Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-02-2012, BV3488, 22-003929-09
Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-02-2012, BV3488, 22-003929-09
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 februari 2012
- Datum publicatie
- 9 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BV3488
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:682, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22-003929-09
Inhoudsindicatie
Openlijke geweld door Ajax-supporters in het supportershome van ADO Den Haag in februari 2006. De verdachte is ter zake van het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen personen en goederen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 396 dagen, waarvan 220 dagen voorwaardelijk.
Het verweer van de raadsman dat het opnemen van politiefoto's en personalia van de verdachte in de database met gegevens van Ajax hooligans onrechtmatig is, alsmede dat het opgeslagen houden van die foto's en gegevens na de datum waarop de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken niet is gelegitimeerd in de Wet politieregisters, is door het hof verworpen.
Uitspraak
Rolnummer: 22-003929-09
Parketnummer: 09-757379-06
Datum uitspraak: 6 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen in de strafzaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
[geborteplaats], [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 februari 2010, 4 oktober 2010, 5 september 2011 en 23 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 8 februari 2008 - met vernietiging van het vonnis van 18 september 2006 van de rechtbank 's-Gravenhage - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde partieel nietig verklaard, de verdachte van het onder
3 primair eerste cumulatief/alternatief vrijgesproken en ter zake van het onder 3 primair tweede cumulatief/alternatief en 4 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en onder de bijzondere voorwaarde zoals vermeld in het arrest.
Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het arrest en met oplegging van de daarbijbehorende schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen voornoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 7 juli 2009 het arrest van dit hof van 8 februari 2008, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij genoemd arrest van 7 juli 2009 het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft het onder 3 primair eerste cumulatief/alternatief, 3 primair tweede cumulatief/alternatief, 3 subsidiair, 4 primair en
4 subsidiair ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 10 februari 2006 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] en/of [benadeelde partij 10], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meerdere ma(a)l(en) met een honkbalknuppel, althans met een soortgelijk voorwerp op en/of tegen het hoofd/de hoofden en/of het lichaam/de lichamen van die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 3] en/of die [benadeelde partij 4] en/of die [benadeelde partij 5] en/of die [benadeelde partij 6] en/of die [benadeelde partij 7] en/of die [benadeelde partij 8] en/of die [benadeelde partij 9] en/of die [benadeelde partij 10] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Zuiderpark, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC DEN HAAG, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] en/of [benadeelde partij 9] en/of [benadeelde partij 10], welk geweld bestond uit het één of meerdere ma(a)l(en) met een honkbalknuppel, althans met een soortgelijk voorwerp op en/of tegen het hoofd/de hoofden en/of het lichaam/de lichamen van die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 3] en/of die [benadeelde partij 4] en/of die [benadeelde partij 5] en/of die [benadeelde partij 6] en/of die [benadeelde partij 7] en/of die [benadeelde partij 8] en/of die [benadeelde partij 9] en/of die [benadeelde partij 10] te slaan;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 09 februari 2006 tot en met 10 februari 2006 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter voorbereiding van het/de, (met anderen of een ander), te plegen misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten
het op of omstreeks 10 februari 2006 te 's-Gravenhage veroorzaken van (zwaar) lichamelijk letsel en/of openlijk in vereniging geweld, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende, plegen tegen supporters van ADO/FC Den Haag, althans een (met anderen of een ander) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, (telkens) opzettelijk
- een routebeschrijving (van de Arena te Amsterdam naar de Moerweg, althans het stadion van ADO/FC Den Haag te 's-Gravenhage) en/of
- een of meer personenauto(s) en/of (andere) motorvoertuig(en) en/of
- een of meer mes(sen) en/of (andere) (scherpe) steekvoorwerp(en) en/of
- een jerrycan benzine en/of
- een of meer molotov-cocktail(s) en/of
- een of meer vuurwerkbom(men) en/of - een of meer honkbalknuppel(s) en/of tafelpo(o)t(en) en/of paraplu(s) en/of (andere) slagvoorwerp(en) en/of
- donkere kleding en/of (een) petje(s) en/of (een) sjawl(s) en/of (een) gasmasker(s), kennelijk bestemd tot het (in vereniging) begaan van die/dat misdrijven/misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Zuiderpark, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten a) één of meerdere auto's, welke stond(en) geparkeerd in de onmiddellijke nabijheid van het supportershome van ADO/FC Den Haag en/of
b) het supportershome van ADO/FC Den Haag, welk geweld bestond uit
a) het één of meerdere ma(a)l(en) met (een) stok(ken) en/of een paraplu(s), althans met (een) soortgelijke voorwerp(en), slaan op en/of tegen die auto(s) en/of
b) het met (een) stok(ken) en/of (een) paraplu(s), althans met (een) soortgelijke voorwerp(en), inslaan van één of meerdere ruit(en) van dat supportershome en/of het kapot slaan van de inboedel;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 februari 2006 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
a) één of meerdere auto(s), welke stond(en) geparkeerd in de onmiddellijke nabijheid van het supportershome van ADO/FC Den Haag en/of
b) het supportershome van ADO/FC Den Haag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
a) [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
b) de B.V.O. ADO/FC DEN HAAG, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk
a) één of meerdere ma(a)l(en) met (een) stok(ken) en/of (een) paraplu(s), althans met (een) soortgelijke voorwerp(en), te slaan op en/of tegen die auto(s) en/of b) met (een) stok(ken) en/of (een) paraplu(s,) althans met (een) soortgelijke voorwerp(en), in te slaan van één of meerdere ruit(en) van dat supportershome en/of het kapot slaan van de inboedel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nietigheid van de dagvaarding
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde, ter zake van het treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van "misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld", zoals vermeld in de tweede alinea, niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van het hof is onduidelijk op welk misdrijf/welke misdrijven precies wordt gedoeld in die tweede alinea, nu daar geen verdere omschrijving van wordt gegeven.
Het hof zal de dagvaarding ten aanzien van het hierboven vermelde onderdeel van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde derhalve nietig verklaren.
