Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-09-2010, BN7139, BK-09/00628

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-09-2010, BN7139, BK-09/00628

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 september 2010
Datum publicatie
15 september 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7139
Zaaknummer
BK-09/00628

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat voldoende duidelijk met bebording is aangegeven dat op het parkeerterrein, voor zover het niet door de tijdelijke rijbaan in beslag werd genomen, sprake was van betaald parkeren. De naheffingsaanslag kan niet in stand blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00628

Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer d.d. 8 september 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juli 2009, nummer AWB 08/8613, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur, de Teamleider Financieel Beheer van de gemeente Katwijk, heeft met dagtekening 13 september 2008 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Katwijk opgelegd ten bedrage van € 49,90. In dit bedrag is € 0,90 aan parkeerbelasting en € 49 aan kosten begrepen.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief van 15 september 2008 tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof, gehouden te Den Haag. Aldaar is [A] verschenen namens de Inspecteur.

Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 mei 2010 aan het adres [a-straat 1], [0000 XX] te [Z], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd de zitting bij te wonen, is niet verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Op zaterdag 13 september om 13:36 uur stond de auto van belanghebbende, een Mercedes met het kenteken [xx-xx-xx], geparkeerd op een parkeerplaats op het parkeerterrein Noordduinen (hierna ook: het parkeerterrein) te Katwijk. Deze plaats is door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk aangewezen als een plaats waar op de onderhavige dag en tijd tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat ter zake van het parkeren van de auto geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding daarvan is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.

3.2. Voor een gedeelte was het parkeerterrein op 13 september 2008 als zodanig buiten gebruik gesteld en tijdelijk ingericht als weg ten behoeve van doorgaand verkeer.

In mei 2007 is het hoogheemraadschap van Rijnland begonnen met werkzaamheden aan het gemaal in Katwijk. De doorgaande weg van Katwijk Noord naar Katwijk aan Zee die over dit gemaal gaat, was gedurende de periode mei 2007 tot en met mei 2009 afgesloten. Om de enige weg die Katwijk Noord met Katwijk aan Zee verbindt te ontlasten en het verkeer in goede banen te leiden, heeft de gemeente Katwijk op het parkeerterrein een rijbaan gemaakt met snelheidsverminderende maatregelen.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag in stand kan blijven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.

4.2. Belanghebbende heeft in bezwaar het volgende aangevoerd.

- Bij het inrijden van het parkeerterrein is op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat het een terrein betreft waar alleen tegen betaling kan worden geparkeerd. Ook op het terrein is mij een dergelijke mededeling niet opgevallen. Pas bij het wegrijden, gealarmeerd door uw nota, zag ik de buiten het parkeerterrein opgestelde parkeermeters.

- Ik heb de indruk (uiteraard ook achteraf) dat in verband met een gewijzigde verkeerssituatie het betreffende parkeerterrein opnieuw is ingericht. Daarbij is de noodzakelijke aanpassing voor wat betreft parkeermeters en dergelijke achtergebleven en ontbreekt adequate informatie.

4.3. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur hieromtrent het volgende overwogen.

Bij alle invalswegen zijn zoneborden neergezet om de automobilist erop te wijzen dat zij een betaald-parkerengebied binnenrijden. Er zijn ook binnen de zone diverse borden geplaatst die de automobilist attenderen op zijn of haar belastingplicht.

4.4. Belanghebbende heeft in beroep het volgende aangevoerd.

- In afwijking wat in de beschikking (het Hof leest: de uitspraak van de Inspecteur) wordt gesteld, betreft mijn bezwaar tegen de aanslag dat op het parkeerterrein niet was aangegeven dat het een betaald-parkeergebied betrof.

- In de beschikking wordt voorbijgegaan aan mijn argument dat ter plaatse de verkeerssituatie dusdanig was gewijzigd dat de aankondigingen dat het een betaald-parkeergebied betrof, feitelijk niet op de parkeerplaats aanwezig waren.

