Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-01-2010, BL3721, BK-09/00326

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-01-2010, BL3721, BK-09/00326

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 januari 2010
Datum publicatie
12 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3721
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00326

Inhoudsindicatie

Erflater was lid van een congregatie. De omstandigheid dat erflater om hem moverende redenen heeft besloten (tijdelijk) te verhuizen naar de plaats waar zijn vroegere parochie is gelegen, om aldaar zelfstandig te gaan wonen en een huishouding te voeren, betekent nog niet dat de band met de congregatie ophoudt te bestaan of dat de congregatie daarmee van haar verplichting is ontslagen. Erflater is immers altijd lid gebleven van de congregatie. Ook is gesteld noch gebleken dat erflater is teruggekomen van zijn gelofte van armoede. De door erflater genoten uitkeringen zijn niet te beschouwen als een periodieke uitkering in de zin van de Wet IB 2001 en kunnen mitsdien niet worden belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00326

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 26 januari 2010

op het hoger beroep van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2009, nummer AWB 07/6482 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan wijlen [erflater], gewoond hebbende te [Z] (hierna: erflater), is een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.400.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.043. Erflater heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot nihil, het bedrag van niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 15 en de Staat der Nederlanden gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het

Hof. Blijkens het testament van wijlen [erflater] is zijn enige erfgenaam de [belanghebbende] (hierna: belanghebbende). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het

Gerechtshof van 15 december 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Erflater was als pater lid van de [A] (hierna: de congregatie). Bij het toetreden tot de congregatie heeft hij de gelofte van armoede afgelegd. Door deze gelofte van armoede diende hij al zijn inkomen af te staan aan de congregatie. Daartegenover had de congregatie de verplichting in het levensonderhoud van erflater te voorzien.

3.2. In het verleden is erflater werkzaam geweest in Duitsland. In verband met fysieke klachten heeft hij deze werkzaamheden beëindigd. Hij is naar Nederland verhuisd en heeft toen zijn intrek genomen in het klooster van de congregatie te [Q]. Daarna heeft hij zijn intrek genomen in het klooster van de congregatie te [Z].

3.3. Eind 2004 is erflater buiten het klooster in een seniorenwoning te [R] gaan wonen omdat hij binnen het klooster sociaal geïsoleerd dreigde te raken, doordat zijn leeftijdsgenoten veelal buiten het klooster werkzaam waren en hij met de andere leden vanwege het leeftijdsverschil slechts beperkte sociale contacten onderhield. Wel was hij zoveel mogelijk bij de activiteiten van het klooster betrokken. Zo nam hij aan de gezamenlijke bijeenkomsten en vieringen deel. In verband met zijn gezondheidssituatie was erflater gedwongen om in 2007 weer zijn intrek te nemen in het klooster.

3.4. De congregatie bleef zorg dragen voor het levensonderhoud van erflater. Hij kreeg daartoe een maandelijks voorschot van € 1.200. In het jaar 2005 heeft erflater een bedrag van € 14.400 ontvangen. Indien dit bedrag niet geheel werd besteed dan mocht erflater dit reserveren voor grotere aanschaffingen. Voor deze grotere aanschaffingen had erflater wel de voorafgaande toestemming nodig van de overste van de congregatie. Als sprake was van een blijvend overschot, dan diende erflater dit terug te betalen, hetgeen in het jaar 2007 ook is gebeurd voor in totaal € 7.342,48. Verweerder heeft het bedrag van € 14.400 tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend.

3.5. In het onderhavige jaar heeft erflater een bedrag van € 3.182 betaald ter zake van ziektekosten. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift heeft verweerder rekening gehouden met een bedrag van € 3.969 aan buitengewone uitgaven. Naast evenvermelde ziektekosten is rekening gehouden met een bedrag van € 787 aan arbeidsongeschiktheidsaftrek.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de door de congregatie aan erflater verstrekte maandelijkse bedragen in de heffing van inkomstenbelasting dienen te worden betrokken, welke vraag door de Inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door erflater ontvangen bedragen behoren te worden belast als belastbare periodieke uitkeringen als bedoeld in artikel 3.101, lid 1, onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

4.3. Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Tot het begrip periodieke uitkering als bedoeld in artikel 3.100, lid 1, en artikel 3.101, lid 1, Wet IB 2001 behoren niet uitkeringen die onderdeel uitmaken van een samenstel van rechten en verplichtingen, welke bij voortduring tegenover elkaar plegen te staan.

6.2. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3.1 tot en met 3.4 weergegeven, de verplichting van de congregatie om erflater in zijn levensonderhoud te voorzien, en wel zo dat aan erflater maandelijks bedragen worden verstrekt, deel uitmaakt van een samenstel van rechten en verplichtingen tussen de congregatie en erflater, die geacht kunnen worden bij voortduring tegenover elkaar te staan. De omstandigheid dat erflater om hem moverende redenen heeft besloten (tijdelijk) te verhuizen naar [R] waar zijn vroegere parochie is gelegen, om aldaar zelfstandig te gaan wonen en een huishouding te voeren, betekent nog niet dat de band met de congregatie ophoudt te bestaan of dat de congregatie daarmee van haar verplichting is ontslagen. Erflater is immers altijd lid gebleven van de congregatie. Ook is gesteld noch gebleken dat erflater is teruggekomen van zijn gelofte van armoede.

6.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door erflater genoten uitkeringen niet zijn te beschouwen als een periodieke uitkering in de zin van de Wet IB 2001 en mitsdien niet kunnen worden belast.

6.4. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door de belanghebbenden gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure in hoger beroep (2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

7.2. Aangezien de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, zal de griffier ter zake van het hoger beroep van de Inspecteur een griffierecht van € 433 heffen.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,

- gelast de griffier ter zake van het hoger beroep van de Inspecteur een griffierecht van € 433 te heffen.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en H.A.J Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 26 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.