Vrijspraak
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bespreking verweren inzake onrechtmatig verkregen bewijs
De verdediging heeft betoogd dat het bewijs (van herkenning van de verdachte) voortvloeiend uit de confrontatie van de twee foto's waarop de verdachte stond afgebeeld met de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op onrechtmatige wijze is verkregen en dat dit derhalve tot uitsluiting van dit bewijs, inclusief de verboden vruchten dient te leiden. Derhalve dient wegens gebrek aan voldoende bewijs derhalve vrijspraak van de verdachte te volgen.
De samenstelling van de fotosets op basis van de in de database met gegevens van Ajax hooligans opgenomen politiefoto's van de verdachte met zijn volledige personalia is volgens de verdediging onrechtmatig, aangezien de wettelijke basis voor het maken van die foto ontbrak en voorts omdat het reglement behorende bij het voornoemde politieregister in artikel 2, tweede lid, aangeeft dat de in het politieregister opgenomen informatie alleen voor intern gebruik is bedoeld en niet voor extern gebruik.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat het opgeslagen houden van die gegevens na de datum waarop de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken, niet wordt gelegitimeerd door de Wet politieregisters. De verdediging heeft in dat verband betoogd dat de foto's van de verdachte dienen te worden aangemerkt als informatie van onverdachte personen in de zin van artikel 5a Wet politieregisters. De maximale bewaartermijn van degelijke informatie bedraagt vier maanden en die is overschreden. Daarmee is in de visie van de verdediging de onrechtmatigheid van het gebruik van die persoonsgegevens een gegeven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het bewaren van een foto van een persoon in een register behelst het bewaren van gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp). Ingevolge genoemde wet is het bewaren en verstrekken/gebruiken van persoonsgegevens toegestaan voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en onder bepaalde in de wet omschreven voorwaarden.
In de Wet van 21 juni 1990, houdende regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met politieregisters (verder: Wet politieregisters) zoals die gold ten tijde van de onderhavige zaak, welke wet met ingang van 1 januari 2008 is vervangen door de Wet politiegegevens, was een aantal essentiële voorwaarden opgenomen waaraan de in de politieregisters opgenomen persoonsgegevens moesten voldoen. De aanlegging van een politieregister moest zijn grondslag vinden in de goede uitvoering van de politietaak (artikel 4, eerste lid, Wet politieregisters). Voorts moesten de daarin opgenomen persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het doel van het register (artikel 4, tweede lid, Wet politieregisters). Tot slot moesten de persoonsgegevens rechtmatig zijn verkregen (artikel 4, tweede lid, Wet politieregisters).
Blijkens het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2010, nr. 2010105003-2, is er in het jaar 2002 gestart met een 'database met gegevens van Ajax hooligans'. Dit politieregister bevond zich in de administratie van het 'Team voetbal en evenementen' van de Regiopolitie Amsterdam en Amstelland (zie proces-verbaal van 18 april 2006, p. 1957). De in dit politieregister opgenomen selectie aan persoonsgegevens is ontleend aan bestaande politieregisters, zo volgt uit voornoemd proces-verbaal van 27 april 2010. Het betreft de Basisprocessensystemen (BPS) (het hof leest: Bedrijfsprocessensysteem) en het Herkenningssysteem (HKS), hetgeen ook politieregisters zijn in de zin van artikel 4 Wet politieregisters. Naar het oordeel van het hof is ook het politieregister dat zich bevond in de administratie van het 'Team voetbal en evenementen' een register in de zin van artikel 4 Wet politieregisters.
Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, Wet politieregisters stelde de beheerder van een politieregister een reglement vast voor politieregisters in de zin van artikel 4 Wet politieregisters. Daarin diende ingevolge het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder 1, Wet politieregisters onder meer het doel van het register te worden omschreven.
In het bij voornoemde politieregister behorende reglement Supports- /evenementenbegeleiding bepaalt artikel 2, eerste lid, omtrent het doel van het politieregister het volgende:
'1 Het register heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 binnen het korps mogelijk te maken voor zover het betreft:
a. het voorhanden hebben van gegevens van voetbalsupporters van Ajax die zich door hun gedragingen schuldig maken aan laakbaar gedrag.
b. Inzicht te krijgen in deze groep en welke personen als leiders optreden.
c. Inzicht te krijgen in die supporters die zich schuldig maken aan strafbare feiten.
2. Gegevens uit het register kunnen worden gebruikt ten behoeve van interne bedrijfsstatistiek, interne bedrijfsvoering en interne ontwikkeling van beleid met betrekking tot de uitvoering van de politietaak.'
Artikel 2 Politiewet 1993 luidt als volgt:
'De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.'
De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde omvat zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde als de handhaving van de openbare orde.
In de onderhavige strafzaak trad de politie op in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2 van voornoemd reglement. De verdediging verwijst alleen naar het tweede lid van artikel 2 met voorbijgaan aan de doelomschrijving die is genoemd in het eerste lid. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep van de verdediging dat de in het reglement genoemde doelomschrijving voor het gebruik van de persoonsgegevens niet zou zijn nageleefd.
Voorts diende ingevolge het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder b, Wet politieregisters het reglement een regeling te omvatten met betrekking tot de categorieën van personen over wie gegevens worden opgenomen, en de soorten van de over hen op te nemen gegevens.
In het reglement Supporters- en evenementenbegeleiding is bepaald dat van onder meer verdachten de volledige personalia, signalement alsmede een fotografische afbeelding kan worden opgenomen (artikelen 5, onder 1, en 6, eerste lid).
In de onderhavige zaak zijn de personalia en een fotografische afbeelding van de verdachte in het politieregister met 'gegevens van Ajax hooligans' opgenomen.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier stelt het hof vast dat verdachte in het HKS en/of BPS was opgenomen als verdachte van een strafbaar feit dat in relatie stond tot (een) voetbal(wedstrijd). In hoger beroep heeft het openbaar ministerie het dossier overgelegd dat betrekking heeft op de strafzaak tegen verdachte op grond van het opsporingsonderzoek uit eind 2001. Uit de zich in dat dossier bevindende Aantekening mondeling vonnis van 30 oktober 2003 volgt dat de politierechter te Zwolle de verdachte in die strafzaak heeft vrijgesproken van het primair ten laste gelegde inzake verdenking van poging tot zware mishandeling (artikel 45 jo. 302 Wetboek van Strafrecht) en dat het subsidiair ten laste van de verdachte bewezen verklaarde is gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 Wetboek van Strafrecht). Verdachte is voor dit feit voorts ontslagen van alle rechtsvervolging. Anders dan door de verdediging is gesteld is derhalve niet sprake van een 'gave vrijspraak'.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden dat de aanlegging van een politieregister zijn grondslag moest vinden in de goede uitvoering van de politietaak en dat de daarin opgenomen persoonsgegevens noodzakelijk waren voor het doel van het register (artikel 4, eerste en tweede lid, Wet politieregisters).
