Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-04-2011, BQ1379, BK-10/00136

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-04-2011, BQ1379, BK-10/00136

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 april 2011
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1379
Zaaknummer
BK-10/00136

Inhoudsindicatie

Verzoek om additionele teruggaaf van wijnaccijns over de periode 1 oktober 1989 tot en met 31 december 1991 ten vervolge op de Roders-arresten (HvJ EG 11 augustus 1995, C-367/93 tot en met C-377/93, Jur. 1995, blz. I-2229) niet gehonoreerd wegens gebondenheid aan compromis en te laat ingediend bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-10/00136

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 1 april 2011

in het geding tussen:

de besloten vennootschap [X] B.V. te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Douane West (kantoor [P]), hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 januari 2010, nummer AWB 07/8934 ACCIJ, betreffende na te noemen beschikking.

Teruggaafbeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking van 29 juni 1999 met kenmerk [01] heeft de Inspecteur aan belanghebbende een (aanvullende) teruggaaf van wijnaccijns en bijzondere accijns van wijn verleend voor een bedrag van ƒ 175.939,40 (€ 79.837,80).

1.2. Na daartegen op 28 juli 1999 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2007 met kenmerk [02] de teruggaafbeschikking gehandhaafd.

1.3. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 285.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover daarbij is opgekomen tegen het compromis en de beschikking van 31 juli 1997 met kenmerk [03], het beroep voor het overige gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat niet ziet op de teruggaaf van accijns over de periode van het derde kwartaal van 1986 (hierna: tijdvak I), welke teruggaaf ziet op de inslag van wijn in de kredietbergplaats van belanghebbende onder dekking van documenten Benelux 40, de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar voor het overige in stand gelaten, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 805 en de Inspecteur gelast het griffierecht van € 285 aan belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 448.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 januari 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Beide partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is importeur van wijn. Zij heeft op 23 oktober 1989 een bezwaarschrift ingediend tegen de kwartaalaangiften tot uitslag uit haar kredietbergplaats voor wijn over het tijdvak van 1 juli 1985 tot en met 30 september 1989. Daarbij heeft zij verzocht om uitstel voor het indienen van de motivering van het bezwaar, totdat de Tariefcommissie (hierna: TC) in reeds aanhangig gemaakte zaken definitief heeft beslist. Met betrekking tot dat tijdvak heeft belanghebbende op 20 juli 1991 aanvullend op haar bezwaarschrift van 23 oktober 1989 tijdig nog een bezwaarschrift ingediend tegen twee invoeraangiften ED36.

3.2. Voor zover de bezwaren buiten de bezwaartermijn zijn ingediend, heeft de Inspecteur deze aangemerkt als verzoeken om teruggaaf.

3.3. Op 27 februari 1997 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de kwartaalaangiften tot uitslag uit haar kredietbergplaats voor wijn over de periode van 1 oktober 1989 tot en met 31 december 1991 (hierna: tijdvak II).

3.4. Het bezwaar tegen de teruggaafbeschikking strekt mede tot verlening van teruggaaf van bedragen aan wijnaccijns die door belanghebbende zijn voldaan wegens gedane invoeraangiften gedurende tijdvak II.

3.5. Ten vervolge op de Roders-arresten (HvJ EG 11 augustus 1995, C-367/93 tot en met C-377/93 in de zaken F.G. Roders B.V. e.a., Jur. 1995, blz. I-2229) heeft de TC op 23 september 1996 beslist dat vruchtenwijn gelijksoortig is aan bepaalde soorten druivenwijn en dat de van de in geding zijnde wijn ter zake van de invoer uit andere lidstaten geheven wijnaccijns als niet verschuldigd moet worden teruggegeven.

