is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd.

2.15 Gelet op het vorenoverwogene is het ongegrond verklaard.

2.16 Hoewel eiser ter zitting het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar heeft ingetrokken, zou de rechtbank daarin aanleiding hebben kunnen vinden verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze zaak en de zaak met procedurenummer AWB 06/536 IB/PVV zijn echter samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat in de zaak AWB 06/536 IB/PVV een proceskostenveroordeling is uitgesproken en er minder dan vier samenhangende zaken zijn, ziet de rechtbank daarvoor in deze zaak geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.