Met betrekking tot de hiervoor genoemde derde voorwaarde, zoals vermeld in artikel 4, tweede lid, Wet politieregisters is door de verdediging betwist dat de persoonsgegevens rechtmatig zijn verkregen.
Blijkens het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2011 zijn van de verdachte foto's gemaakt op 24 december 2001 in een opsporingsonderzoek ter zake van verdenking van openlijk geweld en poging doodslag. Terzijde merkt het hof hierbij op dat de tenlastelegging uiteindelijk zag op de verdenking van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een ernstig misdrijf. Uit het proces-verbaal van het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte van 23 december 2001 blijkt dat de verdachte die dag om 19:40 in verzekering is gesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 62 lid 2 Wetboek van Strafvordering kan een verdachte die in verzekering is gesteld aan maatregelen in het belang van het onderzoek worden onderworpen, zoals vermeld in artikel 61a, eerste lid, onder 1, Wetboek van Strafvordering. Op 24 december 2001 bestond er derhalve een wettelijke grondslag om van de verdachte foto's te nemen. Daaraan doet niet af dat de verbalisant in het hierboven genoemde aanvullend proces-verbaal van bevindingen een onvolledige weergave van de wettelijke grondslag heeft gegeven. Daarbij doet evenmin meer ter zake, gelet op de wettelijke grondslag, of de verdachte hieraan vrijwillig zijn medewerking heeft verleend.
Het verweer van de verdediging met betrekking tot de gestelde onrechtmatigheid van het nemen van de foto's van verdachte verwerpt het hof derhalve.
Voorts is van belang gedurende welke termijn deze persoonsgegevens zich in het politieregister mochten bevinden. In dit verband rijst de vraag welke soort politieregister het politieregister betreffende Ajax hooligans is.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, Wet politieregisters bevatte een politieregister een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens, welke is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak (artikel 1, eerste lid, onder c, Wet politieregisters). Voor de definiëring van dit begrip 'persoonsgegevens' werd in artikel 1, eerste lid, onder i, Wet politieregisters verwezen naar de hierboven genoemde Wet bescherming persoonsgegevens.
De Wet politieregisters voorzag in een regeling voor politieregisters, 'bijzondere politieregisters' en politieregisters voor 'onverdachte personen'. Zoals hierboven reeds is overwogen, betreft het politieregister waaruit de foto's van de verdachte zijn gehaald, een register in de zin van artikel 4 Wet politieregisters.
Artikel 7 van het hiervoor genoemde reglement behorend bij het politieregister met betrekking tot de 'Ajax hooligans' geeft een regeling voor verwijdering en vernietiging van de gegevens uit voornoemd politieregister. Artikel 7 luidt als volgt:
1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd.
2. De gegevens worden in ieder geval uit het register verwijderd na verloop van het tiende jaar na het jaar van opname.
3. Indien noodzakelijk voor het doel van het register kan de registerbeheerder bij besluit afwijken van het bepaalde in het tweede lid.
Gelet op dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de onder artikel 7, eerste lid, Reglement Supporters-/evenementenbegeleiding bedoelde situatie zich heeft voorgedaan. Nog daargelaten of de stelling van de verdediging klopt, dat bij een vrijspraak alle gegevens met betrekking tot de verdachte uit het politieregister dienen te worden verwijderd, is de verdachte in de strafzaak waarin de foto's van hem zijn gemaakt, niet volledig vrijgesproken, zoals hierboven reeds is overwogen. De verdachte is vrijgesproken voor het hem primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde is wel bewezen verklaard, waarna ontslag van alle rechtsvervolging is gevolgd. Derhalve geldt een periode van 10 jaar waarna de persoonsgegevens in ieder geval uit het register verwijderd moeten zijn. Die periode van 10 jaar was nog niet verstreken toen in de maanden maart en april 2006 de fotoconfrontaties met de getuigen werden gehouden in het kader van opsporingsonderzoek in de strafzaak tegen de verdachte.
Door de raadsman van de verdachte is tijdens de zitting van 5 september 2011 onder verwijzing naar artikel 5a Wet politieregisters betoogd dat de verdachte diende te worden aangemerkt als een onverdachte persoon (Pleitaantekeningen mr. A. Moszkowicz, p. 19) en dientengevolge de persoonsgevens met betrekking tot de verdachte onder het regime van het politieregister van onverdachte personen zou vallen. Door de raadsvrouw van de verdachte, A.M.G. Wolffs, die is verschenen op de terechtzitting van 11 februari 2010 is daarentegen betoogd - in reactie op en anders dan de conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse voor het arrest van de Hoge Raad in de onderhavige zaak (overweging 3.9) - dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als een onverdachte persoon in de zin van artikel 5a Wet Politieregister (Pleitaantekeningen, p. 20). Het Hof zal uitgaan bij de bespreking en beoordeling van het verweer van de verdediging van het meest recent ingenomen standpunt.
Artikel 5a Wet politieregisters luidde, voor zover hier relevant, aldus:
'1. Omtrent onverdachte personen worden in een politieregister, aangelegd voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, slechts gegevens opgenomen:
a. Overeenkomstig paragraaf 3a van deze wet,
(...)
c. Gedurende een termijn die langer is dan vier maanden.
(...).'
