Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-05-2009, BI5936, BK-08/00302

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-05-2009, BI5936, BK-08/00302

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 mei 2009
Datum publicatie
2 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI5936
Zaaknummer
BK-08/00302

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht de beschikking heffingsrente heeft vernietigd.

Het Hof vernieitigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-08/00302

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 8 mei 2009

in het geding tussen:

mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna:

de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank

’s-Gravenhage van 3 juli 2008, nummer AWB 07/3976 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.

1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 maart 2007 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.490 en is bij beschikking een bedrag van € 74 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 23 april 2007 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd echter alleen voor zover deze ziet op de beschikking heffingsrente, de beschikking heffingsrente vernietigd en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen.

2.2. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe door het Hof bij brieven van 22 september 2008,

24 oktober 2008 en 27 november 2009 (aangetekend) in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

27 maart 2009, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Een zoon van belanghebbende heeft op de dag van de zitting in een telefonisch contact met de griffier meegedeeld dat belanghebbende ziek was, dat het twijfelachtig was of zij ter zitting zou verschijnen, maar heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft drie zonen, geboren op achtereenvolgens 8 mei 1970, 7 maart 1972 en 21 augustus 1990. Deze zonen waren in het jaar 2005 niet op het woonadres van belanghebbende ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.

3.2. Tot 29 oktober 2004 was belanghebbende samen met haar jongste zoon [A], geboren op 21 augustus 1990, op hetzelfde woonadres ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Op 29 oktober 2004 heeft belanghebbende zich op een ander woonadres ingeschreven, terwijl haar zoon nog tot 17 januari 2005 op het oude adres van belanghebbende was ingeschreven. Sinds 17 januari 2005 is de zoon ingeschreven op het adres van zijn vader.

3.3. Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende begin april 2004 een verzoek om een voorlopige teruggaaf van heffingskortingen ingediend. Naar aanleiding van dit verzoek heeft zij met dagtekening 15 juni 2004 een voorlopige teruggaaf ontvangen van € 2.038. Het bedrag is in één termijn van € 292 en zes termijnen van € 291 aan belanghebbende uitbetaald.

3.4. Met ingang van 2005 heeft de Belastingdienst zijn werkwijze gewijzigd door zoveel mogelijk automatisch voorlopige teruggaven te verlenen. Aan alle belastingplichtigen die een voorlopige teruggaaf voor het jaar 2004 hebben ontvangen, is in september 2004 een brief gezonden waarin de gewijzigde werkwijze van de Belastingdienst is uiteengezet. In de brief is tevens aangegeven hoe te handelen indien een belastingplichtige over het jaar 2005 geen automatische voorlopige teruggaaf wenst te ontvangen, en wel door dit telefonisch voor 17 oktober 2004 door te geven. Een kopie van die brief behoort tot de gedingstukken.

3.5. Belanghebbende heeft niet aangegeven geen automatische voorlopige teruggaaf te willen ontvangen. Aan haar is met dagtekening 15 januari 2005 een zogenoemde automatische voorlopige teruggaaf toegekend van € 2.203. Hierbij werd aan belanghebbende de kinderkorting, aanvullende kinderkorting en alleenstaande ouderkorting in verband met haar jongste zoon verleend. De Inspecteur heeft deze teruggaaf gebaseerd op gegevens die belanghebbende in haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het belastingjaar 2004 heeft ingevuld.

3.6. In de kantlijn van de beschikking waarin de automatische voorlopige teruggaaf is toegekend, wordt de belastingplichtige er op geattendeerd voor de controle gebruik te maken van de wijzigingswijzer. Ook is een brief toegevoegd met het verzoek te controleren of de gegevens van de voorlopige teruggaaf juist zijn. Op de achterzijde is vermeld hoe te handelen indien deze gegevens niet correct zijn. Een kopie van die brief behoort eveneens tot de gedingstukken.

3.7. Belanghebbende heeft niet gereageerd om de haar toegekende automatische voorlopige teruggaaf te wijzigen. Het bedrag van € 2.203 is gedurende het jaar 2005 in zeven maandelijkse termijnen van € 184 en vijf maandelijkse termijnen van € 183 uitgekeerd.

3.8. Belanghebbende heeft op 29 juni 2006 haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 (hierna: de aangifte) ingediend. In de aangifte heeft zij niet om (aanvullende) kinderkorting noch om alleenstaande-ouderkorting verzocht. De definitieve aanslag is door de Inspecteur conform de ingediende aangifte vastgesteld. Deze aanslag resulteerde in een (terug) te betalen bedrag van € 1.532 en een te betalen heffingsrente van € 74.

3.9. Tegen de aanslag welke overeenkomstig de ingediende aangifte is vastgesteld, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op de (aanvullende) kinderkorting en de alleenstaande-ouderkorting omdat zij haar jongste zoon heeft verzorgd en onderhouden, ondanks het feit dat haar jongste zoon niet op haar woonadres was ingeschreven. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Tegen de beschikking heffingsrente is geen bezwaarschrift ingediend.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht de beschikking heffingsrente heeft vernietigd.