3.6. Bij brief van 5 december 1996 met kenmerk VB96/3090 heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) uitleg gegeven over de wijze van afdoening van bezwaarschriften en verzoeken om teruggaaf van wijnaccijns. In de toelichting heeft de staatssecretaris onder meer het standpunt ingenomen dat voor de teruggaaf met betrekking tot de aangiften ED36 - zijnde de aangiften ten invoer tot inslag onder krediet voor accijns - in beginsel de importeur recht heeft op teruggaaf van de wijnaccijns die is betaald ter zake van de uitslag uit de kredietbergplaats, mits hij deze betalingen kan relateren aan aangiften ED36 en een ontvankelijk bezwaarschrift door of namens de importeur is ingediend.

3.7. Bij besluit van 18 april 1997 met kenmerk VB97/1004 heeft de staatssecretaris ten behoeve van degene die druivenwijn met ED36 in zijn kredietbergplaats (de eerste kredietbergplaatshouder) heeft ingeslagen, een methode ontwikkeld op basis waarvan de te verlenen teruggaaf kan worden berekend, waarbij als uitgangspunt is blijven gelden dat een relatie moet bestaan met de voldoening van accijns:

”(…) Indien de hierna te beschrijven praktische berekeningswijze wordt aanvaard, kan worden volstaan met deze eenvoudiger methode om de omvang van de claim te onderbouwen. Aan de berekeningswijze is onverbrekelijk verbonden dat de Ben. 40 transacties worden geëlimineerd en de korting van 1% wordt toegepast zoals deze in de berekeningswijze is opgenomen. Tevens is aan aanvaarding van de berekeningswijze de voorwaarde verbonden dat wordt afgezien van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de berekeningswijze van de terug te geven accijns behoudens voor zover het de voorraad per ultimo 1991 betreft. (…)”

3.8. Aan belanghebbende is op 21 april 1997, onder bijvoeging van een afschrift van voormeld besluit van 18 april 1997, de daarbij uiteengezette berekeningswijze ter aanvaarding als compromis voorgelegd. Op 7 mei 1997 heeft belanghebbende het afschrift van de brief voor akkoord getekend. De ondertekening ziet op de navolgende passage:

”Ondergetekende verklaart hierbij in te stemmen met de vaststelling van het terug te geven bedrag aan wijnaccijns op de door of namens hem ingediende bezwaarschriften of verzoeken om teruggaaf, overeenkomstig de berekeningswijze zoals deze is omschreven in de bovenvermelde brief van de plv. Directeur-Generaal der Belastingen van 18 april 1997.”

3.9. Bij beschikking van 31 juli 1997 met kenmerk [03] is belanghebbende op de voet van voornoemde brief van 5 december 1996 en voornoemd besluit van 18 april 1997 teruggaaf van wijnaccijns en bijzondere wijnaccijns verleend tot een bedrag van ƒ 3.849.768,30.

3.10. Bij brief van 6 augustus 1998 met kenmerk VB97/1392 heeft de staatssecretaris zijn standpunt kenbaar gemaakt inzake teruggaaf van wijnaccijns met betrekking tot degene die wijn van een andere kredietbergplaatshouder onder geleide van een document Benelux 40 inslaat (de tweede of volgende kredietbergplaatshouder). Naar aanleiding van die brief heeft belanghebbende gegevens verstrekt omtrent de inslag van wijn in haar kredietbergplaats onder dekking van documenten Benelux 40 en is belanghebbende bij de teruggaafbeschikking een aanvullende teruggaaf van wijnaccijns over tijdvak I verleend tot een bedrag van ƒ 175.939,40 (€ 79.837,80).

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:

”(…)

Omvang van het geding

4.2.1 Na het tussen partijen gesloten compromis, neergelegd in de beschikking van 31 juli 1997, is met de brief van 6 augustus 1998, kenmerk VB97/1392, alsnog de gelegenheid geboden voor de kwartalen waarvoor rechtgeldig bezwaar is gemaakt gegevens aan te leveren omtrent inslag van wijn in de kredietbergplaats onder dekking van documenten Benelux 40. Hierop is bij voor bezwaar vatbare beschikking van 29 juni 1999 een aanvullende teruggaaf van wijnaccijns verleend. Tegen laatstvermelde beschikking is [belanghebbende] in bezwaar en vervolgens in beroep gekomen. Derhalve kan in dit beroep alleen aan de orde komen de teruggaaf van accijns over de periode derde kwartaal 1986 tot en met derde kwartaal 1989, voor zover die teruggaaf ziet op inslag van wijn in de kredietbergplaats van [belanghebbende] onder dekking van documenten Benelux 40.