Omtrent het begrip 'onverdachte personen' wordt in de wetsgeschiedenis het volgende opgemerkt. Artikel 5a is bij Nota van wijziging voorgesteld (Kamerstukken II, 1997-1998, 25892, nr. 7). De Nota naar aanleiding van het verslag houdt hierover het volgende in (Kamerstukken II, 1997-1998, 25398, nr. 6, p. 14)
'Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een grens te stellen aan het gebruik van 'zachte' informatie in verband met de uitvoering van de politietaak in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Opslag en gebruik voor dat doel, ook in andere registers (men denke vooral aan de bedrijfsprocessensystemen) dan de bijzondere, wordt in beginsel toegestaan voor een bepaalde duur. Deze informatie kan echter ook van belang zijn voor niet-strafrechtelijke doeleinden, in het bijzonder de afhandeling van klachten. Het is daarom onwenselijk dat deze gegevens, nadat zij niet meer beschikbaar mogen zijn voor operationeel gebruik of verrijking direct worden vernietigd. Registratie in verband met beheersdoeleinden moet dan ook mogelijk blijven.
Het bestaande systeem van de Wet politieregisters in samenhang met dit wetsvoorstel biedt hiertoe de mogelijkheid. Het nieuwe artikel 5a (zie bijgevoegde nota van wijziging) verbiedt registratie van gegevens omtrent onverdachte personen na verloop van vier maanden, tenzij deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een bijzonder politieregister. Deze bepaling heeft betrekking op de registratie in verband met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, gericht op het individu. Registratie van de gegevens voor beheersdoeleinden (waaronder ook wordt verstaan het vastleggen van niet tot natuurlijke persoonlijke herleidbare beleidsinformatie; zie ook de toelichting bij de nota van wijziging) valt derhalve buiten het bereik van dit verbod. In de praktijk zal dit betekenen dat voor de bedrijfsprocessensystemen een regeling moet worden getroffen die erin voorziet dat na vier maanden de desbetreffende gegevens niet meer opvraagbaar zijn door de ruime kring van geautoriseerden (degenen die dagelijks werken met deze systemen). De gegevens kunnen dan alleen nog maar worden verstrekt aan de personen die binnen het korps belast zijn met beheersmatige aangelegenheden.'
In het voorlopig verslag van de vaste commissie voor justitie hebben de leden van de CDA-fractie om een verduidelijk van het begrip 'onverdachte' personen gevraagd.
In de Memorie van Antwoord schrijft de Minister van Justitie hierover:
'Het begrip "onverdachte personen" in het voorgestelde artikel 5a vormde voor de leden van de CDA-fractie aanleiding voor een verzoek om een nadere verduidelijking. Deze leden vroegen zich af of niet een ieder die geen verdachte is in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering een onverdacht persoon is en of artikel 5a met zich meebrengt dat gegevens omtrent een veroordeelde alleen maar volgens de regels van dat artikel kunnen worden opgeslagen.
Het bij nota van wijziging voorgestelde artikel 5a vindt zijn achtergrond in een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Deze doelstelling is op blz. 14 van de nota naar aanleiding van het verslag als volgt weergegeven: "Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een grens te stellen aan het gebruik van zachte informatie in verband met de uitvoering van de politietaak in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde". Het eerste lid van artikel 5a duidt deze (onder)grens aan met behulp van het begrip "onverdachte personen". Dit begrip is niet bedoeld als wettelijke tegenpool van het verdachtebegrip van artikel 27 Sv in de zin dat daaronder worden verstaan alle personen die geen verdachte (als bedoeld in artikel 27 Sv) zijn. Tot de categorie van personen als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, behoren alleen diegenen over wie de politie gegevens heeft verkregen of vergaard die duiden op betrokkenheid bij strafbare feiten, maar waaruit nog geen redelijk vermoeden voortvloeit dat zij bepaalde feiten hebben begaan. Dit betekent derhalve dat met artikel 5a geen problemen zullen ontstaan zoals die door de leden van de CDA-fractie zijn geschetst.' (Kamerstukken I, 1998-1999, 25 398, 63b, p. 6-7)
Voorts merkt de Minister van Justitie over artikel 5a in hetzelfde verslag nog op:
'Inhoudelijk belangrijker is de opvolger van artikel 23 van de CID-regeling, artikel 5a van het wetsvoorstel. Waar artikel 23 bepaalt dat voor de opsporing van de ernstige misdrijven, genoemd in de doelomschrijving van het CID-register, gegevens alleen maar geregistreerd kunnen worden overeenkomstig de CID-regeling, geeft het nieuwe artikel 5a in zijn algemeenheid regels met betrekking tot de opslag van gegevens over onverdachte personen in verband met alle soorten van criminaliteit. Artikel 23 van de CID-regeling laat derhalve de registratie van zachte opsporingsinformatie in andere registers en over andere vormen van criminaliteit ongeregeld. Het nieuwe artikel 5a geeft daarentegen een sluitende regeling; ten behoeve van de opsporing kan zachte opsporingsinformatie (ongeacht het soort strafbaar feit) slechts voor korte duur in reguliere politieregisters worden opgeslagen. Alleen wanneer gegevens over onverdachte personen voldoen aan de voor de bijzondere politieregisters geldende criteria kan de opslag langer plaatsvinden en wel overeenkomstig de regels van de nieuwe paragraaf 3a.' (Kamerstukken I, 1998-1999, 25 398, nr. 63b, p. 3-4).
De Minister van Justitie heeft bij de beraadslagingen in de Eerste Kamer nog opgemerkt ter verduidelijking over het begrip 'onverdachte personen' naar aanleiding van een vraag van het voormalig Eerste Kamerlid E. Hirsch Ballin:
'Met het begrip "onverdachte personen" wordt bedoeld de categorie van personen die in het kader van de opsporing van strafbare feiten onder de aandacht van de politie is gebracht of gekomen zonder dat zij als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangemerkt. Het begrip is dus duidelijk bedoeld als tussencategorie. Enerzijds degenen die helemaal niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten en waaromtrent in dat kader ook geen politiële registratie is toegestaan; anderzijds degenen die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit.' (EK 31-1429)
Op grond van de wetsgeschiedenis komt het hof tot de slotsom dat met onverdachte personen zoals bedoeld in artikel 5a Wet politieregisters wordt gedoeld op personen waarover informatie beschikbaar is dat wellicht sprake zou kunnen zijn van laakbaar, in de zin van strafrechtelijk relevant, gedrag, maar die nog niet de status van verdachte hebben, omdat er nog geen redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering is aangenomen.
