Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-04-2011, BQ1411, BK-10/00089

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-04-2011, BQ1411, BK-10/00089

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 april 2011
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1411
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10/00089

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Gelijkheidsbeginsel. Hardheidsclausule. Belanghebbende heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de door hem, via de notaris, op aangifte voldane overdrachtsbelasting. Van een overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn door verkeerde of ontbrekende voorlichting door de Belastingdienst is geen sprake.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00089

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 6 april 2011

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Holland-Midden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 februari 2010, nr. AWB 09/7083 OVDRBL, betreffende de hierna vermelde voldoening op aangifte.

Voldoening op aangifte, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van een boerderij met bijbehorende schuren, ondergrond, erf, tuin, weiland en water, waarvan één perceel is aangemerkt als rijksmonument, op 28 juni 2008 € 84.000 overdrachtbelasting op aangifte voldaan.

1.2. Bij brief van 12 mei 2009 heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van de voldane overdrachtsbelasting.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 2 oktober 2009 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank

’s-Gravenhage ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

23 februari 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

Partijen worden in hoger beroep verdeeld gehouden door de volgende vragen:

3.1. Is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.

3.2. Zo het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, heeft belanghebbende dan recht op teruggaaf van de voldane overdrachtsbelasting.

3.3. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de vragen, naar het Hof begrijpt en verstaat, in bevestigende zin.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

4.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en tot teruggaaf van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting.

4.2. De Inspecteur concludeert tot het ongegrond verklaren van het hoger beroep.

Oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen, waarbij voor ’eiser’ dient te worden gelezen ’belanghebbende’.

”3.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een

bezwaarschrift zes weken. In een geval als het onderhavige waarin de verschuldigde belasting op aangifte wordt voldaan, vangt deze termijn ingevolge artikel 22j, letter b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van de voldoening.

3.5. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift ook tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

3.6. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

3.7. De verschuldigde overdrachtsbelasting is voldaan op 28 juni 2008, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 9 augustus 2008. Belanghebbende heeft op eerst op 12 mei 2009 verzocht om teruggaaf van overdrachtsbelasting. Dit verzoek is door verweerder aangemerkt als een bezwaar tegen de voldoening op aangifte.

Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.

3.8. Eiser heeft vorenstaande data niet weersproken. Eiser stelt evenwel dat hij, nadat hij bekend werd met de onder 3.2 vermelde uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, zo snel mogelijk bezwaar heeft aangetekend. Anders dan eiser meent, heeft de beslissing van het Gerechtshof in de hiervoor in 3.2 genoemde uitspraak niet tot gevolg dat de overschrijding van de bezwaartermijn hem niet kan worden tegengeworpen. Dat eiser eerst na die uitspraak van het Gerechtshof aanleiding zag om een bezwaarschrift in te dienen, levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Niets stond eiser in de weg om tegen de voldoening op aangifte tijdig bezwaar aan te tekenen. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.

3.9. Nu het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en geen sprake is van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht, had verweerder het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk moeten verklaren en heeft hij het verzoek om teruggaaf ten onrechte afgewezen. Daarom is het beroep gegrond verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Belanghebbende heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de door hem, via de notaris, op aangifte voldane overdrachtsbelasting. Het Hof acht het oordeel van de rechtbank ter zake juist en neemt de hierboven onder 5 vermelde overwegingen (3.4 tot en met 3.7) van de rechtbank over.

6.2.1. Belanghebbende stelt dat de termijnoverschrijding hem niet behoort te worden aangerekend omdat die verschoonbaar is. Daartoe voert hij aan dat de Belastingdienst hem niet heeft gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte. Daarom is geen termijn gaan lopen waarbinnen bezwaar zou moeten worden gemaakt.

6.2.2. Het Hof leidt uit hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard af dat hij op het moment van het voldoen van de overdrachtsbelasting op aangifte meende die verschuldigd te zijn. Op die grond maakte hij ook geen bezwaar. Van een overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn door verkeerde of ontbrekende voorlichting door de Belastingdienst is dus geen sprake.

6.2.3.Belanghebbende was op het voormelde moment op de hoogte van de aanhangige rechtszaak die uitmondde in de uitspraak van dit Hof van 1 mei 2009, nr. 07/00421,

LJN BI3637, waarbij de vrijstelling van heffing van overdrachtsbelasting voor rijksmonumenten verkregen door rechtspersonen werd uitgebreid tot verkrijgingen door particulieren. Kort na deze uitspraak heeft hij om teruggaaf van de voldane overdrachtsbelasting verzocht. Een nationale rechterlijke uitspraak die wijziging brengt in een rechtspositie zoals die eerder werd gepercipieerd, doet echter geen (nieuwe) bezwaartermijn aanvangen, noch is het een omstandigheid die een termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. .

6.3.1. Belanghebbende stelt voorts dat een niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel. Immers de belanghebbende bij voormelde rechtszaak kocht eerder aan dan hij.

6.3.2. Belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Tussen zijn geval en dat van de belanghebbende bij meervermelde rechtszaak bestaat het essentiële verschil dat laatstgenoemde tijdig bezwaar maakte tegen de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van een rijksmonument. Van gelijke gevallen is dus geen sprake, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.

6.4. Het beroep van belanghebbende op toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule faalt reeds op de grond dat die toepassing niet geschiedt door de rechter.

6.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep ongegrond is en beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 6 april 2011 in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is ondertekend door mr. Groeneveld, omdat de voorzitter daartoe niet in de gelegenheid was.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.