4.2.2 Over de stelling van [belanghebbende] dat door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1991, C-208/90, Jur. 1991, I-4269 de periode waarop het bezwaar ziet, is uitgebreid met de periode 1 oktober 1989 tot en met 31 december 1991 overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank begrijpt deze stelling aldus, dat [belanghebbende] in beroep mede opkomt tegen het niet verlenen van teruggaaf onder dekking van documenten Benelux 40 over de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991. In HvJ EG 13 januari 2004, zaak C-453/00, BNB 2004/150, LJN A01933 is ingegaan op de vraag of een door het Hof van Justitie uitgelegde regel van gemeenschapsrecht door een bestuursorgaan in de uitoefening van zijn bevoegdheden ook moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan vóór het arrest van het Hof waarin uitspraak wordt gedaan over het verzoek om uitlegging. Het Hof van Justitie heeft die vraag in beginsel bevestigend beantwoord, maar heeft daaraan een aantal (cumulatieve) voorwaarden verbonden, waaronder de voorwaarde dat het in geding zijnde besluit definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep.

Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] tijdig heeft verzocht om teruggaaf van accijns onder dekking van documenten Benelux 40 over de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991. Derhalve is geen sprake van een situatie waarin het niet verlenen van teruggaaf uiteindelijk het gevolg is van een definitieve uitspraak van in dit geval de Hoge Raad, zodat [belanghebbende] in deze procedure niet kan opkomen tegen het niet verlenen van teruggaaf onder dekking van documenten Benelux 40 over de periode vierde kwartaal 1989 tot en met vierde kwartaal 1991. [De Inspecteur] had het bezwaar van [belanghebbende] in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep dient hierom gegrond te worden verklaard.

4.2.3 Over het niet meenemen van de eindvoorraad wijn per ultimo 1991 in de berekening van de teruggaaf is in de beschikking van 29 juni 1999 vermeld dat het voor wat betreft dit element niet nodig is om een bezwaarschrift in te dienen tegen de beschikking om de aanspraken daarop rechtens te handhaven, omdat daarover namelijk te zijner tijd bij afzonderlijke, voor bezwaar vatbare beschikking een beslissing zal worden genomen.

In bezwaar komt [belanghebbende] wel op tegen het niet meenemen van de eindvoorraad 1991. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 augustus 2006, nr. 40.848, LJN AS4129 heeft [de Inspecteur] het bezwaar van [belanghebbende] integraal, en derhalve ook op het punt van de eindvoorraad 1991 afgewezen. De omstandigheid dat de Hoge Raad zich heeft uitgelaten over het meenemen van de eindvoorraad 1991 ontslaat [de Inspecteur] echter niet van de verplichting ter zake een meermalen toegezegde voor bezwaar vatbare beslissing te nemen. Nu [de Inspecteur] dat ten tijde van de uitspraak op bezwaar nog niet had gedaan, had hij het bezwaar in zoverre eveneens niet-ontvankelijk moeten verklaren.

4.2.4 Voorts kan [belanghebbende] in dit beroep niet alsnog opkomen tegen het compromis en de beschikking van 31 juli 1997 en - meer in het algemeen - tegen aangelegenheden die vallen buiten de reikwijdte van uiteindelijk de beschikking van 29 juni 1999. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Voor zover het beroep ziet op grieven die geen betrekking hebben op de teruggaaf inzake inslag van wijn in de kredietbergplaats van [belanghebbende] onder dekking van documenten Benelux 40 over de periode vierde kwartaal 1986 tot en met derde kwartaal 1989, kunnen deze in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.

