Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-11-2009, BL3546, BK-08/00516
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-11-2009, BL3546, BK-08/00516
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 november 2009
- Datum publicatie
- 10 februari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BL3546
- Zaaknummer
- BK-08/00516
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren en het wisselen van geld teneinde de parkeerbelasting te voldoen is niet een handeling waarmee uitvoering wordt gegeven aan het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat als bedoeld in artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Gemeentewet, met dien verstande dat een parkeerder een zekere – korte – tijd moet worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeermeter of parkeerautomaat vice versa te overbruggen, maar dat de tijd die nodig is om geld te wisselen daarbij buiten beschouwing blijft.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-08/00516
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 27 november 2009
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Spijkenisse, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2008, nummer AWB 08/344-PARKBL-NIFT, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is op 20 december 2007 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Spijkenisse ten bedrage van € 49,33 opgelegd.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffing gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is van hem een griffierecht geheven van € 39.
1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd en de gemeente Spijkenisse gelast het griffierecht van € 39 aan belanghebbende te vergoeden.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 oktober 2009, gehouden te Den Haag. Daar is namens de Inspecteur mr. [A] verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.
2.4. Bij faxbericht van 13 oktober 2009 heeft belanghebbende het Hof meegedeeld dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn. Daarbij is niet om een uitstel van de zitting gevraagd, terwijl de inhoud van het faxbericht evenmin aanleiding geeft te veronderstellen dat belanghebbende zo'n uitstel wenst.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Op 20 december 2007 was de auto van belanghebbende geparkeerd op een parkeerplaats aan het [a-straat] te [Q], in de nabijheid van een filiaal van het bedrijf [B].
3.2. De plaats in kwestie is door het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse aangewezen als een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats, dat wil zeggen een plaats waar - voor zover hier van belang - uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
3.3. Na zijn auto te hebben geparkeerd, is belanghebbende bij de [B] naar binnen gegaan om geld te wisselen teneinde de parkeerbelasting met muntgeld te voldoen.
3.4. Bij een ter plaatse uitgevoerde controle heeft de parkeercontroleur niet kunnen vaststellen dat parkeerbelasting is betaald.
3.5. Naar aanleiding daarvan is, kennelijk door middel van het aanbrengen van een aanslagbiljet op de auto, de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag, die is vastgesteld om 09.36 uur, beloopt in totaal € 49,33, bestaande uit € 1,33 belasting en € 48 kosten.
3.6. Toen belanghebbende na het wisselen terugkwam bij zijn auto, trof hij daarop het naheffingsaanslagbiljet aan. Vervolgens heeft hij, omdat hij zijn boodschap nog niet had gedaan, om 9.41 uur een parkeerautomaat in werking gesteld. Het daardoor verkregen parkeerkaartje heeft hij naar zijn zeggen bewaard.
4. Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft belanghebbende in diens beroep tegen de uitspraak op bezwaar in het gelijk gesteld, daarbij onder andere overwegende:
"De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden, dat zij aanleiding ziet het bestreden besluit te vernietigen en de naheffingsaanslag te herroepen. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen het feit dat de parkeerautomaten - in elk geval in de gemeente [R] - uitsluitend gebruikt kunnen worden middels een chipknip en [belanghebbende] woonachtig is in [R] en in het bezit was/is van een chipknip. De door [de Inspecteur] aangehaalde jurisprudentie betreffen alle gemeenten waar ook muntparkeerautomaten gebruikt worden en dateren (met uitzondering van LJN AU5160 en LJN AU6887) van vóór de uitspraak van de Hoge Raad (LJN AR8934, 8 juli 2005) betreffende het uitsluitend gebruik van de chipknip. Voorts acht de rechtbank van belang en aannemelijk dat [belanghebbende] één van de parkeerwachters heeft aangesproken vóórdat hij geld ging wisselen."
5. Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende, zonodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel, ontkennend beantwoordt.
