Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-05-2011, BQ6918, BK-10/00344

Gerechtshof 's-Gravenhage, 24-05-2011, BQ6918, BK-10/00344

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 mei 2011
Datum publicatie
1 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6918
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10/00344

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De woning van belanghebbende kan als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00344

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 24 mei 2011

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Rijnmond, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 april 2010, nummer AWB 09/7609 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een nadere voorlopige aanslag, aanslagnummer [xxxx.xx.xxx.xxx], in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.304 en naar belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 943.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 41. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Belanghebbende heeft bij brief van 24 maart 2011, ingekomen bij het Hof op 25 maart 2011 een nader stuk ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd bij nader stuk van 31 maart 2011, dat op dezelfde dag door het Hof is ontvangen.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 april 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:

3.1. Belanghebbende is huurder van een woning in [Z] aan de [a-straat 1] (hierna: de huurwoning). Belanghebbende staat samen met zijn echtgenote en dochter op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

3.2. Sinds 1997 is belanghebbende, samen met zijn echtgenote, eigenaar van een recreatiewoning te [P] aan de [b-straat 1] (hierna: de woning). Het betreft een vrijstaande woning op eigen grond. De woning heeft vier kamers en een woonoppervlakte van ongeveer 80 m2.

3.3. Inschrijving als inwoner in de gemeente [Q], waarvan de kern [P] deel uitmaakt, is niet mogelijk. De gemeente [P] gedoogt bewoning van recreatiewoningen gedurende het gehele jaar.

3.4. Belanghebbende heeft een fulltime dienstverband bij [A] in [Z]. Zijn echtgenote werkt vier dagen per week in het onderwijs in [Z].

3.5. Belanghebbende heeft in eerste aanleg een afschrift van zijn vakantiekaart over het onderhavige jaar in het geding gebracht. Uit die kaart blijkt dat van de circa 520 verlofuren waarop hij in dit jaar recht heeft er 455 zijn opgenomen. Voorts blijkt daaruit dat belanghebbende acht volledige vakantieweken heeft opgenomen. Daarvan heeft hij er twee in het buitenland doorgebracht. Gedurende de overige weken verbleef hij in de woning. De resterende verlofdagen heeft belanghebbende versnipperd opgenomen, nagenoeg allemaal op vrijdag of maandag, aansluitend op het weekend.

3.6. Belanghebbende en zijn echtgenote gaan op donderdagavond naar de woning. Op vrijdag rijdt belanghebbende in verband met zijn werk op en neer naar [Z]. Op maandagochtend rijden belanghebbende en zijn echtgenote in verband met hun werk weer naar [Z]. In de wintermaanden gaat belanghebbende soms pas vrijdagavond naar de woning. Belanghebbende verblijft per jaar circa 140 nachten in [Z] en circa 225 nachten in [P]. De feestdagen en verjaardagen worden in [P] gevierd. Familie, vrienden en kennissen worden alleen in [P] ontvangen.

3.7. Volgens overzichten van een betaalrekening van belanghebbende en een betaalrekening van belanghebbendes echtgenote, welke betaalrekeningen staan op het adres van de huurwoning, over de periode 11 mei 2008 t/m 11 december 2008 zijn er nagenoeg wekelijks, voornamelijk op vrijdag en maandag, boodschappen gedaan bij de C1000 in [P]. In de periode van 1 januari 2008 tot 11 mei 2008 heeft belanghebbende volgens hetzelfde patroon boodschappen gedaan.

3.8. Belanghebbendes echtgenote heeft een bibliotheekpas van [R]. De gemeenten [R] en [Q] beheren gezamenlijk in een samenwerkingsverband een bibliotheek. Er is in [P] een dependance van de bibliotheek waar boeken kunnen worden geleend.

3.9. Belanghebbende ontvangt de TV krant van de TROS op het adres van de woning, en ontvangt salarisstroken, jaaropgaven, en post in verband met verzekeringen en dergelijke op het adres van de huurwoning.

3.10. Belanghebbendes inwonende dochter, geboren op [dag en maand] 1991, studeert in [Z]. Zij doet zo nu en dan in de weekeinden en in de vakanties seizoenswerk in [P].

3.11. De WOZ-waarde van de woning is voor het jaar 2008 vastgesteld op € 193.000. Volgens een overzicht van de [B-Hypotheken] bedraagt de totaal in 2008 betaalde hypotheekrente ter zake van de woning € 5.109,96.

3.12. Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.304 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 943. In de aangifte is de woning gerekend tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De onderhavige aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

3.13. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag en daarbij het standpunt ingenomen dat de woning dient te worden aangemerkt als eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar afgewezen.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de woning voor belanghebbende in het onderhavige jaar kan worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet, welke vraag belanghebbende bevestigd beantwoordt en de Inspecteur ontkennend.

4.2. Belanghebbende stelt dat de woning als hoofdverblijf moet worden beschouwd.

4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat niet gezegd kan worden dat de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking van belanghebbende stond.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de voorlopige aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.255 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Ingevolge artikel 3.120, lid 1, onderdeel a van de Wet zijn de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, aftrekbare kosten indien deze zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.

6.2. Artikel 3.111, lid 1, van de Wet luidt, voor zover hiervan belang:

In deze afdeling (...) wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw (...) voor zover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat (...).

6.3. De definitie van de eigen woning in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet is in de memorie van toelichting als volgt toegelicht:

“Een eigen woning moet de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren "anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan". Met dit begrip wordt gedoeld op een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet in vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien.

Per belastingplichtige kan slechts één woning voor hem als centrale levensplaats dienen. Een belastingplichtige die bijvoorbeeld in het kader van zijn werk een pied à terre aanhoudt in zijn directe werkomgeving, heeft voor de toepassing van deze regeling maar één eigen woning.” (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, artikel 3.6.2 (MvT).

6.4. Op belanghebbende, die heeft gesteld dat de woning hem als hoofdverblijf ter beschikking staat, rust de last om zulks aannemelijk te maken.

6.5. Vaststaat dat belanghebbende voor het overgrote deel van het jaar in de woning verblijft, zijn vrije dagen niet in de huurwoning doorbrengt, in de woning de feestdagen en verjaardagen viert, en daar familie en vrienden ontvangt.

Voorts heeft belanghebbende gesteld dat hij nagenoeg alle boodschappen uitsluitend in [P] doet en niet in [Z]. Gelet op de hoogte van de bedragen die dienaangaande zijn uitgegeven acht het Hof die stelling aannemelijk. Voormelde feiten en omstandigheden vormen voor het Hof een indicatie dat de woning als de centrale levensplaats van belanghebbende moet worden gezien.

Gelet hierop, alsmede op de overige door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden, acht het Hof het aannemelijk dat de woning belanghebbende anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. De omstandigheid dat belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [Z], dat de woning een recreatiewoning is, dat de gemeente [P] permanent verblijf in de woning slechts gedoogt, en dat niet alle post naar de woning wordt gezonden, maakt dit niet anders.

6.6. Het Hof is mitsdien van oordeel dat de woning als eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet kan worden aangemerkt Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.

Proceskosten

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak)).

7.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.255 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874,

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 152 aan griffierechten te vergoeden,

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon, en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 24 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.