Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-12-2010, BO6931, BK-10-00122

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-12-2010, BO6931, BK-10-00122

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 december 2010
Datum publicatie
10 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO6931
Zaaknummer
BK-10-00122

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen het aanwijzingsbesluit.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00122

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 8 december 2010

op het hoger beroep van de stichting [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2009, nummer AWB 09/3580 BESLU, betreffende na te noemen besluit.

Besluit, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het college) vastgesteld het "Besluit tot aanwijzing plaatsen betaald parkeren en toepassing wielklem" met de bijlage "Plaats en tijdstip betaald parkeren" (hierna: het aanwijzingsbesluit).

1.2. Het door belanghebbende tegen dit aanwijzingsbesluit gemaakte bezwaar is door het college bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling).

2.2. De afdeling heeft in haar brief van 4 maart 2010, onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 november 2008, nummer 200800176/1, medegedeeld dat zij niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen omdat het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over onderdeel I van het aanwijzingsbesluit, strekkende tot het heffen van parkeerbelasting. Daarom heeft de afdeling het hoger beroepschrift van belanghebbende ter verdere afhandeling aan het Hof doorgezonden. De griffier heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 447. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 27 oktober 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Relevante regelgeving

3.1. In artikel 139 van de Gemeentewet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

"1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt.

2. De bekendmaking geschiedt:

a. door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad;

b. bij gebreke van een gemeenteblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de gemeentesecretarie of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad."

In artikel 147, eerste lid, Gemeentewet is het volgende bepaald:

"Gemeentelijke verordeningen worden door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of krachtens de wet aan het college van burgemeester en wethouders is toegekend."

Artikel 225 van de Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"In het kader van de parkeerregulering kunnen de volgende belastingen worden geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

(...)"

3.2. In de verordening parkeerbelastingen 2008, welke verordening is vastgesteld in de raadsvergadering van 1 november 2007 (hierna: de verordening), is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

" Artikel 2

Parkeerbelastingen

Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het -anders dan krachtens een vergunning als bedoeld in onderdeel b en met inachtneming van de daaraan verbonden voorwaarden- parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

(...)

Artikel 9

Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

(...)

Artikel 12

Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

(...)"

Vaststaande feiten

4.1. Het aanwijzingsbesluit is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de Posthoorn van 10 september 2008 en is met ingang van 11 september 2008, inclusief toelichting en bijlagen, terug te vinden op de internetsite http://zbs.denhaag.nl/internet onder RIS (Raadsinformatiesysteem) nummer 157423.

4.2. Op pagina 33 van de bij het aanwijzingsbesluit behorende bijlage getiteld "Plaats en tijdstip betaald parkeren" zijn de tot het stadsdeel Segbroek, wijk Heesterbuurt, behorende straten en straatdelen vermeld waar van maandag tot en met zondag van 18.00 tot 24.00 uur, tegen betaling van parkeerbelasting, mag worden geparkeerd en is vermeld dat de parkeerduur onbeperkt is.

4.3. Kopieën van het aanwijzingsbesluit en van de onder 4.2 genoemde pagina behoren tot de gedingstukken.

4.4. Voorafgaande aan het aanwijzingsbesluit hebben de raadscommissie Verkeer, Milieu en Leefomgeving en de gemeenteraad op 11 juni 2008 onderscheidenlijk 12 juni 2008 ingestemd met het voornemen van het college om onder meer in het Jasmijngedeelte van de Heesterbuurt betaald parkeren in te voeren (hierna: instemmingbesluiten).

