Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-06-2010, BM8535, BK-09/00252

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-06-2010, BM8535, BK-09/00252

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 juni 2010
Datum publicatie
21 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM8535
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00252

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Inbeslaggenomen auto stond bij aanvang van het tijdvak in het kentekenregister op naam van belanghebbende. De voor het tijdvak verschuldigde motorrijtuigenbelasting was niet op de uiterste betaaldatum voldaan. Geen beroep mogelijk op achterwege laten van de heffing van motorrijtuigenbelasting bij inbeslagname van de auto. Verzuimboete van € 113 terecht opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00252

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 4 juni 2010

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Centrale Administratie, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 april 2009, nummer AWB 08/4646, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 9 februari 2008 tot en met 8 mei 2008 door de Inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd in de motorrijtuigenbelasting van € 273 en bij beschikking een boete van € 113.

1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag alsmede de bedoelde beschikking gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur afwijzend beschikt.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 110.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Verschenen is de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is zonder nadere kennisgeving aan het Hof niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 31 maart 2010 aan het door belanghebbende opgegeven adres [a-straat 1], [0000 XX] [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Op 27 april 2010 is de envelop waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de - kennelijk door medewerkers van TNT-Post - geplaatste aantekeningen op die envelop, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt het Hof af dat de besteller van TNT-Post op 1 april 2010 geen gehoor heeft gekregen op het eerdergenoemde adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het - kennelijk in die mededeling genoemde - postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald, en dat TNT-Post de envelop ten slotte heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. De griffier heeft de terugontvangen brief vervolgens bij gewone post op 27 april 2010 nogmaals verzonden aan belanghebbende op het voormelde adres. Blijkens van de gemeente Schouwen-Duiveland ontvangen schriftelijke inlichtingen, gedagtekend 20 mei 2010, was belanghebbende op de laatstvermelde datum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het eerdergenoemde adres.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3. Blijkens de kentekenregistratie is belanghebbende van 21 maart 2005 tot en met 9 oktober 2008 houder van het motorrijtuig merk Audi met het kenteken [xxxxxx] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs, deel I, is 9 mei 2000.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:

"2.2. Ingevolge artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt de belasting voor een personenauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Artikel 7 van de Wet MRB bepaalt dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het wegverkeer. De inspecteur kan, ingevolge artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de te weinig geheven belasting naheffen indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.

(...)

2.5. [Belanghebbende] stelt dat hij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor de motorrijtuigenbelasting. Noch de auto, noch de papieren zijn in zijn bezit. Hij weet niet waar de auto is. Hij heeft daarvan geen bewijs.

2.6. [De Inspecteur] heeft naar aanleiding van correspondentie met [belanghebbende], navraag gedaan bij het Openbaar Ministerie te Middelburg. Uit informatie van het OM volgt dat [belanghebbende] wegens het rijden zonder geldig rijbewijs tweemaal is veroordeeld. Op 19 februari 2008 is de auto door de Koninklijke Marechaussee in beslag genomen. Hoewel de auto in beslag is genomen is naar [de Inspecteur] stelt geen sprake van een situatie als bedoeld in onderdeel 8, Einde beschikkingsmacht, van het besluit van de staatssecretaris van Financiën, 4 juli 2007, nr. CPP2007/1107M, Stcrt. nr. 133. Daartoe voert [de Inspecteur] aan, dat nu niet is gebleken dat niet tevens de papieren van de auto in beslag zijn genomen, [belanghebbende] het kenteken in verband met de inbeslagname had kunnen schorsen.

2.7. Vaststaat dat de auto bij aanvang van het tijdvak in het kentekenregister op naam van [belanghebbende] was gesteld en dat hij de voor het tijdvak verschuldigde belasting niet op de uiterste betaaldatum heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] niet, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen waardoor hij met succes een beroep kan doen op onderdeel 8 van voormeld besluit. Immers nu niet is gesteld noch gebleken dat naast de auto niet tevens het kentekenbewijs in beslag is genomen, kan niet worden uitgesloten dat [belanghebbende] de mogelijkheid had om in verband met de inbeslagname, de geldigheid van het kenteken te laten schorsen. Derhalve is niet voldaan aan één van de onder Ad 1 van voormeld onderdeel 8 genoemde voorwaarde, en kan daarmee geen beroep worden gedaan op het achterwege laten van de heffing van motorrijtuigenbelasting bij inbeslagname van de auto. Het gelijk is derhalve aan [de Inspecteur].

2.8. Met betrekking tot de verzuimboete overweegt de rechtbank dat [de Inspecteur] de boete op de juiste wijze heeft vastgesteld. Op grond van paragraaf 33, derde lid, van het BBBB 1998 wordt bij een vierde en volgend verzuim een boete van € 113 opgelegd. Op [de Inspecteur] rust de last om te bewijzen dat sprake is van een (vierde) verzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is [de Inspecteur] hierin geslaagd. Nu sprake is van een vierde verzuim is terecht een verzuimboete van € 113 opgelegd.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de boete terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen in negatieve, de Inspecteur in positieve zin.

5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat de uitnodiging om op de zitting van de rechtbank te verschijnen niet eerder dan op 4 april 2009 aan hem is uitgereikt en derhalve niet op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. Als reden voor het niet tijdig ontvangen van de uitnodiging geeft belanghebbende op dat hij zijn beide ouders verzorgt, die niet in dezelfde plaats als belanghebbende wonen.

6.2. Belanghebbende is door de griffier van de rechtbank bij aangetekende brief, verzonden op 9 februari 2009 aan het door belanghebbende opgegeven adres [a-straat 1], [0000 XX] [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd ter zitting van de rechtbank te verschijnen. Op 20 maart 2009 is de envelop waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie van de rechtbank terugontvangen. Uit de - kennelijk door medewerkers van TNT-Post - geplaatste aantekeningen op die envelop, die door de griffier van de rechtbank in het dossier is gevoegd, leidt het Hof af dat de besteller van TNT-Post op 10 februari 2009 geen gehoor heeft gekregen op het eerdergenoemde adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het - kennelijk in die mededeling genoemde - postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald, en dat TNT-Post de envelop ten slotte heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier van de rechtbank. Blijkens een afschrift uit de gemeentelijke basisadministratie, gedagtekend 20 maart 2009, was belanghebbende op de laatst vermelde datum ingeschreven op het eerdergenoemde adres. De griffier van de rechtbank heeft de terugontvangen brief vervolgens bij gewone post op 20 maart 2009 verzonden aan belanghebbende op het voormelde adres. Naar 's Hofs oordeel is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen derhalve op juiste wijze tijdig op het juiste adres aangeboden.

6.3. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat hij zorg draagt voor zijn ouders kan hem niet baten. Belanghebbende had voor de periode van zijn afwezigheid maatregelen moeten treffen zodat de voor hem bestemde post hem tijdig zou bereiken.

6.4. Uit de door belanghebbende in hoger beroep ingediende stukken is niet op te maken of belanghebbende nieuwe grieven heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

6.5. Het Hof neemt de gronden van de beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop komt het Hof met betrekking tot de boete voorts tot het oordeel dat deze in het licht van de door de Inspecteur gestelde en door het Hof aannemelijk geachte feiten en omstandigheden passend en geboden is vanuit een oogpunt van norminscherping.

6.6. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep faalt. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, J.T. Sanders en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Akarkan. De beslissing is op 4 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.