Home

Hoge Raad, 10-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:682, 12/00937

Hoge Raad, 10-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:682, 12/00937

Inhoudsindicatie

Verwerping verweer bewijsuitsluiting resultaten fotoconfrontaties. De stellingen waarop het middel berust, te weten dat de in 2001 van verdachte genomen foto’s volgens de destijds geldende voorschriften verwijderd hadden behoren te zijn uit het ‘politieregister Supporters/evenementenbegeleiding District 7’, nu de vrijspraak van, resp. ovar ter zake van, de feiten naar aanleiding waarvan die foto’s zijn gemaakt meebrengt dat het in het register behouden van de foto’s niet langer noodzakelijk was met het oog op een goede taakvervulling en v.zv. al niet uit genoemd reglement volgt dat de foto’s van verdachte na diens vrijspraak en ovar uit het register moesten worden verwijderd uit art. 6 en 8 EVRM voortvloeit dat zulks had behoren te geschieden, kunnen - wat daar verder ook van zij - niet de gevolgtrekking dragen dat het in het register opgenomen blijven van de destijds van verdachte gemaakte foto’s een vormverzuim oplevert dat is begaan i.h.k.v. het voorbereidend onderzoek als bedoeld in art. 359a Sv, naar de in deze zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten. Evenmin kan worden gezegd dat door het tonen van de nog in het register opgenomen foto’s aan getuigen in het aan de onderhavige strafzaak ten grondslag liggende opsporingsonderzoek een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zó ernstige mate is geschonden dat de uitkomst van de fotoconfrontaties van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Opmerking verdient dat de enkele omstandigheid dat een verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging niet noodzakelijk met zich brengt dat gegevens te zijnen aanzien niet langer van belang zijn voor de informatievoorziening i.h.k.v. de uitvoering van art. 2 Politiewet 1993, i.h.b. met het oog op het voorkomen en bestrijden van laakbaar gedrag dat een verstoring van de openbare orde kan opleveren.

Uitspraak

10 september 2013

Strafkamer

nr. 12/00937

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 februari 2012, nummer 22/003929-09, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel komt op tegen de verwerping van een verweer, ertoe strekkende dat de resultaten van fotoconfrontaties van het bewijs moeten worden uitgesloten.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"3.

hij op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC DEN HAAG, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], welk geweld bestond uit het meerdere malen met een honkbalknuppel, althans met een soortgelijk voorwerp op en/of tegen het hoofd/de hoofden en/of het lichaam/de lichamen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] slaan;

4.

hij op 10 februari 2006 te 's-Gravenhage met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, te weten het supportershome van ADO/FC Den Haag, welk geweld bestond uit het met stokken en/of paraplu's althans met soortgelijke voorwerpen inslaan van ruiten van dat supportershome en het kapot slaan van de inboedel."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

"4. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1533/2006/7259-1070, d.d. 24 april 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1] (blz. 1935-1936):

Ik herken fotonummer B30. Over B30 kan ik het volgende zeggen. Wij hoorden die avond een bom en korte tijd later sloeg B30 tegen het raam. Er sloegen meer mensen tegen het raam, maar hem herken ik.

5. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL 1533/2006/7259-1081, d.d. 27 april 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (blz. 1969-1971):

Naar aanleiding van het onderzoek gerelateerd in proces-verbaal PL 1533/2006/7259, relaas proces-verbaal 1 tot en met 15 werd een groot aantal verdachten aangehouden. Van deze verdachten werd een dactyloscopisch signalement alsmede een (verdachte)foto gemaakt.

Na overleg met de officier van justitie mr. R.E.I. Steen werden de gemaakte (verdachte) foto's op 24 april 2006 aan de slachtoffers/aangevers getoond.

B30: [verdachte]

6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL 1533/2006/7259-605, d.d. 19 maart 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (blz. 969-975):

Aan de verdachte worden foto's getoond van Ajax-supporters en hij wijst de foto's met de volgende nummers aan. Nummer 266: deze persoon was in Den Haag. Hij is als eerste of als één van de eersten het home in gegaan.

7. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL 1533/2006/7259-617, d.d. 19 maart 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaren (blz. 976):

Op 19 maart 2006 werd verdachte [betrokkene 2] tijdens het verhoor een aantal genummerde foto's getoond van Ajaxsupporters. [betrokkene 2] wees een aantal foto's aan en heeft daarover in zijn verklaring gesproken. De fotonummers corresponderen met de volgende persoonsgegevens: nummer 266: [verdachte], geboren op 3 oktober 1981.

8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Haaglanden, nr. PL 1533/2006/7259-784, d.d. 29 maart 2006, opgemaakt en ondertekend door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3] (blz. 1408-1409):

Fotonummer 266: Dit is [verdachte]. Ik heb hem op 10 februari 2006 in het AJAX-home en in Den Haag gezien. [verdachte] liep in Den Haag voorop in de groep en ik zag hem in het stadion naar het ADO-home rennen."

2.2.3.

Naar aanleiding van het in het middel bedoelde verweer heeft het Hof overwogen:

"Bespreking verweren inzake onrechtmatig verkregen bewijs

De verdediging heeft betoogd dat het bewijs (van herkenning van de verdachte) voortvloeiend uit de confrontatie van de twee foto's waarop de verdachte stond afgebeeld met de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op onrechtmatige wijze is verkregen en dat dit derhalve tot uitsluiting van dit bewijs, inclusief de verboden vruchten dient te leiden. Derhalve dient wegens gebrek aan voldoende bewijs derhalve vrijspraak van de verdachte te volgen.

De samenstelling van de fotosets op basis van de in de database met gegevens van Ajax hooligans opgenomen politiefoto's van de verdachte met zijn volledige personalia is volgens de verdediging onrechtmatig, aangezien de wettelijke basis voor het maken van die foto ontbrak en voorts omdat het reglement behorende bij het voornoemde politieregister in artikel 2, tweede lid, aangeeft dat de in het politieregister opgenomen informatie alleen voor intern gebruik is bedoeld en niet voor extern gebruik.

Voorts heeft de verdediging gesteld dat het opgeslagen houden van die gegevens na de datum waarop de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken, niet wordt gelegitimeerd door de Wet politieregisters. De verdediging heeft in dat verband betoogd dat de foto's van de verdachte dienen te worden aangemerkt als informatie van onverdachte personen in de zin van artikel 5a Wet politieregisters. De maximale bewaartermijn van degelijke informatie bedraagt vier maanden en die is overschreden. Daarmee is in de visie van de verdediging de onrechtmatigheid van het gebruik van die persoonsgegevens een gegeven.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het bewaren van een foto van een persoon in een register behelst het bewaren van gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp). Ingevolge genoemde wet is het bewaren en verstrekken/gebruiken van persoonsgegevens toegestaan voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en onder bepaalde in de wet omschreven voorwaarden.

In de Wet van 21 juni 1990, houdende regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met politieregisters (verder: Wet politieregisters) zoals die gold ten tijde van de onderhavige zaak, welke wet met ingang van 1 januari 2008 is vervangen door de Wet politiegegevens, was een aantal essentiële voorwaarden opgenomen waaraan de in de politieregisters opgenomen persoonsgegevens moesten voldoen. De aanlegging van een politieregister moest zijn grondslag vinden in de goede uitvoering van de politietaak (artikel 4, eerste lid, Wet politieregisters). Voorts moesten de daarin opgenomen persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het doel van het register (artikel 4, tweede lid, Wet politieregisters). Tot slot moesten de persoonsgegevens rechtmatig zijn verkregen (artikel 4, tweede lid, Wet politieregisters).

Blijkens het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 27 april 2010, nr. 2010105003-2, is er in het jaar 2002 gestart met een 'database met gegevens van Ajax hooligans'. Dit politieregister bevond zich in de administratie van het 'Team voetbal en evenementen' van de Regiopolitie Amsterdam en Amstelland (zie proces-verbaal van 18 april 2006, p. 1957; De in dit politieregister opgenomen selectie aan persoonsgegevens is ontleend aan bestaande politieregisters, zo volgt uit voornoemd proces-verbaal van 27 april 2010. Het betreft de Basisprocessensystemen (BPS) (het hof leest: Bedrijfsprocessensysteem) en het Herkenningssysteem (HKS), hetgeen ook politieregisters zijn in de zin van artikel 4 Wet politieregisters. Naar het oordeel van het hof is ook het politieregister dat zich bevond in de administratie van het 'Team voetbal en evenementen' een register in de zin van artikel 4 Wet politieregisters.

Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, Wet politieregisters stelde de beheerder van een politieregister een reglement vast voor politieregisters in de zin van artikel 4 Wet politieregisters. Daarin diende ingevolge het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder 1, Wet politieregisters onder meer het doel van het register te worden omschreven.

In het bij voornoemde politieregister behorende reglement Supporters- /evenementenbegeleiding bepaalt artikel 2, eerste lid, omtrent het doel van het politieregister het volgende:

'1 Het register heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 binnen het korps mogelijk te maken voor zover het betreft:

a. het voorhanden hebben van gegevens van voetbalsupporters van Ajax die zich door hun gedragingen schuldig maken aan laakbaar gedrag.

b. Inzicht te krijgen in deze groep en welke personen als leiders optreden.

c. Inzicht te krijgen in die supporters die zich schuldig maken aan strafbare feiten.

2. Gegevens uit het register kunnen worden gebruikt ten behoeve van interne bedrijfsstatistiek, interne bedrijfsvoering en interne ontwikkeling van beleid met betrekking tot de uitvoering van de politietaak.'

Artikel 2 Politiewet 1993 luidt als volgt:

'De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.'

De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde omvat zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde als de handhaving van de openbare orde.

In de onderhavige strafzaak trad de politie op in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2 van voornoemd reglement. De verdediging verwijst alleen naar het tweede lid van artikel 2 met voorbijgaan aan de doelomschrijving die is genoemd in het eerste lid. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep van de verdediging dat de in het reglement genoemde doelomschrijving voor het gebruik van de persoonsgegevens niet zou zijn nageleefd.

Voorts diende ingevolge het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder b, Wet politieregisters het reglement een regeling te omvatten met betrekking tot de categorieën van personen over wie gegevens worden opgenomen, en de soorten van de over hen op te nemen gegevens.

In het reglement Supporters- en evenementenbegeleiding is bepaald dat van onder meer verdachten de volledige personalia, signalement alsmede een fotografische afbeelding kan worden opgenomen (artikelen 5, onder 1, en 6, eerste lid).

In de onderhavige zaak zijn de personalia en een fotografische afbeelding van de verdachte in het politieregister met 'gegevens van Ajax hooligans' opgenomen.

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier stelt het hof vast dat verdachte in het HKS en/of BPS was opgenomen als verdachte van een strafbaar feit dat in relatie stond tot (een) voetbal (wedstrijd). In hoger beroep heeft het openbaar ministerie het dossier overgelegd dat betrekking heeft op de strafzaak tegen verdachte op grond van het opsporingsonderzoek uit eind 2001. Uit de zich in dat dossier bevindende Aantekening mondeling vonnis van 30 oktober 2003 volgt dat de politierechter te Zwolle de verdachte in die strafzaak heeft vrijgesproken van het primair ten laste gelegde inzake verdenking van poging tot zware mishandeling (artikel 45 jo. 302 Wetboek van Strafrecht) en dat het subsidiair ten laste van de verdachte bewezen verklaarde is gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 Wetboek van Strafrecht). Verdachte is voor dit feit voorts ontslagen van alle rechtsvervolging. Anders dan door de verdediging is gesteld is derhalve niet sprake van een 'gave vrijspraak'.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden dat de aanlegging van een politieregister zijn grondslag moest vinden in de goede uitvoering van de politietaak en dat de daarin opgenomen persoonsgegevens noodzakelijk waren voor het doel van het register (artikel 4, eerste en tweede lid, Wet politieregisters).

Met betrekking tot de hiervoor genoemde derde voorwaarde, zoals vermeld in artikel 4, tweede lid, Wet politieregisters is door de verdediging betwist dat de persoonsgegevens rechtmatig zijn verkregen.