5.2. De Inspecteur heeft in het hogerberoepschrift onder andere het volgende opgemerkt:
"Het is mijn fout dat ik niet wist dat in [Q] ook met een chipknip betaald kan worden. Maar nu dit het geval blijkt te zijn, kunnen de toedracht van belanghebbende en de uitspraak van de rechter niet meer in stand blijven. Het meest aannemelijk lijkt dat een en ander als volgt heeft plaatsgevonden:
Belanghebbende had tijdens het parkeren geen chipknip bij zich. Dit heeft hij immers in zijn bezwaarschrift gesteld. Dit is (samen met het niet in het bezit zijn van kleingeld) de reden waarom hij geld moest wisselen. Belanghebbende had met zijn chipknip kunnen betalen als hij zijn chipknip wel bij zich had gehad. In de beroepsfase verwachtte belanghebbende het meeste kans van slagen te hebben als hij de rechter kon doen geloven dat hij de controleurs heeft aangesproken en dat in de gemeente Spijkenisse alleen met muntgeld betaald kon worden. Maar deze strategie kon alleen slagen als belanghebbende de rechter tevens kon doen geloven dat hij, in tegenstelling tot wat hij in zijn bezwaarschrift gesteld heeft, wel een chipknip bij zich had. De rechter en ik hebben tijdens de zitting van 14 oktober 2008 niet opgemerkt dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift stelde dat hij zijn chipknip niet bij zich had en tijdens de zitting stelde dat hij zijn chipknip wel bij zich had. Daar komt bij dat ik tijdens de zitting niet wist dat in de gemeente Spijkenisse zowel met muntgeld als met een chipknip parkeerbelasting betaald kan worden."
5.3. Hoewel belanghebbende in hoger beroep geen verweer heeft gevoerd, houdt hij staande, zo begrijpt het Hof, dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd dan wel niet had mogen worden gehandhaafd.
5.4. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.
6. Beoordeling van het hoger beroep
Vooraf
6.1. Ter zitting heeft het Hof de Inspecteur te kennen gegeven dat diens brief van 13 oktober 2009 en de bijlagen, daarbij de processuele belangen van belanghebbende in ogenschouw nemende, niet als gedingstukken worden aangemerkt, nu niet is in te zien waarom de Inspecteur de daarin vervatte informatie niet eerder heeft ingebracht. Daarmee geconfronteerd, heeft de Inspecteur verklaard die beslissing te begrijpen, al was het maar vanwege het niet in acht hebben genomen van de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven termijn van tien dagen. Het Hof slaat derhalve op die stukken geen acht.
Inhoudelijk
6.2. Met betrekking tot het betalen van parkeerbelasting stelt het Hof voorop dat de parkeerbelasting moet worden voldaan bij de aanvang van het parkeren en dat het wisselen van geld teneinde de parkeerbelasting te voldoen niet een handeling is waarmee uitvoering wordt gegeven aan het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat als bedoeld in artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet, met dien verstande dat een parkeerder een zekere - korte - tijd moet worden gelaten om de afstand tussen de parkeerplaats en de parkeermeter of parkeerautomaat vice versa te overbruggen, maar dat de tijd die nodig is om geld te wisselen daarbij buiten beschouwing blijft. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel niets aangevoerd op grond waarvan voor dit geval van dat uitgangspunt moet worden afgeweken. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij allereerst, dat wil zeggen voorafgaande aan het wisselen van geld, heeft geprobeerd de parkeerbelasting met een chipknip te betalen, doch dat de parkeerautomaat niet over een chipknipfunctie beschikte, faalt die stelling naar 's Hofs oordeel, reeds omdat, naar de Inspecteur heeft gesteld en het Hof, gelet op hetgeen de Inspecteur daarover in het hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, aannemelijk acht, de parkeerautomaat toentertijd (ook) de mogelijkheid bood om parkeerbelasting met een chipknip te betalen.
6.3. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel geen feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat een van de parkeercontroleurs zich zodanig naar hem heeft uitgelaten, dat hij daaruit in redelijkheid heeft kunnen afleiden dat hij na het wisselen van geld nog rechtsgeldig de parkeerbelasting kon betalen. Integendeel, het is zelfs aannemelijk, gelijk de Inspecteur in het hogerberoepschrift overtuigend heeft beargumenteerd, dat belanghebbende de parkeercontroleurs voorafgaande aan het wisselen van geld niet heeft aangesproken. Het vertrouwensbeginsel is derhalve niet geschonden.
6.4. De om 9.41 uur door belanghebbende betaalde parkeerbelasting geldt alleen voor het gekozen parkeertijdvak dat aanvangt op het tijdstip van die betaling. Mitsdien betekent die betaling niet dat de naheffingsaanslag, die ziet op het uur voor het controletijdstip, ten onrechte is opgelegd.
6.5 Uit het vorenoverwogene volgt, nu het Hof ook overigens niet is gebleken van een beletsel van inhoudelijke of formele aard voor het opleggen dan wel handhaven van de naheffingsaanslag, dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1 Het Hof acht geen termen aanwezig een van de partijen te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2 Nu de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft, wordt van de gemeente Spijkenisse ter zake van het hoger beroep geen griffierecht geheven.
8. Beslissing
Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 27 november 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.