Daaronder vallen niet personen die op enig moment de status van verdachte hebben gehad. Deze gegevens omtrent deze personen vallen in de categorie antecedenten (artikel 1, eerste lid, onder e, Wet politieregisters). In het Besluit politieregisters werden de volgende persoonsgegevens als antecedenten aangemerkt:
a. het feit dat een proces-verbaal is opgemaakt van het verhoor van een bepaald persoon ter zake van een strafbaar feit waarvoor deze als verdachte is gehoord, daaronder begrepen de aanduiding van de aard van dat strafbare feit;
b. het feit of al dan niet een proces-verbaal als bedoeld onder 1, is verzonden aan het openbaar ministerie en zo ja, de datum van verzending en het nummer waarmee het proces-verbaal aldaar kan worden geïdentificeerd en
c. de beslissing van het openbaar ministerie of de rechter over de aangelegenheid waarop het proces-verbaal betrekking heeft.
Het hof is derhalve - anders dan de verdediging - van oordeel dat de foto van de verdachte met zijn volledige personalia niet valt onder het begrip 'onverdachte personen' zoals bedoeld in artikel 5a Wet politieregisters. Derhalve is de bewaartermijn van vier maanden zoals voorgeschreven in artikel 5a, eerste lid, onder c Wet politieregisters niet van toepassing. Het verweer dat de persoonsgegevens niet tijdig, immers binnen vier maanden na opname, uit het politieregister zijn gehaald, wordt derhalve verworpen.
Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte, mr. H. Feenstra tijdens de terechtzitting van 23 januari 2012 enkele opmerkingen gemaakt over het mandaatsbesluit 1997. Ondermeer is opgemerkt dat het in de considerans van dit mandaatbesluit genoemde algemene personeelsbeleid, de bedrijfsvoering van de politie en de mandatering van bevoegdheden niet van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de vraag of een verdachte in rechtens te beschermen belangen is geschaad door het opnemen van persoonsgegevens casu quo fotomateriaal in een register en - vooral - het gebruik daarvan in een opsporingsonderzoek. Zij heeft onder meer betoogd dat onvoldoende is gebleken dat de korpschef was gemandateerd om het reglement te ondertekenen. Dat zou niet volgen uit de opsomming van de te mandateren bevoegdheden. Het hof verwerpt dit betoog omdat de relevantie daarvan voor de beoordeling van het ten laste gelegde ontbreekt, althans door de verdediging onvoldoende is onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is hier geen sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop op grond van het bepaalde in artikel 359, tweede lid, Wetboek van Strafvordering een nadere, met redenen omklede beslissing dient te volgen.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren in al hun onderdelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tweede alternatief en
4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC DEN HAAG, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8], welk geweld bestond uit het meerdere malen met een honkbalknuppel, althans met een soortgelijk voorwerp op en/of tegen het hoofd/de hoofden en/of het lichaam/de lichamen van die [benadeelde partij 1] en/of die [benadeelde partij 2] en/of die [benadeelde partij 4] en/of die [benadeelde partij 6] en/of die [benadeelde partij 7] en/of die [benadeelde partij 8] slaan;
4.
hij op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, welk geweld bestond uit het met stokken en/of paraplus, althans met soortgelijke voorwerpen, inslaan van ruiten van dat supportershome en het kapot slaan van de inboedel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Beslissingen ten aanzien van de overige gevoerde verweren
Het hof neemt hier - gelet op het ter terechtzitting in hoger beroep van 5 september 2011 gedane verzoek van de raadsman om de pleitnotities van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2010, met verwijzing daarin naar de pleitnota's van de terechtzittingen in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2007 als ingelast te beschouwen - de overwegingen zoals neergelegd in het arrest van 8 februari 2008 over en voegt daar enkele nadere overwegingen aan toe.
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2007 naast het hiervoor al besproken verweer met betrekking tot het gebruik van een foto van de verdachte, voorts nog de navolgende verweren gevoerd.
1. De rechtbank is aan de voor de verdachte ontlastende verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en
[getuige 5], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 28 augustus 2006, voorbij gegaan zonder een nadere overweging.
2. De bij de politie afgelegde verklaringen van [getuige 6] kunnen door het hof niet als bewijs worden gebruikt, nu [getuige 6] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2007 op zijn eerder afgelegde verklaringen is teruggekomen en deze verklaring daarmee afbreuk doet aan het wettig bewijs, dat slechts kan bestaan uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
3. Aan de verklaringen van aangever [getuige 1] kan niet (mede) het wettig en overtuigend bewijs worden ontleend met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [getuige 1] te ondervragen.
Het hof overweegt omtrent deze verweren het volgende.
1. Gelet op de door het hof als bewijsmiddelen gebezigde verklaringen, die door het hof betrouwbaar en consistent worden geacht en elkaar ook in onderling verband en samenhang beschouwd bevestigen en daarmee versterken, acht het hof de door de verdediging aangevoerde ontlastende getuigenverklaringen niet geloofwaardig.
Het hof overweegt daarbij dat de ten aanzien van de verdachte afgelegde ontlastende getuigenverklaringen omtrent zijn afwezigheid in Den Haag tijdens de gebeurtenissen van 10 februari 2006, naar het oordeel van het hof kunnen worden gezien als een verlengstuk van de verklaring van verdachte dat hij niet in Den Haag is geweest en niet betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Ook deze verklaring van de verdachte wordt door het hof als niet geloofwaardig terzijde geschoven. Het hof zal op het voorgaande nader ingaan bij de bewijsoverwegingen.