Teruggaaf inslagen Benelux 40 over de periode derde kwartaal 1986 tot en met derde kwartaal 1989

4.3.1 Naar aanleiding van de in 2.8 vermelde brief van de Staatssecretaris van 6 augustus 1998 heeft [belanghebbende] om teruggaaf van accijns over 246.211 liter ingeslagen wijn gevraagd. Naar de rechtbank begrijpt, ziet deze hoeveelheid ingeslagen wijn op de periode vierde kwartaal 1986 tot en met derde kwartaal 1989. Bij brief van 20 april 2009 heeft de rechtbank [de Inspecteur] een aantal vragen voorgelegd. Op de vraag op grond waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat met betrekking tot een gedeelte van de met document Benelux 40 ingeslagen hoeveelheid wijn niet aan de vereiste verstrekking van gegevens was voldaan, heeft [de Inspecteur] - voor zover van belang - als volgt geantwoord:

”Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie heeft de Tariefcommissie op 23 september 1996 beslist dat vruchtenwijn gelijksoortig is aan bepaalde soorten druivenwijn. Dit houdt in, dat niet alle soorten wijn voor teruggaaf in aanmerking komen. Op basis van de uitspraken van de Tariefcommissie heeft de Staatssecretaris in samenspraak met de overkoepelende organisatie voor wijnimporteurs overzichtslijsten samengesteld van soorten wijn waarvoor wel en geen teruggaaf kan worden verleend. Bij deze lijsten is aangesloten bij de goederencodes. Deze lijsten zijn als bijlagen 1 t/m 4 gevoegd achter de brief van de Staatssecretaris van 5 december 1996. Zo komt sherry, evenals mousserende wijn en druivenmost, niet voor teruggaaf in aanmerking. Nu niet alle wijn voor teruggaaf in aanmerking komt, betekent dit in het onderhavige geval dat [belanghebbende] moet aantonen dat de wijn die zij met Benelux 40 heeft ingeslagen, wijn is waarvoor teruggaaf kan worden verleend. Bijkomende moeilijkheid hierbij is dat het formulier Benelux 40 slechts een summiere goederenomschrijving kent waar vaak de goederencode op ontbreekt. Dit is de reden dat ik [belanghebbende] in de gelegenheid heb gesteld administratieve bescheiden, zoals facturen, over te leggen om haar claim te onderbouwen. [Belanghebbende] heeft zelf opgegeven dat zij in de periode 4e kwartaal 1986 t/m 3e kwartaal 1989 een hoeveelheid van 246.211 liter heeft ingeslagen met Benelux 40. Voor een hoeveelheid van 19.087 liter kon [belanghebbende] geen facturen overleggen of soortgelijke bescheiden waaruit de soort en oorsprong van de wijn bleek. Voor deze hoeveelheid heb ik derhalve geen teruggaaf verleend. Kopieën van de facturen met een overzicht van [belanghebbende] (bijlage 2) en een controletelling van de douane (bijlage 3) voeg ik bij.”.

4.3.2 Daartoe in de gelegenheid gesteld door de rechtbank heeft [belanghebbende] bij brief van 23 september 2009 gereageerd op de antwoorden van [de Inspecteur] naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 20 april 2009. Op de hiervoor onder 4.3.1 aangehaalde toelichting van [de Inspecteur] heeft [belanghebbende] geantwoord:

”De beantwoording van deze vraag door de Douane wordt door [belanghebbende] gevolgd.”

4.3.3 Overigens heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt dat de totale teruggaaf van ƒ 4.025.707,70 op een onjuist bedrag is berekend en de rechtbank heeft in de berekening ook geen onregelmatigheden aangetroffen. Derhalve is het beroep in zoverre ongegrond.

Duur bezwaarfase

4.4 De stelling van [belanghebbende] dat de lange duur van de bezwaarfase mee moet brengen dat het beroep alleen daarom al gegrond moet worden verklaard, vindt steun in het recht noch in de jurisprudentie.

