Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2011, BQ0737, BK-10-00063

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2011, BQ0737, BK-10-00063

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 maart 2011
Datum publicatie
8 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ0737
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10-00063

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De Inspecteur heeft het persoonsgebonden budget, dat was toegekend aan belanghebbendes echtgenoot, ten onrechte bij belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00063

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 30 maart 2011

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

het Hoofd van de Belastingdienst Holland-Midden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 december 2009, nummer AWB 08/8773 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.250.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

16 februari 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van de partijen gesteld en door de wederpartij niet dan wel onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Aan de echtgenoot van belanghebbende is over het jaar 2005 een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend van netto € 2.793.

3.2. De echtgenoot van belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 een bedrag van € 3.830 aan periodieke uitkeringen in verband met ziekte, invaliditeit of ongeval aangegeven. Hierop heeft hij een bedrag van

€ 3.937 aan kosten in mindering gebracht. De aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte.

3.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.457. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling een bedrag van € 2.793 - het aan haar echtgenoot toegekende PGB - als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep worden partijen verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het PGB, dat was toegekend aan haar echtgenoot, bij belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden heeft belast.

4.2. Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.3.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur haar procespositie heeft geschaad door op het geding betrekking hebbende stukken niet, c.q. niet tijdig te overleggen, hetgeen een vernietigingsgrond oplevert.

4.3.2. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat het PGB is betaald aan haar echtgenoot en niet aan haar. Zij heeft niet met haar echtgenoot een zorgcontract gesloten, waarbij zij als zorgverlener wordt aangemerkt. Zij heeft ook geen zorg verleend, anders dan de voor een moeder en echtgenote gebruikelijke huishoudelijke zorg.

Nu geen specifieke zorg is ingekocht bij belanghebbende en zij die ook niet heeft verleend, behoort zij niet voor een resultaat wegens verleende zorg te worden belast.

4.4. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende zorgverlener is geweest ten behoeve van haar echtgenoot. Hij beroept zich daarbij op schriftelijke en telefonische informatie van het Zorgkantoor Zuid Holland Noord/Amstelland en de Meerlanden. Het zorgkantoor heeft van de echtgenoot van belanghebbende twee zogenaamde verantwoordingsformulieren ontvangen, waarin belanghebbende is genoemd als persoon die als zorgverlener actief is geweest. Voorts heeft de echtgenoot van belanghebbende schriftelijk opgaaf gedaan van de uitbetaling van het aan hem toegekende PGB-budget aan belanghebbende.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.457.

5.2. De Inspecteur concludeert tot het ongegrond verklaren van het hoger beroep.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft op het beroep van belanghebbende, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:

"5. De rechtbank stelt voorop dat een aan een zorgvrager (of budgethouder) ingevolge de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfonds toegekend PGB uitsluitend is bestemd om zorg in te kopen. De zorgvrager kan daarbij zelf kiezen bij wie de zorg wordt ingekocht. De zorgvrager ontvangt zelf via bevoorschotting op zijn bank- of girorekening het PGB en betaalt daaruit de gecontracteerde hulpverlener. Na elke voorschotperiode moet de zorgvrager aan de Sociale Verzekeringsbank (hierna: het SVB) verantwoording afleggen over de besteding van het budget. De zorgvrager dient aan het SVB door te geven bij wie de zorg is ingekocht. De zorgvrager dient ook daadwerkelijk met die gecontracteerde hulpverlener een zorgovereenkomst aan te gaan.

6. Gelet op het vorenstaande en het door verweerder ingebrachte renseignement van de SVB, waarop de naam van eiseres staat vermeld, en de daarop door verweerder gegeven toelichting, moet het naar het oordeel van de rechtbank er voor worden gehouden dat het PGB is ingezet voor de verzorging van eiseres' echtgenoot door eiseres en dat eiseres voor die zorgwerkzaamheden in totaal een vergoeding van € 2.793 heeft ontvangen. De stelling van eiseres dat het PGB zou zijn gebruikt om hulpmiddelen voor haar echtgenoot te kopen en extra reiskosten te bekostigen, faalt, nu dit niet met het doel en strekking van het PGB - inkoop van zorg - strookt. Een zorgvrager (of budgethouder) dient immers uit het door hem ontvangen PGB de door hem gecontracteerde hulpverlener te betalen.

7. De vermelding van de naam van eiseres' echtgenoot op het renseignement doet evenmin aan voormeld oordeel af, nu haar echtgenoot daarin slechts als budgethouder wordt genoemd. Immers het PGB is, op grond van het Besluit van 21 januari 2005, nr. CPP2005/20M, BNB 2005/161, en het op 1 maart 2005 inwerking getreden artikel 3:104, onderdeel j, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in 2005 bij de budgethouder vrijgesteld. Bovendien valt uit de aangifte van eiseres' echtgenoot, anders dan eiseres van mening is, niet af te leiden dat haar echtgenoot het PGB reeds tot zijn belastbare inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Dat in de aangifte een bedrag van € 3.830 aan periodieke uitkeringen in verband met ziekte, invaliditeit of ongeval is aangegeven, is daarvoor onvoldoende.