2. [getuige 6] is ter terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2007 specifiek met betrekking tot het afgeven van zowel de telefoon van hemzelf als van de telefoon van de verdachte aan zijn vriendin, gebleven bij zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring. Hij heeft toen voorts verklaard dat hij - toen hij de verdachte nog een keer zag na 10 februari 2006 - met de verdachte had afgesproken dat ze allebei niet over de telefoons zouden verklaren. De verklaring van [getuige 6] omtrent het afgeven van de telefoons van hemzelf en de verdachte vindt voorts steun in de verklaring van [medeverdachte 4] (proces-verbaal d.d. 7 april 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259, pagina 1735 e.v.). Op grond hiervan acht het hof de verklaring van [getuige 6] betrouwbaar en consistent en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
3. Het hof is voorts van oordeel dat, nu de raadsman ter zitting in hoger beroep heeft medegedeeld afstand te doen van het horen van de opgeroepen, maar niet verschenen getuige [getuige 1] en de verdediging door het niet horen van deze getuige derhalve niet in zijn verdediging is geschaad, de door hem afgelegde verklaringen tot bewijs kunnen worden gebezigd, temeer nu deze verklaringen ondersteund worden door andere verklaringen.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 3 en 4
Ten aanzien van het bestanddeel openlijkheid
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat daarvan sprake is bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was (vgl. HR 26 juni 1979, NJ 1979, 618; HR 13 juni 2006,
).Blijkens de verklaring van slachtoffer [benadeelde partij 3] (proces-verbaal van aangifte d.d. 11 februari 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-54, pagina 181 en 182) was het ADO-home op vrijdag 10 februari 2006 een voor het publiek toegankelijke plaats. Immers, [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat het home iedere vrijdag geopend is, dat alle deuren open staan en iedereen het home kan binnen lopen.
Omtrent de waarneembaarheid van het geweld voor het publiek of iemand in het publiek is voorts het volgende van belang.
[benadeelde partij 3] heeft, aanwezig zijnde in het home, geweld waargenomen. Voorts heeft getuige [getuige 8] (proces-verbaal d.d. 12 februari 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-83, pagina 235 en 236) verklaard dat zij zich op 10 februari 2006 bevond in de nabijheid van het speelveld van het ADO-stadion en dat zij omstreeks 23.30 uur een zeer harde knal hoorde. Nadat zij zich verplaatst had, kreeg zij zicht op het terrein gelegen voor het supportershome en zag voor de ingang van het supportershome een grote groep mannen staan die bijna allen een knuppel, stok of ander lang voorwerp in hun handen vasthielden. Vervolgens zag [getuige 8] dat door één persoon iets naar binnen werd gegooid en gelijk daarop zag zij dat er een grote hoeveelheid rook uit het supportershome kwam. Uit de verklaringen van [benadeelde partij 3] en [getuige 8] blijkt dat zij het geweld, al dan niet gedeeltelijk, hebben waargenomen.
Op grond van het vorenstaande is naar 's hofs oordeel voldaan aan het in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht vereiste openlijke karakter van het geweld.
Ten aanzien van de geweldpleging tegen personen en goederen
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de stukken van het geding is het navolgende omtrent de gebeurtenissen op 10 februari 2006 komen vast te staan.
Een weekend voor het gebeuren bij ADO Den Haag op 10 februari 2006 - tijdens de wedstrijd Feijenoord/AJAX - was er al een plan om naar Den Haag te gaan. Via MSN had medeverdachte [medeverdachte 1] gehoord dat ze zouden gaan vechten (proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-317, pagina 811 e.v.).
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart (proces-verbaal
van verhoor d.d. 29 maart 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-775, pagina 1403 e.v.) dat zij naar Den Haag zouden gaan voor een confrontatie met supporters van ADO Den Haag en dat hij in het AJAX-honk diverse supporters zag lopen met wapens, waaronder paraplu's, stokken, bezemstelen en tafelpoten. Toen de verdachte en zijn medeverdachten bij het stadion van ADO Den Haag waren gearriveerd, is hij met de groep - die voor een groot deel bewapend was met stokken en andere slagwapens - meegelopen naar het ADO-home. [medeverdachte 2] zag ongeveer 75 % van de groep met iets in zijn handen lopen, een stok of iets dergelijks (verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 11 mei 2006).
De verdachte heeft bij de politie verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 5 april 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-901, pagina 1654 e.v.) dat hij op 10 februari 2006 in het AJAX-home was en daar iets had opgevangen over naar Den Haag gaan. Het was hem bekend dat het een ordinaire knokpartij zou worden voor vergelding van de brand in het home (het hof begrijpt: het AJAX-home).
Aangever [getuige 1] heeft naar aanleiding van een fotoconfrontatie verklaard (proces-verbaal van aangifte d.d. 24 april 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-1070, pagina 1935): "Over B30 kan ik het volgende zeggen. Wij hoorden die avond die bom en korte tijd later sloeg B30 tegen het raam." Uit een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-1081, (pagina 1969 e.v.) blijkt dat op fotonummer B30 de verdachte staat afgebeeld.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 19 maart 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-605, pagina 971), geconfronteerd met fotonummer 266 (hof: de verdachte) dat deze persoon in Den Haag was en dat hij als eerste of één van de eersten het home is binnengegaan. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-617 (pagina 976) is gerelateerd dat op fotonummer 266 de verdachte staat afgebeeld.
Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 29 maart 2006, nr. LJN PL1533/2006/784, pagina 1408 e.v.) dat hij de persoon afgebeeld op fotonummer 266, herkent als [verdachte]. [medeverdachte 2] zag de verdachte in Den Haag helemaal voorop in de groep lopen en zag ook dat [verdachte] in het stadion naar het ADO-home rende. [verdachte] is de eerste voornaam van de verdachte.
Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 5/getuige 6] bij de politie verklaard (proces-verbaal van verhoor d.d. 6 april 2006, nr. LJN PL1533/2006/7259-927, pagina 1612 e.v.) dat zowel hij als de verdachte in het AJAX-home hun mobiele telefoon aan de vriendin van [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] , hebben gegeven omdat hij bij een eerdere gelegenheid had bemerkt dat de politie aan de hand van printgegevens van een mobiele telefoon wist waar hij op een bepaald moment was geweest. [medeverdachte 5] heeft zijn vriendin gevraagd met de telefoons te bellen, teneinde het te doen voorkomen dat hij die avond elders dan in Den Haag was geweest en dus niet bij het incident was betrokken. Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2007 heeft [medeverdachte 5] bevestigd dat hij zijn telefoon en die van de verdachte bij het AJAX-home aan zijn vriendin heeft gegeven, voordat hij naar Den Haag is afgereisd.
Gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen van [getuige 1], [getuige 2/medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is voor het hof komen vast te staan dat de verdachte - anders dan hij zelf steeds heeft gezegd - wél aanwezig is geweest bij de onderhavige voetbalrellen in Den Haag op 10 februari 2006. Uit de verklaringen van [medeverdachte 5] en zijn vriendin leidt het hof voorts af dat de verdachte zijn aanwezigheid in Den Haag bewust voor de politie verborgen heeft willen houden door zijn mobiele telefoon aan de vriendin van [medeverdachte 5] af te geven. Zijn verklaringen, inhoudende dat hij op 10 februari 2006 niet in Den Haag is geweest, stelt het hof als niet geloofwaardig terzijde.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert het hof voorts, dat de verdachte een actief aandeel heeft gehad in het openlijk geweld. De verdachte is samen met de met stokken en andere slagwapens bewapende groep AJAX-supporters, in de voorste gelederen opgetrokken naar het ADO-supportershome en heeft daar tegen een ruit geslagen. De verdachte is naar het oordeel van het hof dichtbij, zoal niet binnen in, het home geweest, waar volgens de aangevers is geslagen door de AJAX-supporters met honkbalknuppels op hoofden en lichamen van personen aldaar aanwezig.
Gelet op het vorenstaande heeft de verdachte naar het oordeel van het hof een significante bijdrage geleverd aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld tegen personen en tegen goederen in het ADO-home.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 primair tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezen verklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 3 primair tweede cumulatief/ alternatief en 4 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 440 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 220 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd bij alle officiële wedstrijden van AJAX niet binnen een straal van twee kilometers van het speelveld of het stadion mag komen gedurende een periode van twee uur voor de wedstrijd tot twee uur na de wedstrijd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 10 februari 2006 samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen personen die zich in
het supportershome van ADO Den Haag bevonden en tegen goederen in dit home.
De verdachte en zijn medeverdachten, allen AJAX-supporters, zijn de bewuste avond naar het ADO-home gegaan, alwaar op dat moment slechts een tiental personen nietsvermoedend zat te kaarten of tafeltennis speelde. Na ontploffing van een vuurwerkbom voor de deur van het home is een aantal AJAX-supporters het home binnen gestormd onder het schreeuwen van kreten als "Amsterdam" en "hooligans" en het kapot slaan van ruiten. Het ADO-home was in korte tijd in een enorme chaos veranderd. Een aantal van de aanwezigen van ADO is afgetuigd met slagvoorwerpen, er zijn rookpotten ontstoken en
er is brand gesticht. Enkele anderen hebben zich kunnen opsluiten in een voorraadhok teneinde aan het geweld van de AJAX-supporters te ontkomen.
Toen zij bemerkten dat er rook onder de deur vandaan kwam, moesten zij die ruimte verlaten met het risico dat zij alsnog met de agressieve AJAX-supporters zouden worden geconfronteerd. Eén van de slachtoffers is bovendien in zijn arm en zij gestoken.
De zich in het dossier bevindende aangiften geven weer dat de slachtoffers die avond hebben gevreesd voor hun leven en grote angsten hebben moeten doorstaan. Uit de later ingekomen slachtofferverklaringen komt nog naar voren dat hetgeen hen op 10 februari 2006 is overkomen een enorme impact heeft gehad op hun leven. Zo hebben zij onder meer last (gehad) van angst, slapeloosheid en boosheid na 10 februari 2006. Voorts is er als gevolg van de vernielingen aanzienlijke materiële schade aangericht in het ADO-home.
Het hof rekent het de verdachte en zijn medeverdachten ernstig aan dat zij met zo'n enorme overmacht aan AJAX- supporters naar het ADO-home zijn gegaan en een dergelijke gewelddadige actie hebben ondernomen. In het ADO-home waren op dat moment maar weinig personen aanwezig die zich van geen kwaad bewust waren. Het hof acht deze handelwijze zeer verwerpelijk. Dat deze gewelddadige confrontatie niet is geëindigd met dodelijke slachtoffers door het ontstaan van brand is te danken aan de snelle reactie van één van de ADO slachtoffers die de brand is gaan blussen en niet aan de verdachte of één van zijn medeverdachten. Ook neemt het hof de verdachte kwalijk dat hij heeft gelogen over zijn betrokkenheid bij de bewezen verklaarde feiten en tevens anderen heeft aangezet tot het afleggen van onjuiste verklaringen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2012, is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof stelt voorts vast dat de behandeling in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu de berechting in hoger beroep niet binnen zestien maanden na het wijzen van het arrest door de Hoge Raad op 7 juli 2009 heeft plaatsgevonden. Het hof zal deze termijnoverschrijding verdisconteren door in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 440 dagen, een gevangenisstraf voor de duur van 396 dagen op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een - deels voorwaardelijke - gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd en met een matiging als hiervoor vermeld, een passende en geboden reactie vormt. Voorts ziet het hof in de ernst van de feiten aanleiding - zoals door de advocaat-generaal gevorderd - na te melden stadionverbod op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding ADO Den Haag N.V.
In het onderhavige strafproces heeft ADO Den Haag N.V. zich als benadeelde partij gevoegd. Als schriftelijk gemachtigde van de benadeelde partij heeft G.A. Planken een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 primair ten laste gelegde tot een bedrag van € 307,61.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij - kennelijk bedoelend - tot een bedrag van € 307,61.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De vordering van ADO Den Haag NV is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij derhalve aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 4 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve volledig worden toegewezen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
Voorts heeft [benadeelde partij 3] zich in het onderhavige strafproces als benadeelde partij gevoegd. Als schriftelijk gemachtigde van de benadeelde partij heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief en 4 primair ten laste gelegde tot een bedrag van € 7.394,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van in totaal € 2.000,-, bestaande uit € 1.000,- ter zake van immateriële schade, alsmede € 1.000 ter zake van materiële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,-.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
[benadeelde partij 3] maakt in zijn hoedanigheid van beheerder van het ADO-home aanspraak op vergoeding van materiële en immateriële schade. Ten aanzien van de gestelde materiële schade is de vordering onderbouwd met een globaal overzicht van de aan het interieur van het ADO-home toegebrachte schade.
