Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-08-2009, BN5744, BK-08/00102
Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-08-2009, BN5744, BK-08/00102
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2009
- Datum publicatie
- 1 september 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2009:BN5744
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMID:2008:BC7882, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-08/00102
Inhoudsindicatie
Reclamebelasting. Aan de voorgevel van het kantoor van belanghebbende bevindt zich een van de openbare weg zichtbare aanduiding. De aanduiding kan worden beschouwd als een “openbare aankondiging” in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet respectievelijk artikel 2 van de Verordening reclamebelasting 2006. De aanslag reclamebelasting is terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00102
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 25 augustus 2009
op het hoger beroep van de maatschap [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 30 januari 2008, nr. AWB 07/443, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, voor het jaar 2006 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 50.
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 juni 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Verordening
De raad van de gemeente Middelburg heeft in zijn openbare vergadering van 7 november 2005 vastgesteld de Verordening reclamebelasting 2006 (hierna: de Verordening). De Verordening is op 21 mei 2007 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 gewijzigd. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
Vaststaande feiten
Belanghebbende houdt kantoor aan de [a-straat 1] te [Z], gelegen in het stadscentrum. Aan de voorgevel van het kantoor van belanghebbende bevindt zich een van de openbare weg zichtbare aanduiding "[belanghebbende]" (hierna: de aanduiding). De aanduiding bevindt zich onder de linker twee, van de in totaal drie, ramen op eerste verdieping van het pand en boven de aan de linker kant van de voorgevel gesitueerde twee ramen op de begane grond van het pand. De voordeur van het pand bevindt zich aan de rechterkant. De aanduiding is groter dan 0,25 m² en kleiner dan 1 m². Ter zake van voormelde aanduiding is de aanslag opgelegd.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. In geschil is of (i) de Verordening verbindend is en zo ja, of (ii) vorenbedoelde aanduiding kan worden aangemerkt als een openbare aankondiging die belastbaar is met reclamebelasting, hetgeen de Inspecteur stelt, doch belanghebbende bestrijdt.
5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is en voert daartoe - zakelijk weergegeven - de navolgende gronden aan:
a. In de Verordening en de toelichting daarop is onvoldoende onderbouwd dat alleen in het centrum van [Z] reclamebelasting wordt geheven. De opbrengst van de belasting komt ten goede aan de algemene middelen en behoeft niet alleen te worden aangewend voor investeringen en onderhoud daarvan in de binnenstad. Bovendien heeft de gemeente bestemmingsreserves en voorzieningen ten bedrage van € 89.000.000 zodat de noodzaak tot het genereren van additionele middelen ontbreekt;
b. Doordat de reikwijdte van de vrijstellingen beperkt is, wordt de vrijheid van meningsuiting op ontoelaatbare wijze beknot;
c. De in de Verordening neergelegde vrijstelling voor TPG Post en de ANWB leidt tot verboden staatsteun (art. 86/87 EG-Verdrag);
d. De Verordening heeft de zakelijke mededeling als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 2 november 1977, nr. 18 528,
, niet uitgezonderd van het begrip openbare aankondiging;e. De omschrijving van degene die beschouwd wordt als belastingplichtige is niet eenduidig: bij letterlijke lezing kunnen ter zake van een en dezelfde aankondiging als zodanig worden geduid producenten, winkeliers/detaillisten en consumenten;
f. Een vlag valt onder het middel van openbare aankondiging, maar de Verordening geeft niet aan of iedere vlag of slechts een bepaalde categorie onder de aankondiging valt;
g. De Verordening introduceert rechtsongelijkheid omdat in de Verordening op onvoldoende wijze wordt aangegeven hoe wordt gecontroleerd wie zich van een openbare aankondiging bedient.
5.2. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
Conclusies van partijen
6.1. Belanghebbendes hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en van de aanslag.
6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Door de invoering van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen, met ingang van 1 januari 1995, hebben de gemeenten de vrijheid verkregen heffingsmaatstaven in de belastingverordening op te nemen die het beste passen bij het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing; de zogenoemde 'nieuwe vrijheid'. Vanaf 1 januari 1995 kent de gemeentelijke retributieheffing slechts twee randvoorwaarden:
1. de heffing mag zich niet richten naar het inkomen, de winst of het vermogen;
2. zij mag niet in strijd komen met algemene rechtsbeginselen en/of leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.