Blijkens het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 17 januari 2011 zijn van de verdachte foto's gemaakt op 24 december 2001 in een opsporingsonderzoek ter zake van verdenking van openlijk geweld en poging doodslag. Terzijde merkt het hof hierbij op dat de tenlastelegging uiteindelijk zag op de verdenking van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een ernstig misdrijf. Uit het proces-verbaal van het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte van 23 december 2001 blijkt dat de verdachte die dag om 19:40 in verzekering is gesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 62 lid 2 Wetboek van Strafvordering kan een verdachte die in verzekering is gesteld aan maatregelen in het belang van het onderzoek worden onderworpen, zoals vermeld in artikel 61a, eerste lid, onder 1, Wetboek van Strafvordering. Op 24 december 2001 bestond er derhalve een wettelijke grondslag om van de verdachte foto's te nemen. Daaraan doet niet af dat de verbalisant in het hierboven genoemde aanvullend proces-verbaal van bevindingen een onvolledige weergave van de wettelijke grondslag heeft gegeven. Daarbij doet evenmin meer ter zake, gelet op de wettelijke grondslag, of de verdachte hieraan vrijwillig zijn medewerking heeft verleend.

Het verweer van de verdediging met betrekking tot de gestelde onrechtmatigheid van het nemen van de foto's van verdachte verwerpt het hof derhalve.

Voorts is van belang gedurende welke termijn deze persoonsgegevens zich in het politieregister mochten bevinden. In dit verband rijst de vraag welke soort politieregister het politieregister betreffende Ajax hooligans is.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder c, Wet politieregisters bevatte een politieregister een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens, welke is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak (artikel 1, eerste lid, onder c, Wet politieregisters). Voor de definiëring van dit begrip 'persoonsgegevens' werd in artikel 1, eerste lid, onder i, Wet politieregisters verwezen naar de hierboven genoemde Wet bescherming persoonsgegevens.

De Wet politieregisters voorzag in een regeling voor politieregisters, 'bijzondere politieregisters' en politieregisters voor 'onverdachte personen'. Zoals hierboven reeds is overwogen, betreft het politieregister waaruit de foto's van de verdachte zijn gehaald, een register in de zin van artikel 4 Wet politieregisters.

Artikel 7 van het hiervoor genoemde reglement behorend bij het politieregister met betrekking tot de 'Ajax hooligans' geeft een regeling voor verwijdering en vernietiging van de gegevens uit voornoemd politieregister. Artikel 7 luidt als volgt:

1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd.

2. De gegevens worden in ieder geval uit het register verwijderd na verloop van het tiende jaar na het jaar van opname.

3. Indien noodzakelijk voor het doel van het register kan de registerbeheerder bij besluit afwijken van het bepaalde in het tweede lid.

Gelet op dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat de onder artikel 7, eerste lid, Reglement Supporters-/evenementenbegeleiding bedoelde situatie zich heeft voorgedaan. Nog daargelaten of de stelling van de verdediging klopt, dat bij een vrijspraak alle gegevens met betrekking tot de verdachte uit het politieregister dienen te worden verwijderd, is de verdachte in de strafzaak waarin de foto's van hem zijn gemaakt, niet volledig vrijgesproken, zoals hierboven reeds is overwogen. De verdachte is vrijgesproken voor het hem primair ten laste gelegde. Het subsidiair ten laste gelegde is wel bewezen verklaard, waarna ontslag van alle rechtsvervolging is gevolgd. Derhalve geldt een periode van 10 jaar waarna de persoonsgegevens in ieder geval uit het register verwijderd moeten zijn. Die periode van 10 jaar was nog niet verstreken toen in de maanden maart en april 2006 de fotoconfrontaties met de getuigen werden gehouden in het kader van opsporingsonderzoek in de strafzaak tegen de verdachte.

Door de raadsman van de verdachte is tijdens de zitting van 5 september 2011 onder verwijzing naar artikel 5a Wet politieregisters betoogd dat de verdachte diende te worden aangemerkt als een onverdachte persoon (Pleitaantekeningen mr. A. Moszkowicz, p. 19) en dientengevolge de persoonsgevens met betrekking tot de verdachte onder het regime van het politieregister van onverdachte personen zou vallen. Door de raadsvrouw van de verdachte, A.M.G. Wolffs, die is verschenen op de terechtzitting van 11 februari 2010 is daarentegen betoogd - in reactie op en anders dan de conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse voor het arrest van de Hoge Raad in de onderhavige zaak (overweging 3.9) - dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als een onverdachte persoon in de zin van artikel 5a Wet Politieregister (Pleitaantekeningen, p. 20). Het Hof zal uitgaan bij de bespreking en beoordeling van het verweer van de verdediging van het meest recent ingenomen standpunt.