De rechtbank overweegt dienaangaande ten overvloede dat [de Inspecteur] bij brief van 30 juli 1999 aan [belanghebbende] heeft meegedeeld dat hij het bezwaar zou aanhouden totdat de rechter uitspraak zou hebben gedaan in een procedure over de eindvoorraad 1991. Bij brief van 31 augustus 1999 heeft [belanghebbende] daarop gereageerd met de mededeling dat zij daarop zou terugkomen. [De Inspecteur] heeft onweersproken gesteld dat [belanghebbende] daarop niet is teruggekomen. Eveneens ten overvloede overweegt de rechtbank dat [belanghebbende] tegen het uitblijven van de uitspraak op bezwaar beroep had kunnen instellen, maar dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. (…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

5.1. In geschil is uitsluitend of belanghebbende over tijdvak II een additionele teruggaaf van wijnaccijns moet worden verleend, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

5.2. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij, ondanks het compromis, geen enkele reden ziet waarom het beroep beperkt zou moeten zijn gebleven tot de teruggaaf van accijns over tijdvak I, voor zover die teruggaaf ziet op inslag van wijn in haar kredietbergplaats onder dekking van documenten Benelux 40. Belanghebbende heeft tijdig verzocht om teruggaaf van accijns met betrekking tot druivenwijn die zij gedurende tijdvak II onder dekking van documenten Benelux 40 voorhanden had. Belanghebbende acht zich in haar beroep tegen het niet verlenen van teruggaaf over tijdvak II ontvankelijk en meent dat de Inspecteur het bezwaar tegen het niet in aanmerking nemen van de eindvoorraad 1991 gegrond had moeten verklaren. Met het bedrag van ƒ 4.025.707,70 (€ 1.826.786) is volgens belanghebbende een te lage teruggaaf vastgesteld en verleend.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot verlening van een additionele teruggaaf van wijnaccijns van in totaal ƒ 10.000.000 (€ 4.537.802).

5.3. De Inspecteur is van opvatting dat hij belanghebbende die teruggaaf, voor zover die gelet op de aard van de producten al verleend had kunnen worden, terecht heeft geweigerd, omdat belanghebbende de haar daartoe beschikbare rechtsmiddelen niet, althans niet tijdig, heeft ingesteld. Belanghebbende komt gelet op die termijnoverschrijding evenmin voor een ambtshalve teruggaaf in aanmerking.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

5.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij daartoe in de van hen afkomstige stukken en ter zitting hebben aangevoerd.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar de in 3.5 vermelde Roders-arresten en naar de uitspraken van de TC van 23 september 1996, nummers 12805 en 12807, op de voet van artikel 159 AWDA juncto artikel 2 van de (met ingang van 1 juni 1996 vervallen) Beschikking teruggaaf heffingen bij invoer 1980, tijdig aanspraak gemaakt op afschrijving of teruggaaf van ter zake van de in tijdvak I wegens invoer vanuit andere lidstaten verschuldigd geworden bedragen aan accijns die betrekking hebben op in haar kredietbergplaats ingeslagen hoeveelheden wijn. Met betrekking tot tijdvak II heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel niet tijdig aanspraak op afschrijving of teruggaaf van accijns gemaakt.