7.2. Het staat een gemeente vrij om, zoals door Inspecteur in het verweerschrift in eerste aanleg is toegelicht, de opzet van de reclamebelasting te beperken tot het centrum van de gemeente, onder meer teneinde het historisch karakter daarvan niet teveel te verstoren (vgl HR 21 juni 2000, nr.33.816, LJN AA6253). De Inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de door de gemeente gehanteerde overwegingen, een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormen om de heffing van reclamebelasting in geografische zin te beperken. Anders dan de belanghebbende stelt is de afbakening van het gebied waar de belasting wordt geheven niet overgenomen van de parkeerbelasting.
7.3. Het is aan de gemeentelijke wetgever, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 219, tweede lid, en 227 van de Gemeentewet, de tarieven van gemeentelijke heffingen vast te stellen. De Verordening en de daarbij horende Tarieventabel berusten op artikel 227 van de Gemeentewet. De billijkheid van de op dat artikel gebaseerde Verordening is in het algemeen aan het oordeel van de rechter onttrokken. Voor onverbindendverklaring is eerst plaats ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een heffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges als in voormeld artikel 227 bedoeld niet op het oog kan hebben gehad. Dat in de heffings- en invorderingssfeer in sommige situaties wellicht moeilijkheden kunnen rijzen bij het bepalen van degene die bij een openbare aankondiging in de zin van voormelde regelgeving rechtstreeks belang heeft doet aan de verbindendheid van de regeling niet af.
7.4. Belanghebbende betoogt dat de onderhavige aanduiding niet kan worden aangemerkt als reclame in de zin van de Gemeentewet en de Verordening aangezien het louter om een naamsaanduiding gaat die geen reclamedoeleinden dient. Het Hof verwerpt dat betoog. Het wettelijke begrip "openbare aankondiging" omvat niet slechts reclame in door belanghebbende kennelijk bedoelde engere zin, doch ziet meer in het algemeen op elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Slechts openbare aankondigingen in vorenbedoelde zin, al dan niet op vlaggen vermeld, kunnen in de heffing van reclamebelasting worden betrokken. Tot dergelijke in de Gemeentewet en de Verordening bedoelde "openbare aankondigingen" is, gelet op de tekst van de aanduiding, ook de in onderhavige aanduiding te rekenen. De aanduiding kan mitsdien worden beschouwd als een "openbare aankondiging" in de zin van artikel 227 van de Gemeentewet respectievelijk artikel 2 van de Verordening.
7.5 Ingevolge artikel 6, aanhef en onderdelen b en c, van de Verordening wordt de belasting niet geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg: (b) ten aanzien van de door TPG-Post aangebrachte brievenbussen, postzegelautomaten, telefooncellen en niet tot reclame dienende aanwijzingen voor het publiek, en (c) ten aanzien van wegwijzers en verkeersaanduidingen van de ANWB en van andere overeenkomstige instellingen. Belanghebbende betoogt dat, nu dientengevolge geen reclamebelasting wordt geheven ter zake van de aanduidingen "TPG-Post" en "ANWB" op vorenvermelde zaken, het heffen van reclamebelasting ter zake van de aanduiding in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze vrijstellingen primair zien op het verstrekken van informatie aan het publiek, met welke informatie een zeker algemeen belang is gediend.
Het hoger beroep van belanghebbende op het algemene rechtsbeginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, waaruit zou voortvloeien dat voormelde vrijstellingen door de Verordening ten onrechte zijn beperkt tot aankondigingen van "TPG-Post" en "ANWB" kan haar slechts baten als haar aanduiding kan worden aangemerkt als een aankondiging die uitsluitend een openbaar belang dient. Dat kan van de tekst "[belanghebbende]" niet worden gezegd. De Inspecteur handelt ook niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur door de tekst "TPG-Post" en "ANWB" op voormelde zaken te beschouwen als onder de vrijstelling vallend en de tekst "[belanghebbende]" te belasten. De, naar van algemene bekendheid is, onopvallende aanduiding "ANWB" op aankondigingen die voor het overige als verkeersaanwijzingen van reclamebelasting zijn vrijgesteld kan immers voor de heffing van reclamebelasting niet worden aangemerkt als een geval dat gelijk is aan de geheel op zich zelf staande aankondiging "[belanghebbende]" op de voorgevel van het pand waarin belanghebbende haar onderneming uitoefent. Belanghebbende heeft voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat de vrijstelling in strijd is met het bepaalde in de artikelen 86 en 87 van het Europees Verdrag.
7.6. De rechtbank is naar 's Hofs oordeel voor het overige terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat belanghebbendes beroep ongegrond dient te worden verklaard.
7.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanslag reclamebelasting terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, J.W. Savelbergh en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 25 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.