Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-09-2009, BK0380, BK-08/00207

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-09-2009, BK0380, BK-08/00207

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 september 2009
Datum publicatie
15 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK0380
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00207

Inhoudsindicatie

Parkeerbelastingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00207

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 30 september 2009

op het hoger beroep van de directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van

17 april 2008, nr. AWB 07/4237 PARKBL, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) is met dagtekening 28 maart 2007 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen, aanslagnummer [...], opgelegd.

1.2. Bij uitspraak van 23 mei 2007 heeft de Inspecteur het door belanghebbende

tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank

ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd en gelast dat de gemeente Den Haag het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Loop van het geding

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het

Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het

Gerechtshof van 15 september 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan.

3.1 Op 28 maart 2007 om 9:32 uur stond de auto van belanghebbende, geparkeerd op een parkeerplaats in het deel van de Willem van Oudhoornstraat, gelegen tussen de Laan van Nieuw Oost-Indië en Johannes Camphuijsstraat.

3.2 Tijdens een controle op voormelde datum en voormeld tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldig betaalbewijs of geldige vergunning aanwezig was. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag ten bedrage van € 49,11 opgelegd, bestaande uit € 1,11 aan parkeerbelasting en € 48 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd welke

vraag door de Inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen

verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank,

bevestiging van de uitspraak op bezwaar en tot handhaving van de naheffingsaanslag.

5.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Ingevolge artikel 1, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 1992 (hierna:de Verordening), welke verordening is vastgesteld in de raadsvergadering van

24 oktober 1991 (rb 336) en laatstelijk is gewijzigd op 14 december 2006 (rb 196), wordt in de gemeente Den Haag (hierna: de gemeente) onder meer "een belasting (geheven) ter zake van het -anders dan krachtens een vergunning als bedoeld in onderdeel b en met inachtneming van de daaraan verbonden voorwaarden- parkeren van een voertuig op een bij, danwel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze". Op grond van onderdeel b van vorenbedoeld artikel 1 wordt "een belasting (geheven) ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze".

6.2. In artikel 2, onderdeel i, van de Verordening wordt het begrip "vergunning"

omschreven als "een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen belanghebbenden- en/of parkeerapparatuurplaatsen".

6.3. Bij besluit van 19 augustus 1997 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente als plaatsen waar van maandag tot en met vrijdag van 09:00 uur tot 14:00 uur tegen betaling van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Verordening mag worden geparkeerd onder meer vastgesteld het tussen de Laan van Nieuw Oost-Indië en de Joan Maetsuyckerstaat gelegen gedeelte van de Willem Outhoornstraat.

6.4. Bij besluit van 14 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente enkele wijzigingen betaald parkeren vastgesteld en besloten dat op de Willem van Outhoornstraat tussen de Laan van Nieuw Oost-Indië en de Johannes Camphuijsstraat mag worden geparkeerd met een bewonersvergunning Bezuidenhout C, gebiedscode 11 C.

6.5. Bij zijn verweerschrift voor de rechtbank heeft de Inspecteur een fotokopie van een bewonersvergunning Bezuidenhout-Oost, gebiedscode 11 E, overgelegd. Belanghebbende heeft verklaard dat aan haar een identieke bewonersvergunning is verstrekt. De bij de vergunning behorende plattegrond duidt het gebied met stippellijnen aan waarbinnen de vergunning geldig is. De straten en straatdelen waarin de vergunning binnen dat gebied niet geldig is, zijn op de plattegrond met een arcering aangegeven.

6.6. Uit het hiervoor overwogene en de vaststaande feiten, bezien in onderling verband, volgt dat belanghebbende parkeerbelasting was verschuldigd als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Verordening. Nu vast staat dat belanghebbende die belasting niet heeft voldaan, is de belasting naar het oordeel van het Hof oordeel terecht nageheven.

6.7. Voor zover belanghebbende een beroep doet op het in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, slaagt dit beroep niet. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat van belanghebbende mag worden verwacht dat zij de aan haar verstrekte parkeervergunning met de daarbij behorende plattegrond zorgvuldig bestudeert en zich er van vergewist voor welk gebied de vergunning geldig is voordat zij van de vergunning gebruik gaat maken. Naar het oordeel van het Hof had het belanghebbende daarbij moeten opvallen dat de stippellijn welke het gebied waarvoor de vergunning geldt markeert langs de Laan van Nieuw Oost-Indië niet in een rechte lijn doorloopt, maar bij het gedeelte van de Willem van Outhoornstraat gelegen tussen de Laan van Nieuw Oost-Indië en de Johannes Camphuijsstraat, in welke straat belanghebbende woont, opvallend en duidelijk inspringt, zodat zij redelijkerwijs had kunnen weten dat de aan haar verstrekte vergunning voor dat gedeelte van de Willem van Outhoornstraat niet geldt. Van enig opgewekt vertrouwen dat de aan belanghebbende verstrekte parkeervergunning voor het betreffende gedeelte van de Willem van Outhoornstraat wel geldig zou zijn, is dan ook geen sprake.

6.8. Voorts is het Hof van oordeel dat belanghebbende haar stelling dat de gemeente

voor het gedeelte van de Willem van Outhoornstraat tussen de Laan van Nieuw Oost-Indië en de Johannes Camphuijsstraat al dan niet impliciet een gedoogbeleid zou hanteren tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt. Met name het feit dat belanghebbende vaker op het betreffende gedeelte van de Willem van Outhoornstraat met gebruik van de aan haar verstrekte vergunning heeft geparkeerd, zonder dat daarvoor aan haar een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd, en de bewering van een andere belastingplichtige in een andere voor dit Hof gevoerde procedure zijn ontoereikend om het bestaan van zulk een gedoogbeleid aannemelijk te achten, terwijl ook anderszins een dergelijk gedoogbeleid niet aannemelijk is gemaakt.

6.9. Ook de omstandigheid dat belanghebbende niet de bedoeling of wetenschap heeft gehad te parkeren in een gebied waarvoor parkeerbelasting is verschuldigd zonder deze te voldoen, is voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet van belang.

6.10. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan de uitspraak van de rechtbank niet in

stand blijven en dient te worden beslist als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de naheffingsaanslag.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs, J.W. Savelbergh, J.J.J Engel en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 30 september 2009 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.