Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-02-2010, BL6282, BK-08/00457

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-02-2010, BL6282, BK-08/00457

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 februari 2010
Datum publicatie
3 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6282
Formele relaties
Zaaknummer
BK-08/00457

Inhoudsindicatie

Vpb 2000. Uit de verkoopovereenkomst volgt dat belanghebbende de vrije beschikking had over het te reserveren bedrag en de bestemming ervan. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat de beslissing om een bedrag van ƒ 500.000 uit te laten betalen aan de werknemers van de [A-groep] in de vorm van gratificaties, in samenhang met de vermindering met hetzelfde bedrag van het door koper te betalen bedrag, moet worden beschouwd als een besteding van een deel van de koopsom.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00457

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 24 februari 2010

op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] B.V. (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 oktober 2008, nr. AWB 07/2892 VPB, betreffende na te noemen verliesbeschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 18 september 2004, voor het jaar 2000 een verliesbeschikking gegeven, gelijktijdig met het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000. Het verlies is daarbij vastgesteld op ƒ 337.737 (€ 153.258).

1.2. Tegen de beschikking is een bezwaarschrift, gedagtekend 29 oktober 2004, ingediend.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 433. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 januari 2010, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde, kan in hoger beroep worden uitgegaan van de navolgende feiten die de rechtbank in onderdeel 2 van de bestreden uitspraak heeft vastgesteld, waarbij door de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid.

2.1. Eiseres was tot 6 januari 2000 enig aandeelhoudster van [A] B.V. (hierna: [A]), welke vennootschap op haar beurt aandeelhoudster was van vijf vennootschappen (het geheel van [A] en de vijf vennootschappen hierna: de [A-groep]). Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres was [B] (hierna: [B]). Tot 1 januari 2000 was eiseres met [A] en haar werkmaatschappijen verenigd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2.2. Op 2 december 1999 hebben eiseres en [C] B.V. (hierna: [C]) een voorovereenkomst getekend inzake de verkoop van de aandelen [A]. Deze voorovereenkomst luidt voorzover hier van belang als volgt:

"2. Koopprijs

2.1 De Koopprijs zal opgebouwd zijn uit twee onderdelen:

(i) een bedrag van NLG 7.500.000 (zegge: zeven miljoen vijfhonderd duizend gulden);

(ii) de nettowinst na belastingen van de Vennootschap over het boekjaar 1999 (hierna: de "Winst 99"), exclusief de vrijval van de

voorziening Ziektewet, vermeerderd met een bedrag van NLG 250.000 (zegge: tweehonderd vijftig duizend gulden), zijnde de door partijen overeengekomen maximale vrijval van de voorziening Ziektewet, een en ander tot een bedrag van maximaal NLG 1.000.000 (zegge: één miljoen gulden).

(...)

2.5 De toezegging van [belanghebbende] aan het personeel van de [A-groep] tot het betalen van een gedeelte van de Koopprijs door de desbetreffende dochtervennootschap zal overgenomen worden, met dien verstande dat de in dit verband in de balans per ultimo 1999 op te nemen reservering na aftrek van het belastingvoordeel voor de Vennootschap in mindering zal worden gebracht op de door [C] aan [belanghebbende] te betalen Winst 99."

2.3. Op 6 januari 2000 hebben eiseres en [C] een definitieve overeenkomst gesloten inzake de verkoop van de aandelen in [A]. Deze overeenkomst (hierna: de verkoopovereenkomst) luidt voorzover hier van belang als volgt:

"Artikel 1: Koop, verkoop, koopprijs

(...)

1.2 De Koopprijs bestaat uit twee delen:

(a) een bedrag van NLG 7.500.000 (zegge: zeven miljoen vijfhonderd duizend gulden) (hierna: het 'Eerste Gedeelte'), en

(b) de nettowinst na belastingen van de Vennootschap over het boekjaar 1999 (hierna: de "Winst 1999"), exclusief (i) het bepaalde in artikellid 8.3 en exclusief (ii) de vrijval van de voorziening Ziektewet, vermeerderd met een bedrag van NLG 250.000 netto (zegge: tweehonderd vijftig duizend gulden), zijnde de door partijen overeengekomen maximale vrijval van de voorziening Ziektewet, een en ander tot een bedrag van maximaal NLG 1.000.000 (zegge: één miljoen gulden), hierna: het 'Tweede Gedeelte'.

(...)

Artikel 3: Betaling Koopprijs

3.1 Het Eerste Gedeelte zal worden betaald op de Leveringsdatum door middel van telefonische overboeking naar de door de Verkoper bij (...) gehouden bankrekening met het nummer (...). Koper zal op deze betaling het in deze overeenkomst onder 8.1 bedoelde bedrag van NLG 348.652,10 in mindering brengen, bij wege van schuldcompensatie.

(...)

3.3 Het Tweede Gedeelte zal worden betaald, zodra partijen overeenstemming hebben bereikt over de Winst 1999, althans de hierboven onder 1.6 genoemde bindend adviseur een bindend advies heeft uitgebracht.

3.4 Het Tweede Gedeelte zal worden betaald, vermeerderd met eventueel op grond van artikel 3.2 verschuldigde rente, op het in artikellid 3.1 bedoelde rekeningnummer.

(...)

Artikel 8: Overige afspraken

(...)

