Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2011, BU5029, BK-11/00160 en 11/00238

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2011, BU5029, BK-11/00160 en 11/00238

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 augustus 2011
Datum publicatie
18 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5029
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11/00160 en 11/00238

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boete. Verwijzingszaak HR 18 maart 2011, nr. 09/01737. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2001 tot en met 16 januari 2002 en de daarbij opgelegde boete moet komen te vervallen. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie. Gelet op het feit dat belanghebbende tot en met 26 mei 2004 houder van het desbetreffende voertuig is en de constateringdatum 2 maart 2005 is, is belanghebbende belasting verschuldigd. De naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003 wordt verminderd tot op € 186. De daarbij behorende boetebeschikking wordt gewijzigd in die zin dat de boete wordt verminderd tot op € 45.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00160 en 11/00238

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 26 augustus 2011

in het geding tussen

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.

Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en bezwaar

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 7 september 2005 aan belanghebbende over

de onderscheidene tijdvakken van 8 september 2000 tot en met 16 januari 2001, 17 januari 2001 tot en met 16 januari 2002 en 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003 drie naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van respectievelijk € 595, € 1.602 en € 1.590. In alle gevallen is met de naheffingsaanslag bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in een geschrift, gedagtekend 7 april 2006, vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen gehandhaafd.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Bij mondelinge uitspraak van 3 juni 2008, met de nummers AWB 06/5313, 06/5314 en 06/5315 heeft de rechtbank

- de uitspraken van de Inspecteur,

- de naheffingsaanslagen en

- de boetebeschikkingen vernietigd.

2.2. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 24 maart 2009, met onder meer de nummers P 08/00712, 08/00713 en 08/00714 heeft dat Hof

- de uitspraak van de rechtbank vernietigd,

- de naheffingsaanslag over het tijdvak van 8 september 2000 tot en met 16 januari 2001 en de daarbij genomen boetebeschikking vernietigd,

- het beroep betreffende de andere twee naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting ongegrond verklaard,

- de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2001 tot en met 16 januari 2002 verminderd tot op 10 percent ofwel € 160,

- de boete opgelegd bij de naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003 verminderd tot op 10 percent ofwel € 159 en

- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep (voor het deel dat ziet op de onderhavige zaken) ten bedrage van € 2.173,50.

2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het cassatieberoep betreft, voor zover te dezen van belang, de hofkenmerken 08/00713 en 08/00714 betreffende de voornoemde, niet vernietigde naheffingsaanslagen en boeten.

2.4. Bij zijn arrest van 18 maart 2011, nummer 09/01737 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de opgelegde naheffingsaanslagen MRB en de bijbehorende boetebeschikkingen, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.

2.5. Partijen hebben zich naar aanleiding van het verwijzingsarrest schriftelijk uitgelaten.

Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen. Het Hof rekent die schrifturen tot de gedingstukken.

2.6. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. Op 4 november 2004 heeft bij belanghebbende (een taxi-ondernemer) een onderzoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van de bevindingen van dat onderzoek is een controlerapport, gedagtekend 2 maart 2005, opgesteld. Het controlerapport vormde voor de Inspecteur aanleiding om op 7 september 2005 van belanghebbende motorrijtuigenbelasting na te heffen wegens het ten onrechte toegepast zijn van de taxivrijstelling. Als tijdvak van naheffing is onderscheidenlijk op de aanslagbiljetten vermeld - voor zover thans van belang - 17 januari 2001 tot en met 16 januari 2002 en 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003.

3.2. Het vorenstaande betreft het motorrijtuig met het kenteken [XX-XX-XX] (Mercedes).

3.3. Uit de door partijen ingediende schriftelijke uitlatingen omtrent het verwijzingsarrest blijkt dat belanghebbende met ingang van 27 mei 2004 geen houder meer is van dat motorrijtuig.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2001 tot en met 16 januari 2002 en de daarbij opgelegde boete moet komen te vervallen.

4.2. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie.

4.3. Gelet op het feit dat belanghebbende tot en met 26 mei 2004 houder van het desbetreffende voertuig is en de constateringdatum 2 maart 2005 is, is belanghebbende belasting verschuldigd. De Inspecteur heeft die belasting berekend op € 186 euro. Het Hof volgt de Inspecteur hierin. De ter zake voorhanden zijnde gegevens wijzen uit dat de naheffing daarmee niet tot een te hoog bedrag is becijferd.

4.4. De Inspecteur stelt de daaraan gekoppelde boete vast op een bedrag van € 45. Het Hof acht die boete juist en onder de gegeven omstandigheden passend en geboden.

4.5. Bijgevolg dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

5.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in het hoger beroep na verwijzing. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 161 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (½ punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers BK-11/00160 en 11/00238 met elkaar samenhangen.

5.2. Nu de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijft, wordt van de Inspecteur ter zake van het hoger beroep geen griffierecht geheven.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarbij de naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003 en de daarbij behorende boetebeschikking zijn vernietigd,

- vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur,

- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak van 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003 tot op € 186 en wijzigt de daarbij behorende boetebeschikking in die zin dat de boete wordt verminderd tot op € 45,

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep na verwijzing aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. C.D.N. van Vugt. De beslissing is op 26 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.