Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2010, BL1760, BK-09/00133

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-01-2010, BL1760, BK-09/00133

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 januari 2010
Datum publicatie
3 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL1760
Zaaknummer
BK-09/00133

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de met betrekking tot de correcties betreffende de mobiele telefoons en de vaste kostenvergoedingen voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de mobiele telefoons, nu die niet geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking werden gebruikt, en de vergoedingen, nu die niet zijn gespecificeerd op een wijze die voldoet aan het voorschrift in artikel 47 van de Uitvoeringsregeling, niet zijn aan te merken als vrije verstrekkingen dan wel vrije vergoedingen in de zin van artikel 15c respectievelijk artikel 15d van de Wet, en dat belanghebbende met haar verwijzing naar de controle door het UWV tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00133

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 8 januari 2010

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., statutair gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst [P] (kantoor [Q]), hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 januari 2009, nummer AWB 07/9073 LB/PVV, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen ten bedrage van € 24.288 opgelegd.

1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffing gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 285.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2. Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 447.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 november 2009, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende houdt zich bedrijfsmatig bezig met het verlenen van diensten op het gebied van goederenbehandeling en lijnvaartactiviteiten.

3.2. In de jaren van het naheffingstijdvak verstrekte belanghebbende aan haar personeel, wanneer daartoe op basis van functie en/of werkzaamheden aanleiding bestond, een mobiele telefoon die mede voor privédoeleinden mocht worden gebruikt. Daarnaast verstrekte belanghebbende in de desbetreffende jaren aan twee werknemers een vaste kostenvergoeding en drie werknemers ontvingen van belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten voor woon-werkverkeer.

3.3. De onderwerpelijke naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van een in het jaar 2006 door de Inspecteur bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag dat de verstrekking van de mobiele telefoons en de vaste kostenvergoedingen voor de loonheffing niet hebben te gelden als een vrije verstrekking/vergoeding en dat belanghebbende met betrekking tot de tegemoetkoming in de kosten voor woon-werkverkeer ten onrechte geen bijtellingen heeft toegepast.

3.4. In het jaar 2003 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) bij belanghebbende een looncontrole uitgevoerd met betrekking tot de periode 2000 tot en met 2002. Die controle heeft geen aanleiding gegeven tot het toepassen van correcties.

4. Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot de correcties het volgende overwogen:

4.1. Op grond van artikel 17 in verbinding met artikel 15c van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) en artikel 40, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (tekst 2002 tot en met 2006; hierna: de Uitvoeringsregeling) behoort de verstrekking van een tweede of een volgende telefoon van een werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt, tot de vrije verstrekkingen. Belanghebbende heeft gesteld dat de correctie in verband met de verstrekking van de mobiele telefoons niet terecht is, omdat het hier gaat om tweede telefoons die nagenoeg geheel worden gebruikt voor zakelijke doeleinden en noodzakelijk zijn voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de mobiele telefoons nagenoeg geheel zakelijk was.

4.2. Belanghebbende heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de mobiele telefoons voor ten minste negentig percent zijn gebruikt voor zakelijke doeleinden. Wat betreft de door belanghebbende in beroep overgelegde specificatie van een telefoonfactuur wordt overwogen dat de specificatie dateert van 4 oktober 2007, dat de specificatie niet volledig is en blijkens de daarin opgenomen gegevens betrekking heeft op de periode mei, terwijl niet duidelijk is om welk jaar het gaat. Deze enkele specificatie is dan ook volstrekt onvoldoende bewijs voor de stelling van belanghebbende. Daarbij zij nog opgemerkt dat de door de Inspecteur toegepaste correctie op slechts tien telefoons ziet, terwijl belanghebbende van twintig telefoons niet aannemelijk heeft gemaakt dat die nagenoeg geheel zakelijk zijn gebruikt.

4.3. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat zij in de onderhavige jaren niet was gehouden de vaste kostenvergoedingen vóór de verstrekking ervan te specificeren, omdat die voorwaarde toen nog niet van toepassing was. Dat standpunt is onjuist. Sinds 1 januari 2001 is immers in artikel 47 van de Uitvoeringsregeling bepaald dat vaste kostenvergoedingen niet tot het loon behoren, voor zover deze per kostencategorie naar aard en veronderstelde omvang van de kosten zijn gespecificeerd. Nu belanghebbende de vergoedingen niet heeft gespecificeerd, kunnen deze op grond van artikel 15d van de Wet niet worden aangemerkt als vrije vergoedingen.