8.3 Verkoper wenst dat een deel van de koopsom wordt gereserveerd ten behoeve van het personeel van de Vennootschappen, met als maximum het bedrag van het Tweede Gedeelte. In de loop van januari 2000 zal de Verkoper aan de Koper mededelen welk bedrag dit betreft. De hieruit voortvloeiende verplichtingen zullen worden opgenomen in de jaarrekening 1999 van de betreffende vennootschap. De netto hieruit voortvloeiende kosten zullen in mindering worden gebracht op de in 3.3 hierboven genoemde betaling."

2.4. Voor het eerst in maart 2000 zijn de werknemers van de [A-groep] op de hoogte gesteld van de gratificaties. Dit is gebeurd in een brief van [B] aan de werknemers welke onder meer het volgende bevat:

"Beste medewerk(st)er,

Zoals bekend heb ik begin dit jaar de [A] verkocht aan [C] b.v. (...)

Ter gelegenheid van de overname heb ik besloten ten behoeve van het personeel een bedrag ter grootte van fl. 500.000,- op de rekening van de [A] te storten met het verzoek aan de directie om in overleg met de ondernemingsraad een verdere invulling aan dit bedrag te geven. Nadere berichtgeving kunt u dus mettertijd van de directie verwachten".

2.5. In 2000 heeft de [A-groep] tot een totaalbedrag van ƒ 500.000 gratificaties uitbetaald aan haar werknemers. [C] heeft aan eiseres een bedrag van ƒ 8.000.000 betaald.

2.6. Eiseres heeft ter zake van de verkoop van de aandelen [A] een opbrengst van ƒ 8.500.000 in haar (fiscale) verlies- en winstrekening verantwoord, en zij heeft het verschil tussen dit bedrag en de boekwaarde van haar deelneming in [A] onder de deelnemingsvrij-stelling gebracht. Onder haar aftrekbare kosten heeft zij een bedrag ter grootte van de gratificaties, ofwel ƒ 500.000 opgevoerd.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of belanghebbende het bedrag van ƒ 500.000 ten laste van haar winst over het jaar 2000 kan brengen. Voorts is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, wijziging van de beschikking in die zin dat het verlies wordt vastgesteld op ƒ 837.737 (€ 380.148) en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten die aan haar zijde zijn opgekomen.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Op grond van de geldstromen tussen de partijen bij de verkoopovereenkomst, heeft de rechtbank geoordeeld dat de bruto-opbrengst van de verkoop van de aandelen in [A] ƒ 8.000.000 bedroeg. Dit oordeel wordt terecht bestreden door belanghebbende. Vaststaat dat de koopprijs van de aandelen [A] op grond van de verkoopovereenkomst ƒ 8.500.000 bedroeg, te verminderen met het bedrag dat zou worden gereserveerd ten behoeve van het personeel van [A] en enkele van haar dochtervennootschappen. Uit de verkoopovereenkomst volgt dat belanghebbende de vrije beschikking had over het te reserveren bedrag en de bestemming ervan. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat de beslissing om een bedrag van ƒ 500.000 uit te laten betalen aan de werknemers van de [A-groep] in de vorm van gratificaties, in samenhang met de vermindering met hetzelfde bedrag van het door koper te betalen bedrag, moet worden beschouwd als een besteding van een deel van de koopsom.

6.2. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, zo al ervan zou moeten worden uitgegaan dat eiseres tot een hogere (bruto)opbrengst gerechtigd was dan het bedrag dat daadwerkelijk door haar is ontvangen, het dan nog niet aannemelijk is te achten dat de kosten van de aan het personeel van de [A-groep] uitbetaalde gratificatie verband zouden houden met de onderneming van eiseres. In het onderhavige geval doet zich de omstandigheid voor dat in de verkoopovereenkomst de wens van verkoper is opgenomen om een deel van de koopsom te reserveren ten gunste van het personeel van de [A-groep], terwijl de bepaling van de hoogte ervan (afgezien van een maximum van ƒ 1.000.000) eerst na de verkoop heeft plaatsgevonden. Het Hof acht het aannemelijk dat, niettegenstaande de ontbrekende kwantificering in de verkoopovereenkomst, de beslissing om een deel van de opbrengst van de verkoop ter beschikking te stellen aan het personeel, is genomen voorafgaande aan de verkoop, en dat de bepaling van de hoogte van deze gratificaties moet worden beschouwd als het gestand doen van dit voornemen. Het Hof acht tevens aannemelijk dat de aan werknemers van de [A-groep] betaalde gratificaties beloningen zijn voor de door hen als zodanig geleverde en te leveren prestaties. Mitsdien is sprake van salariskosten van de werknemers van de [A-groep]. Deze salariskosten zijn, door verrekening met de koopsom van de aandelen [A], gedragen door belanghebbende. Indien salariskosten van werknemers van een dochtermaatschappij worden gedragen door de moedermaatschappij, moet worden aangenomen dat die moedermaatschappij tot het bedrag van deze kosten een informele kapitaalstorting heeft gedaan in de dochtermaatschappij (vgl. HR 21 maart 2003, nr. 37 981, BNB 2003/222). Dat is niet anders indien moet worden aangenomen dat de beslissing van belanghebbende om de genoemde kosten te dragen, zoals zij betoogt, is ingegeven door overwegingen die verband houden met de onderhandelingen over de verkoop van de dochtermaatschappij, [A]. Die omstandigheid neemt niet weg dat belanghebbende, doordat zij de salariskosten van de [A-groep] draagt, een investering in [A] heeft verricht.

6.3. Gelet op het hiervóór overwogene, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat belanghebbende het bedrag van ƒ 500.000 niet ten laste van haar winst over het jaar 2000 kan brengen.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, Th. Groeneveld en O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 24 februari 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.