Deze vordering vindt naar het oordeel van het hof rechtstreeks haar grondslag in het onder 4 primair aan de verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de door [benadeelde partij 3] gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat deze niet rechtstreeks haar grondslag vindt in het onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief aan de verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit.
Het hof verklaart daarom de vordering ter zake van de geleden immateriële schade niet-ontvankelijk.
Het hof zal de vordering ter zake van geleden materiële schade toewijzen tot het in hoger beroep gevorderde bedrag van in totaal € 1.000,-.
Vorderingen tot schadevergoeding
[benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7],[benadeelde partij 8], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 10],
[benadeelde partij 4], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 9]en [benadeelde partij 1]
Voorts hebben zich in het onderhavige strafproces de hiervoor vermelde negen benadeelde partijen gevoegd.
Als schriftelijk gemachtigde van de benadeelde partijen heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Dit betreffen de hierna genoemde bedragen:
[benadeelde partij 6] € 4.195,-
[benadeelde partij 7] € 4.910,-
[benadeelde partij 8] € 2.850,-
[benadeelde partij 5] € 3.000,-
[benadeelde partij 10] € 2.575,-
[benadeelde partij 4] € 3.214,-
[benadeelde partij 2] € 2.819,95
[benadeelde partij 9] € 2.500,-
[benadeelde partij 1] € 6.500,-
De hierna vermelde benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gesteld. Hun vorderingen zijn aan
de orde tot de onderstaande bedragen:
[benadeelde partij 2] € 2.819,95
[benadeelde partij 8] € 2.500,-
[benadeelde partij 7] € 1.500,-
[benadeelde partij 1] € 6.500,-
De vorderingen van de overige benadeelde partijen zijn aan de orde als door de rechtbank toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals hierna vermeld:
- [benadeelde partij 5] € 1.000,-;
- [benadeelde partij 10] € 1.000,-;
- [benadeelde partij 9] € 1.000,-;
- [benadeelde partij 6] € 1.500,-;
- [benadeelde partij 7] € 1.500,-;
- [benadeelde partij 8] € 1.500,-;
- [benadeelde partij 4] € 1.500,-;
- [benadeelde partij 2] € 1.500,-;
- [benadeelde partij 1] € 1.500,-.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn namens de verdachte betwist.
De vorderingen in eerste aanleg van [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 2] bestaan uit geleden materiële en immateriële schade. De door deze partijen in hoger beroep gevorderde schade is, voor zover het geleden materiële schade betreft, op geen enkele wijze onderbouwd.
Met betrekking tot de door [benadeelde partij 6], [benadeelde partij7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat deze rechtstreeks haar grondslag vindt in het onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief aan de verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit.
Voornoemde benadeelde partijen waren op 10 februari 2006 aanwezig in het ADO-home toen zij plotseling werden opgeschrikt door de bestorming van het ADO-home door verdachte en zijn medeverdachten. Bij deze bestorming zijn [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 2] geslagen met knuppels. [benadeelde partij 1] is door een zestal mannen omringd en met knuppels en/of stokken geslagen en is bovendien nog in zijn arm en rechterzij gestoken. Als gevolg van de hierdoor opgelopen verwondingen moest hij naar het ziekenhuis worden afgevoerd.
Nu naar het oordeel van het hof gelet op het vorenstaande aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde feit en dat derhalve de vorderingen van de benadeelde partijen ter zake van de geleden immateriële schade zich lenen voor gedeeltelijke toewijzing, zal het hof naar maatstaven van billijkheid de volgende bedragen toekennen.
De vorderingen van [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij4] en [benadeelde partij 2] zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,- per persoon aan immateriële schade.
De vordering van [benadeelde partij 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- omdat hij door meerdere mensen is omringd en daarbij met knuppels en stokken is geslagen.
Met betrekking tot de door [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat deze niet rechtstreeks haar grondslag vindt in het onder 3 primair, tweede cumulatief/alternatief aan de verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. Het hof verklaart daarom deze vorderingen niet-ontvankelijk.
Voor het overige levert behandeling van de vorderingen van deze benadeelde partijen naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kostenveroordeling
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die alle voornoemde benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, geschiedt dit hoofdelijk.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder
3 primair, tweede cumulatief/alternatief en 4 primair bewezen verklaarde feiten is toegebracht, zal het hof
aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 307,61 ten behoeve
van het slachtoffer ADO Den Haag N.V., een bedrag van € 1.000,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], een bedrag van € 1.500,- per persoon ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 2], en een bedrag van € 2.000,- per persoon ten behoeve van de het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Rechtdoende na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde waar het betreft de zinsnede in de derde alinea "misdrijf/misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld".
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tweede cumulatief/alternatief en 4 primair ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezen verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
396 (driehonderd en zesennegentig dagen).
Bepaalt dat een op 220 (tweehonderd en twintig) dagen bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd bij alle officiële wedstrijden van AJAX niet binnen een straal van twee kilometer van het speelveld of het stadion mag komen gedurende een periode van twee uur vóór de wedstrijd tot twee uur na de wedstrijd.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ADO Den Haag N.V. tot het gevorderde bedrag van
€ 307,61 (driehonderd zeven euro en eenenzestig eurocent),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
ADO Den Haag N.V. met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, ADO Den Haag N.V., van een bedrag van
€ 307,61 (driehonderd zeven euro en eenenzestig eurocent),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer ADO Den Haag N.V. komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot het gevorderde bedrag van
€ 1.000,- (eenduizend euro),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling
van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 3], van een bedrag van
€ 1.000,- (eenduizend euro),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 20 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 5], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 10], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 9], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] tot het gevorderde bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 6], van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] tot het gevorderde bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van
de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 7], van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van
de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 8] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 8], van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot het gevorderde bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van
de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 4], van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 2], van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met
dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt
- welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling
van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 1], van een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] komt te vervallen voor zover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. T.J.P. Os Van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 februari 2012.