Home

Rechtbank Haarlem, 03-06-2008, BO1010, 06/5313, 06/5314 en 06/5315

Rechtbank Haarlem, 03-06-2008, BO1010, 06/5313, 06/5314 en 06/5315

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
3 juni 2008
Datum publicatie
29 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BO1010
Formele relaties
Zaaknummer
06/5313, 06/5314 en 06/5315

Inhoudsindicatie

MRB. De naheffingsaanslagen zijn in strijd met artikel 76, tweede lid, van de Wet MRB opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 06/5313, 06/5314 en 06/5315

Uitspraakdatum: 3 juni 2008

Mondelinge uitspraak in het geding tussen:

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur te P, verweerder,

Zitting

Bij het onderzoek ter zitting van 20 mei 2008 te Haarlem zijn verschenen eiser, vergezeld van zijn gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B.

Geschilomschrijving

In geschil zijn de uitspraken op de bezwaarschriften tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting over de tijdvakken 8 september 2000 tot en met 16 januari 2001, 17 januari 2001 tot en met 16 januari 2002 en 17 januari 2002 tot en met 16 januari 2003 tot (respectievelijk) bedragen van € 595, € 1.602 en € 1.590.

Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn bij afzonderlijke beschikkingen vergrijpboetes opgelegd van 100% van de nageheven bedragen.

In de bestreden uitspraken zijn de bezwaren afgewezen.

Ter zitting zijn de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers AWB 06/5303 t/m 06/5315 gelijktijdig behandeld.

gronden:

1. Eiser is taxichauffeur en beschikt voor zijn onderneming (in de onderhavige periode gedreven in de vorm van een eenmanszaak) over een Mercedes-Benz personenauto.

2. Bij eiser is in 2004 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek op 2 maart 2005 uitgebrachte rapport is het standpunt ingenomen dat eiser met de door hem gehanteerde rittenstaten niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto geheel of nagenoeg geheel voor taxivervoer is gebruikt.

Op basis van de bevindingen van dit boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd.

3. Op grond van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB) wordt onder de naam ‘motorrijtuigenbelasting’ een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto.

In artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet MRB jo. artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit) wordt vervolgens een vrijstelling verleend voor motorrijtuigen die zijn bestemd voor taxivervoer en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de auto niet geheel of nagenoeg geheel (dat wil zeggen voor ten minste 90%) voor taxivervoer is gebruikt.

Tegenover de betwisting door verweerder rust op eiser de last om aannemelijk te maken dat de auto geheel of nagenoeg geheel voor taxivervoer is gebruikt.

5. Op grond van artikel 76, eerste lid, van de Wet MRB kan, indien ten onrechte een vrijstelling is verleend of niet is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden, de belasting worden nageheven. Het tweede lid van artikel 76 van de Wet MRB bepaalt dat kan worden nageheven over een periode van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het in het eerste lid bedoelde feit wordt geconstateerd.

6. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval op 2 maart 2005 (zijnde de dag waarop het onder 2. genoemde controlerapport is uitgebracht) wordt geconstateerd dat niet aan de voorwaarden van vrijstelling wordt voldaan. Op dat moment maakte verweerder het bij hem gerezen vermoeden (definitief) bekend en verstrekte hij alle informatie waarop dit vermoeden was gebaseerd.

Dit tijdstip is gelegen in het laatste tijdvak waarover kan worden nageheven en is daarmee bepalend voor de totale periode van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden, waarover kan worden nageheven.

Anders dan verweerder meent kan de naheffing zich niet uitstrekken over een langere periode. Dat in het onderhavige geval wel vastgesteld had kunnen worden sinds wanneer te weinig motorrijtuigenbelasting zou zijn betaald doet - gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 76, tweede lid, van de Wet MRB - hier niet aan af.

7. Op grond van het bovenstaande kan verweerder naheffen over een periode van vier tijdvakken van drie maanden, waarvan het laatste tijdvak eindigt eind maart 2005. Hieruit volgt dat de onderhavige naheffingsaanslagen in strijd met artikel 76, tweede lid, van de Wet MRB zijn opgelegd. De beroepen zijn derhalve gegrond.

proceskosten:

Voor een afzonderlijke kostenveroordeling is in deze zaken geen plaats, gelet op de in de samenhangende zaken met procedurenummers 06/5305, 5306 en 5307 toegekende kostenveroordeling. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat ter zake geen apart griffierecht is geheven.

beslissing:

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken van verweerder, de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen.

Deze uitspraak is gedaan op 3 juni 2008 en in het openbaar uitgesproken door

dr mr A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr S.A. Carter,griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.