- Het oorspronkelijke (...) parkeerterrein was ten tijde van de beweerde overtreding opgenomen in de openbare weg om een doorgaande verkeersstroom mogelijk te maken. Middels betonblokken was daarbij op het terrein van de oorspronkelijke parkeerplaats een deel afgescheiden dat als vervangende parkeerplaats diende. De aankondigingen waarvan in de beschikking wordt gesproken, kwamen daarin niet voor.

4.5. In de uitspraak van de rechtbank is onder meer het volgende overwogen.

"4. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur, maar ook uit de bebording ter plaatse op zodanige wijze dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die plaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 november 1995, nr. 30 141, LJN AA3126).

Van een weggebruiker mag tevens worden verwacht dat hij zich voldoende op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot parkeerregulering en dat hij zich aan die regels houdt. (zie de uitspraak van Gerechtshof 's-Gravenhage van 18 oktober 2002, nr. BK-01/00929, LJN AS2261; BB 2003, 575).

5. Naar het oordeel van de rechtbank had het voor eiser voldoende duidelijk kunnen en moeten zijn dat op de plek waar de auto stond op dat moment slechts geparkeerd kon worden tegen betaling van parkeerbelasting. Naar de rechtbank aannemelijk acht was ten tijde van het parkeren van de auto door eiser middels borden en de aanwezigheid van parkeerautomaten voldoende duidelijk aangegeven dat op het parkeerterrein een betaald parkeerregime van toepassing was. De gewijzigde situatie op het parkeerterrein doet daar niet aan af. Daarbij komt dat eiser, naar eigen zeggen, bij het inrijden van het parkeerterrein een zogenoemd E4 bord als bedoeld in het RVV 1990 is gepasseerd. De aanwezigheid van dit bord brengt met zich mee dat eiser had moeten onderzoeken welk parkeerregime op het terrein van toepassing was. Een dergelijke onderzoeksplicht geldt naar het oordeel van de rechtbank temeer in een geval als het onderhavige, waarin verwacht kan worden dat een betaald parkeerregime van toepassing is. Het betreft hier immers een parkeerterrein, in een badplaats, vlak bij het strand. Eiser heeft zijn auto geparkeerd zonder een en ander te controleren bijvoorbeeld door navraag te doen bij derden. Eiser heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de hiervoor genoemde en vereiste minimale onderzoeksplicht.

Nu vaststaat dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is betaald is de naheffingsaanslag terecht en overigens ook naar een juist bedrag opgelegd.

Eisers ter zitting ingenomen standpunt dat door de aanleg van een tijdelijke rijbaan op het parkeerterrein de borden betaald parkeren niet meer van toepassing waren kan niet als juist worden aanvaard. Verkeersborden ontlenen immers hun betekenis aan wettelijke regelgeving, deze wijzigt niet door de plaatselijke situatie."

4.6. Belanghebbende heeft in hoger beroep onder meer het volgende aangevoerd.

- In tegenstelling tot wat de rechtbank in haar overwegingen beweert heb ik wel degelijk onderzocht of ter plaatse een betaald parkeerregime van kracht was. Ik heb dat gedaan door vanuit het parkeerterrein uit te kijken naar borden en andere aanwijzingen zoals parkeermeters die niet werden aangetroffen. Behalve rondkijken heb ik extra bij de ingang van het parkeerterrein gecontroleerd of er sprake was van betaald parkeren hetgeen niet werd aangegeven.

- Door de gewijzigde verkeerssituatie was het bepaald niet helder dat bij het passeren van het E4 bord sprake zou zijn van überhaupt een parkeerterrein, laat staan een betaald parkeren terrein. In tegendeel, daar was slechts sprake van een openbare doorgaande weg. Pas bij de ingang van het feitelijk (provisorische) parkeerterrein, aangegeven met een bord, werd duidelijk waar kon worden geparkeerd.

- Alles met elkaar was er sprake van een bijzonder onduidelijke situatie die zeer vatbaar is voor misverstanden. Deze omstandigheid is door de rechtbank in haar uitspraak niet onderkend en derhalve in haar oordeel niet meegenomen.

