Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-04-2010, BN1052, 09-00780

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-04-2010, BN1052, 09-00780

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 april 2010
Datum publicatie
14 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1052
Formele relaties
Zaaknummer
09-00780

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vaststaat dat belanghebbende niet zijn onderneming, als economische eenheid, heeft verkocht, doch de landbouwgrond. In dat kader heeft belanghebbende besloten zijn onderneming te staken. Als direct gevolg van de staking van de onderneming heeft belanghebbende de arbeidsovereenkomst met de werknemer beëindigd en heeft hij in dat kader een beëindigingsvergoeding van € 50.000 toegezegd. Aldus hangt de beëindigingsvergoeding niet samen met de vrijgestelde landbouwwinst, doch is er een rechtstreeks verband tussen de beëindigingsvergoeding en de staking van de onderneming. Aldus is voor een evenredige toerekening als door de Inspecteur bepleit geen plaats.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00780

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 27 april 2010

op het hoger beroep van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 september 2009, nr. AWB 07/4796 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende, [X] te [Z], is door de Inspecteur voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.160.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.174.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.251 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 maart 2010, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, opgenomen onder 1.6 tot en met 1.11 van haar uitspraak, waarbij door de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:

"1.6 Eiser is gehuwd met [Y]. Eiser en zijn echtgenote waren in 2004 de maten van de maatschap [XY] (hierna: de Maatschap). De Maatschap was in 2004 de beherende vennoot in de commanditaire vennootschap [X] C.V. (hierna: de CV). De CV exploiteerde een tuinbouwbedrijf met 14.288 m² grond met daarop 11.853 m² glasopstanden. De teelt bestond uit chrysanten, euphorbia's en zonnebloemen.

1.7 In 2004 heeft de CV alle grond en opstallen van het bedrijf verkocht. Tengevolge van deze verkoop is het tuinbouwbedrijf gestaakt, daarbij heeft de CV, na aftrek van kosten, een stakingswinst behaald van in totaal € 785.573,-, waarvan € 750.571,- kan worden toegerekend aan de grond en € 35.002, aan de opstallen en de inventaris.

1.8 Voor de heffing van IB heeft eiser voor het jaar 2004 een belastbaar inkomen

uit werk en woning aangegeven van € 28.160. In dit inkomen is onder meer de in 1.7 genoemde stakingswinst begrepen. Daarbij heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de stakingswinst, voor zover die is toe te rekenen aan de grond en voor zover dat gedeelte uitgaat boven de vrijval van een vervangingsreserve van € 189.778,- onder de landbouwvrijstelling valt. Eiser heeft daarom een vrijstelling geclaimd van € 560.793,-, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:

Verkoopprijs grond € 895.000

Af: verkoopkosten - 13.502

€ 881.498

Af: boekwaarde - 130.927

€ 750.571

Af: vervangingsreserve - 189.778

€ 560.793

1.9 Op 6 juni 2006 heeft verweerder een rapport uitgebracht van een boekenonderzoek dat hij bij de CV heeft doen uitvoeren. Doel van het onderzoek was de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en loonbelasting van de CV en de aangiften IB voor de jaren 2002 tot en met 2004 van eiser en zijn echtgenote. Paragraaf 2.4 van dit controlerapport luidt als volgt:

"In het jaar 2004 is een gouden handdruk verstrekt ad. € 50.000 aan werknemer [A] i.v.m. staking van het bedrijf.

Deze uitkering dient aan de transactie toegerekend te worden.

Deze transactie geeft een onbelaste winst.

Winstcorrectie 2004 € 50.000

[X] € 25.000

[Y] € 25.000"

1.10 De uitkomsten van het 1.9 vermelde boekenonderzoek waren voor verweerder

aanleiding van de door eiser ingediende aangifte af te wijken. Verweerder heeft de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.160,-, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 28.160,-

Winstcorrectie kosten sloopvergunning - 40,-

Winstcorrectie meer privégebruik winst - 960,-

Winstcorrectie minder onbelaste winst - 25.000,-

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 54.160,-

1.11 Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag verminderd tot een, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.174,-, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 28.160,-

Winstcorrectie kosten privégebruik auto - 960,-

Minder belaste vrijval vervangingsreserve - -/- 869,-

Winstcorrectie gouden handdruk - 8.923,-

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 37.174,-

3.2. In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde voorts, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog komen vast te staan dat belanghebbende niet zijn onderneming, als economische eenheid, doch de landbouwgrond heeft verkocht.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de Inspecteur het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning terecht heeft verhoogd met een bedrag van € 8.923 ("winstcorrectie gouden handdruk"), welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Als regel dienen kosten te worden toegerekend aan de winstbestanddelen waarmee die kosten rechtstreeks samenhangen. Slechts indien een rechtstreekse samenhang tussen kosten en winstbestanddelen ontbreekt, dient toerekening te geschieden naar evenredigheid.

6.2. Vaststaat dat belanghebbende niet zijn onderneming, als economische eenheid, heeft verkocht, doch de landbouwgrond. In dat kader heeft belanghebbende besloten zijn onderneming te staken. Als direct gevolg van de staking van de onderneming heeft belanghebbende de arbeidsovereenkomst met de werknemer beëindigd en heeft hij in dat kader een beëindigingsvergoeding van € 50.000 toegezegd. Aldus hangt de beëindigingsvergoeding niet samen met de vrijgestelde landbouwwinst, doch is er een rechtstreeks verband tussen de

beëindigingsvergoeding en de staking van de onderneming. Aldus is voor een evenredige toerekening als door de Inspecteur bepleit geen plaats.

6.3. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

7.1 Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.311 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 437 x 1,5 (gewicht van de zaak)).

7.2. Aangezien de uitspraak van de rechtbank in stand blijft zal de griffier, ter zake van het hoger beroep van de Inspecteur, van de Staat een griffierecht van € 447 heffen.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.311.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, J.W. baron van Knobelsdorff en P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 27 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.