Artikel 5a Wet politieregisters luidde, voor zover hier relevant, aldus:

'1. Omtrent onverdachte personen worden in een politieregister, aangelegd voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, slechts gegevens opgenomen:

a. Overeenkomstig paragraaf 3a van deze wet,

(...)

c. Gedurende een termijn die langer is dan vier maanden.

(...) - '

Omtrent het begrip 'onverdachte personen' wordt in de wetsgeschiedenis het volgende opgemerkt. Artikel 5a is bij Nota van wijziging voorgesteld (Kamerstukken II, 1997-1998, 25892, nr. 7). De Nota naar aanleiding van het verslag houdt hierover het volgende in (Kamerstukken II, 1997-1998, 25398, nr. 6, p. 14)

'Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een grens te stellen aan het gebruik van 'zachte' informatie in verband met de uitvoering van de politietaak in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Opslag en gebruik voor dat doel, ook in andere registers (men denke vooral aan de bedrijfsprocessensystemen) dan de bijzondere, wordt in beginsel toegestaan voor een bepaalde duur. Deze informatie kan echter ook van belang zijn voor niet-strafrechtelijke doeleinden, in het bijzonder de afhandeling van klachten. Het is daarom onwenselijk dat deze gegevens, nadat zij niet meer beschikbaar mogen zijn voor operationeel gebruik of verrijking direct worden vernietigd. Registratie in verband met beheersdoeleinden moet dan ook mogelijk blijven. Het bestaande systeem van de Wet politieregisters in samenhang met dit wetsvoorstel biedt hiertoe de mogelijkheid. Het nieuwe artikel 5a (zie bijgevoegde nota van wijziging) verbiedt registratie van gegevens omtrent onverdachte personen na verloop van vier maanden, tenzij deze gegevens kunnen worden opgeslagen in een bijzonder politieregister. Deze bepaling heeft betrekking op de registratie in verband met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, gericht op het individu. Registratie van de gegevens voor beheersdoeleinden (waaronder ook wordt verstaan het vastleggen van niet tot natuurlijke persoonlijke herleidbare beleidsinformatie; zie ook de toelichting bij de nota van wijziging) valt derhalve buiten het bereik van dit verbod. In de praktijk zal dit betekenen dat voor de bedrijfsprocessensystemen een regeling moet worden getroffen die erin voorziet dat na vier maanden de desbetreffende gegevens niet meer opvraagbaar zijn door de ruime kring van geautoriseerden (degenen die dagelijks werken met deze systemen). De gegevens kunnen dan alleen nog maar worden verstrekt aan de personen die binnen het korps belast zijn met beheersmatige aangelegenheden.'

In het voorlopig verslag van de vaste commissie voor justitie hebben de leden van de CDA-fractie om een verduidelijk van het begrip 'onverdachte' personen gevraagd.

In de Memorie van Antwoord schrijft de Minister van Justitie hierover:

'Het begrip «onverdachte personen» in het voorgestelde artikel 5a vormde voor de leden van de CDA-fractie aanleiding voor een verzoek om een nadere verduidelijking. Deze leden vroegen zich af of niet een ieder die geen verdachte is in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering een onverdacht persoon is en of artikel 5a met zich meebrengt dat gegevens omtrent een veroordeelde alleen maar volgens de regels van dat artikel kunnen worden opgeslagen.

Het bij nota van wijziging voorgestelde artikel 5a vindt zijn achtergrond in een van de doelstelling en van dit wetsvoorstel. Deze doelstelling is op blz. 14 van de nota naar aanleiding van het verslag als volgt weergegeven: «Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een grens te stellen aan het gebruik van zachte informatie in verband met de uitvoering van de politietaak in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde». Het eerste lid van artikel 5a duidt deze (onder)grens aan met behulp van het begrip «onverdachte personen». Dit begrip is niet bedoeld als wettelijke tegenpool van het verdachtebegrip van artikel 27 Sv in de zin dat daaronder worden verstaan alle personen die geen verdachte (als bedoeld in artikel 27 Sv) zijn. Tot de categorie van personen als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, behoren alleen diegenen over wie de politie gegevens heeft verkregen of vergaard die duiden op betrokkenheid bij strafbare feiten, maar waaruit nog geen redelijk vermoeden voortvloeit dat zij bepaalde feiten hebben begaan. Dit betekent derhalve dat met artikel 5a geen problemen zullen ontstaan zoals die door de leden van de CDA-fractie zijn geschetst.' (Kamerstukken I, 1998-1999, 25 398, 63b, p. 6-7)