8. Het verlenen van zorg die wordt gefinancierd uit een PGB geschiedt in het economische verkeer, ongeacht of de gecontracteerde hulpverlener al dan niet tevens in familie- of gezinsverband staat tot de verzekerde. Een en ander brengt mee dat ook de werkzaamheden die door de aldus gecontracteerde hulpverlener worden verricht, steeds worden verricht in het economische verkeer (vgl. Hoge Raad 8 juni 2007, nr. 42 044, LJN AY3626). De rechtbank ziet geen aanleiding in de situatie van eiseres anders te oordelen. Dat eiseres, naar zij ter zitting heeft gesteld, door de aanschaf van hulpmiddelen voor haar echtgenoot in de gelegenheid zou zijn gesteld om andere inkomsten te verwerven, wat daar overigens ook van zij, maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vergoeding die eiseres heeft ontvangen voor de zorgwerkzaamheden ten behoeve van haar echtgenoot tot haar belastbare resultaat uit overige werkzaamheden moet worden gerekend."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Aan de man van belanghebbende (hierna ook: de zorgvrager) is een PGB toegekend en uitbetaald. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het aan een zorgvrager (of budgethouder) ingevolge de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet, tekst geldend op 31 december 2005 (hierna de Regeling), toegekende PGB uitsluitend bestemd om zorg in te kopen. De zorgvrager kan daarbij zelf kiezen bij wie de zorg wordt ingekocht. Via bevoorschotting ontvangt hij het PGB op zijn bank- of girorekening en hij betaalt daaruit de gecontracteerde zorgverlener. De zorgvrager dient met de zorgverlener een zorgovereenkomst aan te gaan (artikel 2.5.1.11, eerste lid, van de Regeling) en aan de Sociale Verzekeringsbank(SVB) door te geven bij wie de zorg is ingekocht. Periodiek moet de zorgvrager aan de SVB verantwoording afleggen over de besteding van het budget. Indien de zorgvrager die besteding niet deugdelijk kan verantwoorden moet hij het toegekende budget in zoverre terugbetalen.

7.2. De Inspecteur stelt dat belanghebbende voor bij haar ingekochte zorg betaling heeft ontvangen van haar man. De bewijslast van het gestelde rust op de Inspecteur. Deze heeft daartoe een schermafdruk uit het Renseignementen Informatie Systeem overgelegd uit de "berichtenstroom Inkomen zorgverlening" met de informatie dat belanghebbende € 2793 heeft ontvangen van haar echtgenoot als budgethouder.

Voorts heeft de Inspecteur overgelegd een tweetal verantwoordingsformulieren PGB met betrekking tot het onderhavige jaar, waarin belanghebbende wordt aangeduid als zorgverlener voor de functie "Huishoudelijke verzorging". Eén formulier is ondertekend door de man van belanghebbende. De Inspecteur heeft niet een zorgovereenkomst tussen belanghebbende en haar echtgenoot overgelegd, noch bewijzen van betalingen aan belanghebbende door haar echtgenoot voor verleende zorg.

7.3. Belanghebbende heeft ontkend een zorgovereenkomst met haar man te hebben gesloten en betalingen voor verleende zorg te hebben ontvangen. Het PGB is besteed voor de aanschaf van de volgende, voor een gehandicapte aangepaste zaken: een fiets, een stoel en een bed. Voorts zijn uit dat budget verreden autokilometers bekostigd. Het PGB is begrepen in het aangegeven inkomen van de echtgenoot van belanghebbende onder het hoofd periodieke uitkeringen in verband met ziekte, invaliditeit of ongeval. Onder dat hoofd is tevens een aftrekpost opgevoerd voor de gemaakte kosten, zijnde de bestedingen van het PGB als voormeld. Het Hof hecht geloof aan het door belanghebbende gestelde, dat deels bevestiging vindt in de tot de gedingstukken behorende aangifte van haar echtgenoot.

7.4. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat aan belanghebbende krachtens een zorgovereenkomst in de zin van de Regeling betalingen zijn gedaan. Dat haar echtgenoot op verantwoordingsformulieren voor de besteding van het PGB heeft vermeld zulke betalingen te hebben gedaan, is daartoe onvoldoende. Dat de echtgenoot van belanghebbende het hem toegekende PGB wellicht niet op de juiste wijze heeft aangewend, doet aan het vorenstaande niet af. Zulks vindt, indien daar aanleiding toe is, redres in de terugbetalingsverplichting jegens de uitbetalende instantie.

7.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het gelijk aan belanghebbende is en beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.219,50 wegens rechtsbijstand (2 punten in bezwaar met een waarde van (2 x € 161) € 322, zomede 2,5 punten in beroep met een waarde van (2.5 x € 322) € 805 en 2,5 punten in hoger beroep met een waarde van (2,5 x € 437) € 1.092,50, met een factor 1 wegens gewicht, derhalve in totaal € 2.219,50).

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 15.457;

- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding aan belanghebbende van de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep van € 2.219,50;

- en gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht in beroep en hoger beroep van € 149 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 30 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.