4.4. Belanghebbende beroept zich erop dat de in geding zijnde vergoedingen en verstrekkingen door het UWV zijn geaccepteerd blijkens het rapport van het UWV naar aanleiding van zijn bevindingen van een looncontroleonderzoek over de jaren 2000 tot en met 2002. Voor zover zij hiermee betoogt dat de Inspecteur is gebonden aan het oordeel van het UWV, kan belanghebbende daarin niet worden gevolgd. De belastingdienst en het UWV beschikken immers ieder over een eigen bevoegdheid ten aanzien van de loonheffing respectievelijk de premieheffing werknemersverzekeringen (vergelijk Hoge Raad 4 maart 2005, nummer 485, LJN AS8616). De wijze waarop het UWV ten aanzien van de premieheffing werknemersverzekeringen bepaalde vergoedingen al dan niet in de heffing heeft betrokken, is dan ook niet beslissend voor de loonheffing. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom verworpen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat uit het rapport blijkt dat het UWV de (hoogte van de) vaste kostenvergoedingen niet nader heeft beoordeeld, omdat de werknemers die de desbetreffende vergoedingen hebben ontvangen, een inkomen boven het maximum premieloon genieten.

5. Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In hoger beroep houdt partijen het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende, zo nodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel, ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of de correctie betreffende de mobiele telefoons terecht is toegepast.

5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

7. Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel terecht en op goede gronden geoordeeld dat de met betrekking tot de correcties betreffende de mobiele telefoons en de vaste kostenvergoedingen voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de mobiele telefoons, nu die niet geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking werden gebruikt, en de vergoedingen, nu die niet zijn gespecificeerd op een wijze die voldoet aan het voorschrift in artikel 47 van de Uitvoeringsregeling, niet zijn aan te merken als vrije verstrekkingen dan wel vrije vergoedingen in de zin van artikel 15c respectievelijk artikel 15d van de Wet, en dat belanghebbende met haar verwijzing naar de controle door het UWV tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan.

7.2. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd naar 's Hofs oordeel geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Inspecteur, op grond waarvan in redelijkheid over beide correcties, ook waar het gaat om de toepassing van het vertrouwensbeginsel, een andere conclusie is te trekken. In zoverre is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.

7.3. Voor zover belanghebbende in hoger beroep met de verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof te Amsterdam van 17 december 2008, nummer 07/01031, LJN BH1639, en naar de conclusie van advocaat-generaal Van Ballegooijen van 14 mei 2009, nummer 08/05149, LJN BI5095, heeft bedoeld te stellen dat de correctie betreffende de mobiele telefoons ten onrechte is toegepast dan wel, en vooral, op een te hoog bedrag is vastgesteld, treft die stelling naar 's Hofs oordeel geen doel, reeds omdat belanghebbende heeft nagelaten de daarvoor benodigde concrete gegevens aan te dragen. Daarbij neemt het Hof ook in aanmerking dat de correctie, naar de Inspecteur heeft gesteld en door belanghebbende onvoldoende is weersproken, in feite niet op tien maar op twintig mobiele telefoons had moeten worden toegepast.

7.4. Voor zover belanghebbende de correctie betreffende de vergoeding van de kosten voor woon-werkverkeer nog heeft bestreden, met name met een beroep op het vertrouwensbeginsel, is ook wat dat aangaat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De met betrekking tot die correctie voorhanden zijnde gegevens wijzen naar 's Hofs oordeel niet alleen uit, gelijk ook de Inspecteur in het verweerschrift in eerste aanleg met juistheid heeft beargumenteerd, dat de correctie rechtens juist is, maar ook, waarbij het Hof mede de door de rechtbank ter zake van het vertrouwensbeginsel gemaakte afweging in ogenschouw neemt, dat belanghebbende aan de controle door het UWV in redelijkheid niet het rechtens te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de correctie achterwege zou blijven.

7.5. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

9. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 8 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.