4.2. De Inspecteur heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de rechtmatigheid van de beschikking heffingsrente nu dit noch in bezwaar noch in beroep door belanghebbende als geschilpunt is opgeworpen. Het bezwaar maken tegen de aanslag omvat niet het bezwaar maken tegen de beschikking heffingsrente (vergelijk HR 16 oktober 1996, nr. 31662, LJN AA1714,

BNB 1996/398, en HR 23 september 1998, nr. 33349, LJN AA2373, BNB 1998/377). In zoverre is de rechtbank buiten de rechtsstrijd getreden. Voorts betwist de Inspecteur dat een verwijt kan worden gemaakt dat bij het opleggen van de automatische voorlopige aanslag onzorgvuldig te werk is gegaan en dat uit dien hoofde de beschikking dient te worden vernietigd. Daartoe heeft de Inspecteur verwezen naar de feitelijke gang van zaken in het onderhavige geval en de parlementaire behandeling betreffende de invoering van de automatische voorlopige aanslag.

4.3. Belanghebbende heeft zich niet uitgelaten over de uitspraak van de rechtbank noch over het standpunt van de Inspecteur zoals te kennen uit het hogerberoepschrift.

5. Conclusies van partijen

5.1. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend noch op andere wijze haar standpunt in hoger beroep bepaald.

6. Beoordeling van het hoger beroep

Beschikking heffingsrente

6.1. Inzake de beschikking heffingsrente heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij onder eiseres dient te worden verstaan: belanghebbende, en onder verweerder: de Inspecteur:

”2.7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de in 2.2 en 2.3 vermelde feiten, niet zorgvuldig heeft gehandeld door ambtshalve - zonder te controleren of het in 2.2 genoemde kind van eiseres in het jaar 2005 op hetzelfde woonadres als eiseres of haar partner stond ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder te beschikken over gegevens van eiseres over het jaar 2005, die voldoende grond opleveren voor een terugbetaling - een teruggave van de in 2.4 genoemde kortingen te verlenen. Verweerders stelling dat bij de voorlopige aanslag een wijzigingsformulier was gevoegd, waarmee eiseres de voorlopige teruggaaf kon stopzetten of wijzigen, acht de rechtbank niet aannemelijk nu verweerder geen enkel stuk met betrekking tot de desbetreffende voorlopige teruggaaf bij de gedingstukken heeft overgelegd. Bovendien dwingt verweerder met een dergelijke werkwijze, in de gevallen waarin geen recht bestaat op uitbetaling van kortingen, zoals in het onderhavige geval, de belastingplichtige extra werk te verrichten om te voorkomen dat de verschuldigde heffingsrente ongewenst hoog oploopt. Bij deze wijze van handelen, aanvaardt verweerder tevens de reële kans dat de heffingsrente ongewenst hoog oploopt doordat genoemde brief de belastingplichtige niet heeft bereikt of doordat de belastingplichtige niet in staat is de gevolgen van het al dan niet reageren op die brief te overzien. Gelet op het vorenoverwogene had verweerder de heffingsrente behoren te verminderen tot nihil.”

6.2. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank heeft miskend hetgeen de Hoge Raad in de arresten van 16 oktober 1996, nr. 31662, en 23 september 1998, nr. 33349, heeft overwogen, namelijk dat het instellen van bezwaar tegen de aanslag niet omvat het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de beschikking heffingsrente. De Inspecteur heeft met juistheid daarop gewezen. Reeds op die grond dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.

6.3. Voorts is het Hof van oordeel dat met hetgeen de Inspecteur ter staving van diens standpunt inzake de zorgvuldigheid waarmee de automatische voorlopige aanslag is opgelegd, zowel feitelijk – gelet op de vaststaande feiten zoals vermeld in 3.3 tot en met 3.7 - als met inachtneming van de parlementaire behandeling van de wijziging van artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen per 1 januari 2004, in het bijzonder de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2002/03, 23 035, nr. 3 blz. 8/9, Wet van 18 december 2003, Stb.2003, 527, in voldoende mate in acht is genomen. Ook op die grond kan niet worden geoordeeld dat de beschikking heffingsrente dient te worden vernietigd.

Aanslag; recht op (aanvullende) kinderkorting en alleenstaande-ouderkorting

6.4. De rechtbank heeft inzake het niet verlenen van de heffingskortingen, waarbij onder eiseres dient te worden verstaan: belanghebbende, en onder verweerder: de Inspecteur, het volgende overwogen:

”2.5. Artikel 8:12, van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidde in het jaar 2005 – voor zover hier van belang – als volgt:

”1. De kinderkorting geldt voor de belastingplichtige indien:

a. in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden tot zijn huishouden een kind behoort dat in belangrijke mate door hem of zijn partner wordt onderhouden en dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige of zijn partner staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en

b. (…)”

Artikel 8:12 (bedoeld zal zijn 8:15, Hof) van de Wet inkomstenbelasting 2001 luidde in het jaar 2005 als volgt:

”1. De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:

a. geen partner heeft;

b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en

c. (…)”

2.6. Nu de in 2.2 genoemde zoon van eiseres in het jaar 2005 in de basisadministratie persoonsgegevens niet op hetzelfde woonadres als eiseres is ingeschreven, voldoet zij niet aan één van de voorwaarden voor de toepassing van de kinderaftrek en de alleenstaande-ouderaftrek. Het al dan niet opnieuw invullen van de aangifte kan niet tot een andere uitkomst leiden.”

6.5. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank met de hiervoor in 6.4 aangehaalde overwegingen betreffende de heffingskortingen op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven.

6.6. Gelet op al hetgeen hier is overwogen dient te worden beslist als hierna is vermeld.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en

- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 8 mei 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.