Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-04-2008, BD2456, AWB 07/4237 PARKBL

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-04-2008, BD2456, AWB 07/4237 PARKBL

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 april 2008
Datum publicatie
26 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2456
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/4237 PARKBL

Inhoudsindicatie

Eiseres parkeert haar auto in een zeer klein gedeelte van een straat dat niet valt onder de betreffende gebiedscode van haar vergunning. Eiseres stelt dat ondanks het goed bestuderen van de meegezonden plattegrond zij daaruit niet heeft kunnen opmaken dat zij aldaar niet mocht parkeren.

De rechtbank oordeelt dat een combinatie van factoren, waaronder de schaal, layout en legenda van de bij de betreffende vergunning meegezonden plattegrond, het ontbreken van bebording waaruit het afwijkend parkeerregime voor dat deel van de straat kan worden afgeleid en de omstandigheid dat eiseres reeds vier jaar in het bezit is van haar vergunning en vaker in dat gedeelte heeft geparkeerd zonder dat ooit een naheffingsaanslag is opgelegd, maken dat de opgelegde naheffingsaanslag niet kan worden gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/4237 PARKBL

Uitspraakdatum: 17 april 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.] wonende te [Z.], eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 mei 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer 7 26607).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2008.

Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [...].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- gelast dat de gemeente [P.] het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Op 28 maart 2007 om 9.32 uur stond de auto van eiseres, geparkeerd op een parkeerplaats aan de [a-straat] te [Z.]. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente [P.] aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 14.00 uur.

2.2. Tijdens een controle op voormelde datum en voormeld tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldig betaalbewijs of geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding daarvan is aan eiseres een naheffingsaanslag ten bedrage van € 49,11 opgelegd, bestaande uit € 1,11 aan parkeerbelasting en € 48 aan kosten van de naheffingsaanslag.

2.3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2.4. Eiseres heeft -samengevat- aangevoerd dat zij zich van geen kwaad bewust was toen zij haar auto op genoemde locatie parkeerde. Eiseres is in het bezit van een bewonersvergunning categorie 11E. Ondanks het goed bestuderen van de bij die bewonersvergunning meegezonden plattegrond heeft zij daaruit niet kunnen opmaken dat een (zeer klein) gedeelte van de [a-straat], namelijk tussen de [b-straat] en de [c-straat], buiten het parkeergebied voor houders van een bewonersvergunning 11E viel. Eiseres heeft in dit verband toegelicht de bij de plattegrond behorende legenda zó te hebben opgevat, dat enkel de op de kaart gearceerd aangegeven straten en straatdelen - die in de legenda ook nog eens afzonderlijk zijn vermeld - zijn uitgezonderd in die zin dat daar de vergunning met gebiedscode 11E niet geldig is.

2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2.6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 1992 van de gemeente [Z.] wordt de parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Indien een op deze wijze geheven belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan zij op de voet van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven.

2.7. Vast staat dat eiseres in het bezit is van een vergunning met gebiedscode 11E. Deze vergunning was ook aanwezig in de auto. De naheffingsaanslag is opgelegd omdat de auto van eiseres geparkeerd stond in het deel van de [a-straat], gelegen tussen de [b-straat] en [c-straat], alwaar, zo blijkt uit het aanwijzingbesluit behorende bij genoemde Verordening, een andere bewonersvergunning, met gebiedscode 11C, geldig is.

2.8. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de kleine schaal van de bij de parkeervergunning van eiseres behorende plattegrond ertoe kan hebben geleid dat aan de aandacht van eiseres is ontsnapt dat het straatgedeelte waar zij heeft geparkeerd, buiten de op die plattegrond met stippellijnen aangegeven begrenzing van het parkeergebied met gebiedscode 11E valt. Daarbij komt dat dit straatgedeelte deel uit maakt van een oostelijk van de [b-straat] gelegen wijkdeel, dat op de plattegrond vanaf de [d-straat] tot de [e-straat] (ter onderscheiding van het gebied aan de andere zijde van genoemde laan) donkerblauw is gekleurd, hetgeen op de toepasselijkheid van hetzelfde parkeerregime lijkt te wijzen. In die situatie is het denkbaar dat de legenda waarin de niet-geldigheid van de vergunning expliciet is vermeld voor de daar aangegeven gedeelten van met name genoemde straten, aan de verwarring heeft bijgedragen.

Gebleken is voorts dat de omstandigheid dat voor het onderhavige straatgedeelte een van de rest van de [a-straat] afwijkend parkeerregime geldt, niet uit de bebording in die straat kan worden afgeleid.

Overigens lijkt verweerder met zijn zienswijze dat de plattegrond niet voor meerderlei uitleg vatbaar is als het gaat om de vraag in welk gedeelte van de [a-straat] het belanghebbendenparkeren categorie 11E is toegestaan, niet te onderkennen dat de plattegrond juist met betrekking tot deze straat niet aansluit bij de regeling waarin deze materie is geregeld. Blijkens onderdeel A2 van het door verweerder ingezonden besluit van burgemeester en wethouders van [Z.] van 14 maart 2000, inhoudende een aantal wijzingen in het betaald parkeren in (onder meer) [wijk A], is immers niet alleen het in geding zijnde gedeelte van de [a-straat] maar ook het oostelijk van de [f-straat] gelegen gedeelte van die straat buiten de parkeerzone voor houders van een bewonersvergunning met gebiedscode 11E gehouden. Op de plattegrond valt dat gedeelte echter binnen de parkeerzone als zo-evenbedoeld.

Afgezien van het bovenstaande roept het opleggen van een naheffingsaanslag ook uit anderen hoofde bedenkingen op.

Naar aanleiding van de mededeling van eiseres dat zij reeds vier jaar een parkeervergunning heeft en dat zij vaker in dit gedeelte van de [a-straat] met gebruikmaking van haar vergunning heeft geparkeerd zonder dat ooit een naheffingsaanslag is opgelegd, is van de zijde van verweerder desgevraagd verklaard dat er van een bewust gedogen geen sprake is en dat er geen coulancebeleid wordt gevoerd.

Gebleken is dat ter zitting van 5 oktober 2007 een beroep is behandeld tegen het handhaven van een naheffingsaanslag parkeerbelasting (reg. nr AWB 06/10118), betrekking hebbend op het met parkeervergunning parkeren op exact hetzelfde gedeelte van de [a-straat] te [Z.] als thans aan de orde. In die zaak is door de eiser onweersproken aangevoerd dat hij veelvuldig heeft kunnen vaststellen dat op dezelfde locatie onder dezelfde omstandigheden door parkeercontroleurs niet wordt opgetreden.

De hierboven vermelde omstandigheden, afzonderlijk en in onderling verband beschouwd, voeren de rechtbank tot de slotsom dat verweerder bij de aangevallen uitspraak op bezwaar ten onrechte de naheffingsaanslag heeft gehandhaafd.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H. Ollermann, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA [Z.].

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.