Rechtbank 's-Gravenhage, 21-04-2009, BI2911, AWB 07/6482 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 21-04-2009, BI2911, AWB 07/6482 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 april 2009
- Datum publicatie
- 15 mei 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2911
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BL3721, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 07/6482 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Eiser is lid van een kloostergemeenschap. Hem wordt toegestaan om buiten het klooster in een seniorenwoning te wonen, maar hij is overigens nog volledig betrokken bij de kloostergemeenschap. De kloostergemeenschap blijft in zijn levensonderhoud voorzien en betaalt hem daarvoor maandelijkse voorschotten. Voor grote uitgaven heeft hij toestemming van de overste van het klooster nodig en het overschot betaalt hij terug. Onder deze omstandigheden is geen sprake van deelname aan het economische verkeer. De voorschotten zijn om die reden niet belast. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07/6482 IB/PVV
Uitspraakdatum: 21 april 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
De erven [X], gewoond hebbende te [Z], eisers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 9 juli 2007 op het bezwaar van [X] tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.043 (aanslagnummer [nummer]).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2009.
Namens eisers zijn verschenen [A], [B] en [C]. Namens verweerder is verschenen [D].
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot nihil;
- stelt het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek voor het jaar 2005 vast op € 15;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
III OVERWEGINGEN
III.1 De heer [X] (hierna: erflater) was als pater lid van de Congregatie Paters Passionisten (hierna: de congregatie). Bij het toetreden tot de congregatie had hij de gelofte van armoede afgelegd. Door deze gelofte van armoede diende hij al zijn inkomen af te staan aan de congregatie. Daartegenover had de congregatie de verplichting in het levensonderhoud van erflater te voorzien.
III.2 In het verleden is erflater werkzaam geweest in [buitenland]. In verband met fysieke klachten heeft hij deze werkzaamheden beëindigd. Hij is naar Nederland verhuisd en heeft toen zijn intrek genomen in het klooster van de congregatie te [plaats 1]. Daarna heeft hij zijn intrek genomen in het klooster van de congregatie te [Z]. Vanaf eind 2004 is hij buiten het klooster gaan wonen in een seniorenwoning te [plaats 3]. Eisers hebben gesteld dat erflater buiten het klooster is gaan wonen omdat hij binnen het klooster sociaal geïsoleerd dreigde te raken, doordat zijn leeftijdsgenoten veelal buiten het klooster werkzaam waren en hij met de oudere leden vanwege het leeftijdsverschil slechts beperkte sociale contacten onderhield. Wel was hij zoveel mogelijk bij de activiteiten van het klooster betrokken. Zo nam hij aan de gezamenlijke bijeenkomsten en vieringen deel. In verband met zijn gezondheidssituatie was erflater gedwongen om in 2007 weer zijn intrek te nemen in het klooster.
III.3 De congregatie droeg zorg voor het levensonderhoud van erflater. Hij kreeg daartoe een maandelijks voorschot van € 1.200. In het jaar 2005 heeft erflater een bedrag van € 14.400 ontvangen. Indien dit bedrag niet geheel werd besteed dan mocht erflater dit reserveren voor grotere aanschaffingen. Daartoe had erflater wel de toestemming nodig van de overste van de congregatie. Als sprake was van een blijvend overschot dan diende erflater dit terug te betalen, hetgeen in het jaar 2007 ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden voor in totaal € 7.342,48. Verweerder heeft het bedrag van € 14.400 tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend.
III.4 In het onderhavige jaar heeft erflater een bedrag van € 3.182 betaald ter zake van ziektekosten. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift heeft verweerder rekening gehouden met een bedrag van € 3.969 aan buitengewone uitgaven. Naast genoemde ziektekosten is rekening gehouden met een bedrag van € 787 aan arbeidsongeschiktheidsaftrek.
III.5 In geschil is of de door de congregatie aan erflater verstrekte maandelijkse voorschotten in de heffing van de inkomstenbelasting dienen te worden betrokken als belastbare periodieke uitkeringen als bedoeld in art 3.101, eerste lid, onder d, van de Wet IB 2001.
III.6 Voorafgaande aan de vraag of sprake is van een belastbare periodieke uitkering dient eerst te worden beoordeeld of sprake is van inkomsten die zijn genoten door deelname aan het economische verkeer. Van een dergelijke situatie zal geen sprake zijn in geval van betalingen binnen een gezinsverband of binnen een communiteit zoals een klooster die voortvloeien uit geldende regels inzake de zorg voor het levensonderhoud van de leden van deze gemeenschap.
III.7 De geldende regels die samenhangen met het deel uitmaken van de congregatie hebben voor erflater inhoud gekregen zoals onder III.1 en 3 omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat het voorzien in het levensonderhoud van erflater door de congregatie een vergoeding is binnen de bestaande gemeenschap en door erflater niet zijn genoten door deelname aan het economische verkeer.
III.8 De omstandigheid dat erflater buiten de kloostergemeenschap is gaan wonen maakt dit niet anders. Gelet op de onder III.2 en III.3 vermelde, door eisers onweersproken gestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat erflater deel is blijven uitmaken van de kloostergemeenschap en voor hem de regels van de congregatie op hem van toepassing bleven. Dit gold in het bijzonder voor de financiële positie van erflater, nu hij als gevolg van de gelofte van armoede voor bijzondere uitgaven de toestemming van de overste van de congregatie nodig had en het overschot van de ontvangen uitkeringen diende terug te betalen.
III.9 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 12 december 1979, nr. 19 555, BNB 1980/21 niet ziet op een situatie als de onderhavige, omdat in dit arrest de situatie aan de orde was waarbij de genieter van de ontvangen uitkeringen geen deel uitmaakte van een communiteit en er wel sprake was van deelname aan het economische verkeer.
III.10 Uit het voorgaande volgt dat de door erflater genoten uitkeringen niet als belastbare periodieke uitkeringen kunnen worden aangemerkt.
III.11 De door erflater betaalde ziektekosten zijn bestreden uit de maandelijkse voorschotten die hij van de congregatie heeft ontvangen. Deze uitgaven drukten om die reden niet op erflater en dienen om die reden voor de bepaling van de buitengewone uitgaven buiten beschouwing te worden gelaten.
III.12 Erflaters buitengewone uitgaven bestonden uitsluitend uit de arbeidsongeschiktheidsaftrek, waarvan niet in geschil is dat daar aanspraak op kan worden gemaakt. Deze aftrek bedraagt € 787. Nu erflater geen belastbaar inkomen heeft genoten bedraagt de drempel voor de bijzondere uitgaven € 773, zodat per saldo een bedrag van
€ 15 als buitengewone uitgaven in aftrek kan worden gebracht. Nu dit bedrag niet in mindering kan worden gebracht op het belastbare inkomen van 2005 dient het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrekt te worden gesteld op € 15.
III.13 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de belastbaarheid van de voorschotten is in dit geval van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van dit Besluit geen sprake.
Aldus vastgesteld door mr. D.J. de Korte, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. Reniers en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.