4.5. Bij brief van 19 januari 2009, bij de gemeente Den Haag ingekomen op 21 januari 2009, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de invoering van betaald parkeren in het Jasmijngedeelte van de Heesterbuurt.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of het college belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar tegen het aanwijzingsbesluit, welke vraag het college bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

5.2.1. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Zij heeft geen bezwaar tegen invoering van betaald parkeren, maar wel tegen de wijze en de gronden waarop het aanwijzingsbesluit tot stand is gekomen. Zij is steeds op het verkeerde been gezet omdat haar van gemeentezijde de (juridische) status van de instemmingbesluiten niet duidelijk is gemaakt. Onduidelijk is of aan de invoering van betaald parkeren al dan niet een raadsbesluit ten grondslag ligt en zo niet, wat de juridische status is van het commissiebesluit met instemming van de raad. Afgezien van de omstandigheid dat een groot deel van de Haagse bevolking de Posthoorn niet ontvangt of zich geen raad weet met een computer, kan niet kan worden volstaan met de mededeling dat door publicatie van het aanwijzingsbesluit in de Posthoorn de juridische status daarvan is komen vast te staan. De gemeente is al jaren bekend met het gegeven dat een groot deel van de Haagse bevolking niet op de hoogte is van de gemeentelijke besluiten omdat de bezorging van de Posthoorn reeds jaren een probleem oplevert. Gelet op deze omstandigheden was het voor belanghebbende onduidelijk of, waartegen en bij welke rechter beroep en/of bezwaar kon worden ingesteld.

5.2.2. Het college heeft daartegenover -zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Primair dient te gelden dat, voor zover belanghebbende bezwaar kan indienen tegen het aanwijzingsbesluit, het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn van zes weken is ingediend. De bezwaartermijn is aangevangen op 11 september 2008, zijnde de datum van publicatie van het aanwijzingsbesluit in de Posthoorn, en is geëindigd met 23 oktober 2008. Van een verschoonbare reden voor de te late indiening van het bezwaarschrift is geen sprake. Subsidiair stelt het college, onder verwijzing naar de uitspraak van de afdeling van 22 mei 2002, nummer 200102799/1, LJN AE2848, dat het aanwijzingsbesluit een algemeen verbindend voorschrift is waartegen, gelet op de samenhang tussen artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geen bezwaar kan worden gemaakt.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de uitspraak op bezwaar alsmede tot onverbindendverklaring van het aanwijzingsbesluit voor zover dit ziet op de aanwijzing van de tot het Jasmijngedeelte van de Heesterbuurt.

6.2. Het college concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Belanghebbende heeft bezwaar tegen de wijze en de gronden waarop betaald parkeren in het Jasmijngedeelte van de Heesterbuurt is ingevoerd en is kennelijk van mening dat zij dat kan effectueren door (mede) bezwaar aan te tekenen tegen de instemmingbesluiten.

Het Hof kan belanghebbende daarin niet volgen reeds omdat noch de raadscommissie noch de gemeenteraad, gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de artikelen 2 en 9 van de verordening parkeerbelastingen 2008, de bevoegdheid toekomt om de plaats waar en het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd aan te wijzen; die bevoegdheid komt uitsluitend toe aan het college. De instemmingsbesluiten zijn derhalve slechts adviserend van aard en als zodanig niet voor bezwaar of beroep vatbaar.

7.2. Voor zover het bezwaar van belanghebbende zich richt tegen aanwijzingsbesluit overweegt het Hof als volgt. Het aanwijzingsbesluit is een naar buiten werkende, op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend gemaakte, voor de daarbij betrokkenen bindende algemene regel, die is uitgevaardigd door het openbaar gezag, dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken. Van belang is derhalve of aan belanghebbende het recht toekomt tegen het aanwijzingsbesluit, dat gelet op het vorenoverwogene is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift, beroep in te stellen. Artikel 8:2 Awb bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Dit brengt mee dat in het onderhavige geval het rechtsmiddel van bezwaar ook om die reden niet openstond.

7.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende terecht niet is ontvangen in haar bezwaar. Het Hof komt derhalve niet toe aan beantwoording van de vraag of de door het college gestelde overschrijding van de termijn waarbinnen belanghebbende haar bezwaarschrift had moeten indienen verschoonbaar is.

7.4. Met inachtneming van al hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot het oordeel dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.P. Baldewsing. De beslissing is op 8 december 2010 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.