6.2. Naar de rechtbank terecht heeft beslist, kan belanghebbende niet alsnog opkomen tegen het compromis en de beschikking van 31 juli 1997 en evenmin tegen aangelegenheden die buiten de reikwijdte van de teruggaafbeschikking vallen. Belanghebbende is door ondertekening van de compromistekst op 7 mei 1997 akkoord gegaan met de vaststelling van het terug te geven bedrag aan wijnaccijns op de door haar ingediende bezwaarschriften of verzoeken om teruggaaf overeenkomstig de voorwaarden en berekeningswijze in het besluit van de staatssecretaris van 18 april 1997. Belanghebbende is aan die akkoordverklaring gebonden. De inhoud van het compromis is niet zozeer in strijd met de wet of andere regelgeving, dat de Inspecteur op nakoming daarvan niet mag rekenen. Belanghebbende heeft niet gesteld, het blijkt ook niet uit de stukken, dat ten tijde van de ondertekening of op enig ander moment sprake is van dwang of dwaling of enig ander gebrek dat de (vaststellings)overeenkomst nietig of vernietigbaar maakt. Het bezwaarschrift van 27 februari 1997 dat betrekking heeft op tijdvak II is na afloop van de bezwaartermijn van artikel 108 AWDA ingediend. Bij zijn beschikking van 28 maart 1997 met kenmerk [04] heeft de Inspecteur dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De TC heeft de niet-ontvankelijkheid bevestigd onder verwerping van belanghebbendes stelling dat de Inspecteur het bezwaarschrift van 23 oktober 1989 moet aanmerken als mede gericht op tijdvak II (TC 9 maart 1999, nummer 0093/97/TC). De Inspecteur is niet gehouden in zijn beslissing van 31 juli 1997 op het bezwaarschrift van 23 oktober 1989, in de teruggaafbeschikking of in zijn beslissing van 14 november 2007 op het bezwaarschrift van 28 juli 1999 ook of alsnog teruggaaf te verlenen van bedragen aan accijns ter zake van andere invoeraangiften. Belanghebbende heeft de met voldoende waarborgen omklede rechtsgang van artikel 108 AWDA om binnen de daarvoor geldende bezwaartermijn restitutie van wijnaccijns over tijdvak II te verkrijgen, onbenut gelaten. Haar vergelijking met de zaak die heeft geleid tot HR 14 januari 2005, nummer C03/167HR, LJN AR0220, waarin de betrokken belanghebbenden (rente)vergoedingen vorderen ter zake van de schade die zij stellen te hebben geleden doordat zij eerst vanaf augustus 1997 restitutie hebben ontvangen van over de periode van 1987 tot en met april 1992 ten onrechte afgedragen wijnaccijns, gaat daardoor niet op. Een en ander leidt tot de conclusie dat de stellingen van belanghebbende die zien op teruggaaf van accijns inzake inslag van wijn in haar kredietbergplaats onder dekking van documenten Benelux 40 met betrekking tot tijdvak II moeten worden verworpen.

6.3. Met betrekking tot het in aanmerking nemen van de eindvoorraad ultimo 1991 heeft het Gerechtshof te Amsterdam een beroep, dat enerzijds gericht is op met documenten Benelux 40 doorgeleverde wijn en anderzijds op een gevraagde teruggaaf over de voorraad per 31 december 1991, ongegrond verklaard (Hof Amsterdam 27 april 2004, nummer 01/90098 DK, LJN AQ3728). De Hoge Raad heeft die uitspraak bevestigd (HR 11 augustus 2006, nummer 40848, LJN AS4129). In afwachting van de uitkomst van deze procedure vermeldt zowel de beschikking van 31 juli 1997 als de teruggaafbeschikking dat (1) de eindvoorraad wijn ultimo 1991 niet in de berekening van de teruggaaf is betrokken, (2) het wat betreft dat element niet nodig is een bezwaarschrift in te dienen tegen de desbetreffende beschikking de aanspraak rechtens te handhaven en (3) te zijner tijd bij afzonderlijke, voor bezwaar vatbare beschikking een beslissing wordt genomen. Niettemin komt belanghebbende in haar bezwaar op tegen het niet in aanmerking nemen van de eindvoorraad ultimo 1991. Daarmee heeft belanghebbende weliswaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het maken van bezwaar tegen de teruggaafbeschikking, maar nu aan de voorwaarden voor behandeling van dat bezwaar niet is voldaan, omdat de Inspecteur zijn meermalen toegezegde voor bezwaar vatbare beschikking op dat moment nog niet had genomen, had hij, naar de rechtbank met juistheid heeft beslist, het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk moeten verklaren.

6.4. Aan het door belanghebbende gedane aanbod bewijs te leveren, waaronder bewijs door middel van getuigen, gaat het Hof voorbij, reeds omdat het aanbod onvoldoende is gespecificeerd.

6.5. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. W.M.G. Visser, J.T. Sanders en U.E. Tromp, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 1 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.