Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-05-2011, BQ9838, BK-10-00335

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-05-2011, BQ9838, BK-10-00335

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 mei 2011
Datum publicatie
30 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9838
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10-00335

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende is advocaat. Onrechtmatige gedragingen m.b.t. rekening derdengelden. Hij is niet in zijn hoedanigheid van werknemer van de BV tot een schadevergoeding veroordeeld. Geen sprake van negatief loon. Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning terecht niet verminderd met het bedrag van de door belanghebbende te betalen schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00335

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 31 mei 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 april 2010, nummer AWB 09/7056 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 53.141. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag is ten aanzien van belanghebbende een beschikking inzake heffingsrente genomen met een door hem te betalen bedrag van € 4.141.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbendes bezwaar tegemoet gekomen, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 55.755.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 april 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:

3.1. Belanghebbende was in 2003 als advocaat in dienstbetrekking bij [A] B.V. (hierna: de BV).

3.2. Belanghebbende was in dat jaar tevens bestuurder van de stichting Derdengelden [A] (hierna: de stichting).

3.3. In 2003 heeft de stichting op haar rekening, een derdengeldenrekening in de zin van de voor advocaten geldende Boekhoudverordening 1998 (Stcrt. 1998, 207), een bedrag van € 256.635,60 ontvangen. Dit bedrag heeft de stichting vervolgens in strijd met de daarvoor geldende regels aan een derde doorbetaald. Deze derde is vervolgens in gebreke gebleven om voormeld bedrag aan de daarop rechthebbenden terug te betalen.

3.4. Bij vonnis van de rechtbank Alkmaar van 30 november 2005 zijn belanghebbende en de stichting wegens onrechtmatig handelen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 256.635,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2004 tot de dag der voldoening, alsmede een bedrag van € 1.000 met de wettelijke rente daarover vanaf 10 mei 2005 tot de dag der voldoening. Voorts zijn belanghebbende en de stichting veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 8.655,93.

3.5. De rechtbank Alkmaar heeft in haar vonnis onder meer overwogen:

"4.3. (…)

(iii) de (…) Boekhoudverordening schrijft voor dat overmakingen van een derdenrekening zoals die van de stichting dienen te geschieden door twee bestuursleden van de stichting en dat bij verhindering van een hunner overleg moet worden gepleegd met de locale deken van de Orde van Advocaten. De in dit voorschrift gelegen norm strekt juist ook ter bescherming van belangen als die van eisers. [X] heeft evenwel alleen gehandeld en het in dat geval voorgeschreven overleg met de deken niet gevoerd.

4.4. [X] is naast de stichting hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de vennootschappen ten gevolge van de beschreven onrechtmatige daad hebben geleden. Aan het hiervoor onder 4.3 sub (iii) gegeven voorschrift was hij persoonlijk (als praktiserend advocaat) gebonden, maar hij heeft nagelaten zich daarnaar te gedragen. Daarmee heeft hij ook persoonlijk gehandeld in de strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens eisers c.q. de vennootschappen in acht had behoren te nemen."

3.6. De BV en de stichting zijn geliquideerd. Noch belanghebbende noch de stichting heeft tot op heden op het bedrag waartoe zij veroordeeld zijn enige betaling verricht.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of een bedrag van € 256.635,60 als negatief loon op belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning in mindering kan worden gebracht.

4.2. Belanghebbende stelt dat de door de rechtbank Alkmaar onrechtmatig geoordeelde gedraging van belanghebbende is begaan in de uitoefening van zijn dienstbetrekking met de BV. Er is een causaal verband tussen de aansprakelijkheid en de dienstbetrekking. Om een bedrag aan negatief loon in aanmerking te nemen is niet vereist dat belanghebbende het bedrag waartoe hij veroordeeld is te betalen, geheel of gedeeltelijk heeft betaald.

4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank alsmede van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 210.537 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.000.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De door rechtbank Alkmaar als onrechtmatige daad gekwalificeerde gedragingen van belanghebbende hebben geleid tot schade bij de in dat vonnis genoemde vennootschappen (hierna: de vennootschappen) die de civiele procedure jegens belanghebbende hebben ingesteld. De rechtbank Alkmaar heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende persoonlijk gehandeld heeft in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens de vennootschappen in acht had behoren te nemen. De verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de vennootschappen is uit dien hoofde ontstaan.

6.2. Met het oordeel van de rechtbank Alkmaar is niet verenigbaar de stelling van belanghebbende dat hij in zijn hoedanigheid van werknemer van de BV is veroordeeld. Derhalve kan van negatief loon geen sprake zijn.

6.3. Gelet op het vorenoverwogene moet de conclusie zijn dat de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning terecht niet heeft verminderd met het bedrag van de door belanghebbende te betalen schadevergoeding.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 31 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.