- Eiser woont in [Z], ver van de kust en is niet thuis in het betreffende gebied. Ervaringen elders (bijvoorbeeld de Waalkade Nijmegen) hebben geleerd dat bij werkzaamheden aan de openbare weg, herstructurering van parkeerterreinen of dergelijke ingrepen de gebruikelijke regels met betrekking tot het betaald parkeren werden opgeschort. Toen bij de controle geen borden werden waargenomen heb ik derhalve aangenomen dat zulks ook hier het geval was.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De Inspecteur heeft gesteld dat gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober bij de ingang van het parkeerterrein een bord staat waarmee de bezoeker erop geattendeerd wordt dat het hier gaat om een terrein waar betaald parkeren van toepassing is en dat aan de rand van het parkeerterrein zes parkeerautomaten staan die gedurende die periode in werking zijn. Dat bord en die parkeerautomaten zijn voor het aanleggen van de tijdelijke rijbaan niet verplaatst.

6.2 Op drie foto's die de Inspecteur in februari 2009 heeft gemaakt en die hij in eerste aanleg in het geding heeft gebracht, is geen bord te zien dat erop duidt dat op het parkeerterrein van 1 mei tot 1 oktober sprake is van betaald parkeren. Op de foto's is wel de tijdelijke rijbaan te zien en dat zich aan weerszijden daarvan parkeerplaatsen bevinden die uitsluitend bereikt kunnen worden door enkele openingen in de rijbaanafzetting. Die openingen zijn gemarkeerd door (kennelijk als tijdelijk bedoelde) gele borden met een afbeelding van bord E4 uit de bijlage bij het RVV 1990 (een vierkant blauw vlak met een witte P) omsloten door een zwarte pijl. Op een van de foto's is een grijs object te zien waarvan de Inspecteur ter zitting in hoger beroep heeft gezegd dat dit een parkeerautomaat betreft waarvan buiten het betaaldparkerenseizoen het bovenste gedeelte is afgehaald.

6.3. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat onvoldoende duidelijk met bebording is aangegeven dat op het parkeerterrein Noordduinen, voor zover het niet door de tijdelijke rijbaan in beslag werd genomen, sprake was van betaald parkeren. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt dan mee dat de Inspecteur aannemelijk maakt dat die stelling onjuist is.

6.4. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur daar niet in geslaagd. De foto's geven geen beeld van de bebording waarop de Inspecteur kennelijk doelt en aanvullende informatie, zoals bijvoorbeeld de tekst op de parkeerautomaten, een plattegrond van het parkeerterrein met aanduidingen van de plaats of plaatsen waar zich die bebording en de parkeerautomaten bevonden en waarop ingetekend de tijdelijke rijbaan met de toegangen tot de overgebleven parkeergedeelten, heeft de Inspecteur niet verstrekt. De Inspecteur heeft nog gesteld dat bij alle invalswegen zoneborden zijn neergezet om de automobilist erop te wijzen dat zij een betaaldparkerengebied binnenrijden. Omtrent de concrete plaatsen waar zich die zoneborden bevonden, heeft de Inspecteur evenwel geen informatie verstrekt, zodat niet verifieerbaar is dat belanghebbende, om het parkeerterrein te bereiken, zo'n bord moet hebben gepasseerd.

6.5. Op grond van het vorenoverwogene kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven. Het hoger beroep slaagt derhalve.

6.6. Overigens brengt het bord E4, indien niet voorzien van een onderbord, niet mee dat degene die zijn motorvoertuig overeenkomstig dat bord parkeert, nog een nader onderzoek moet instellen naar het parkeerregime ter plaatse. Voor zover de rechtbank in rechtsoverweging 5 van een ander uitgangspunt uitgaat, is dat onjuist.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

7.2. Wel dient de gemeente Katwijk de voor deze zaak in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

- vernietigt de naheffingsaanslag,

- gelast de gemeente Katwijk de voor deze zaak in beroep en in hoger beroep betaalde griffierechten van € 39, onderscheidenlijk € 110 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 8 september 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.