Voorts merkt de Minister van Justitie over artikel 5a in hetzelfde verslag nog op:

'Inhoudelijk belangrijker is de opvolger van artikel 23 van de CID-regeling, artikel 5a van het wetsvoorstel. Waar artikel 23 bepaalt dat voor de opsporing van de ernstige misdrijven, genoemd in de doelomschrijving van het CID-register, gegevens alleen maar geregistreerd kunnen worden overeenkomstig de CID-regeling, geeft het nieuwe artikel 5a in zijn algemeenheid regels met betrekking tot de opslag van gegevens over onverdachte personen in verband met alle soorten van criminaliteit. Artikel 23 van de CID-regeling laat derhalve de registratie van zachte opsporingsinformatie in andere registers en over andere vormen van criminaliteit ongeregeld. Het nieuwe artikel 5a geeft daarentegen een sluitende regeling; ten behoeve van de opsporing kan zachte opsporingsinformatie (ongeacht het soort strafbaar feit) slechts voor korte duur in reguliere politieregisters worden opgeslagen. Alleen wanneer gegevens over onverdachte personen voldoen aan de voor de bijzondere politieregisters geldende criteria kan de opslag langer plaatsvinden en wel overeenkomstig de regels van de nieuwe paragraaf 3a.' (Kamerstukken I, 1998-1999, 25 398, nr. 63b, p. 3-4)

De Minister van Justitie heeft bij de beraadslagingen in de Eerste Kamer nog opgemerkt ter verduidelijking over het begrip 'onverdachte personen' naar aanleiding van een vraag van het voormalig Eerste Kamerlid E. Hirsch Ballin:

'Met het begrip "onverdachte personen" wordt bedoeld de categorie van personen die in het kader van de opsporing van strafbare feiten onder de aandacht van de politie is gebracht of gekomen zonder dat zij als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering kunnen worden aangemerkt. Het begrip is dus duidelijk bedoeld als tussencategorie. Enerzijds degenen die helemaal niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten en waaromtrent in dat kader ook geen politiële registratie is toegestaan; anderzijds degenen die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit.' (EK 31-1429)

Op grond van de wetsgeschiedenis komt het hof tot de slotsom dat met onverdachte personen zoals bedoeld in artikel 5a Wet politieregisters wordt gedoeld op personen waarover informatie beschikbaar is dat wellicht sprake zou kunnen zijn van laakbaar, in de zin van strafrechtelijk relevant, gedrag, maar die nog niet de status van verdachte hebben, omdat er nog geen redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering is aangenomen.

Daaronder vallen niet personen die op enig moment de status van verdachte hebben gehad. Deze gegevens omtrent deze personen vallen in de categorie antecedenten (artikel 1, eerste lid, onder e, Wet politieregisters). In het Besluit politieregisters werden de volgende persoonsgegevens als antecedenten aangemerkt:

a. het feit dat een proces-verbaal is opgemaakt van het verhoor van een bepaald persoon ter zake van een strafbaar feit waarvoor deze als verdachte is gehoord, daaronder begrepen de aanduiding van de aard van dat strafbare feit;

b. het feit of al dan niet een proces-verbaal als bedoeld onder 1, is verzonden aan het openbaar ministerie en zo ja, de datum van verzending en het nummer waarmee het proces-verbaal aldaar kan worden geïdentificeerd en

c. de beslissing van het openbaar ministerie of de rechter over de aangelegenheid waarop het proces-verbaal betrekking heeft.

Het hof is derhalve - anders dan de verdediging – van oordeel dat de foto van de verdachte met zijn volledige personalia niet valt onder het begrip 'onverdachte personen' zoals bedoeld in artikel 5a Wet politieregisters. Derhalve is de bewaartermijn van vier maanden zoals voorgeschreven in artikel 5a, eerste lid, onder c Wet politieregisters niet van toepassing. Het verweer dat de persoonsgegevens niet tijdig, immers binnen vier maanden na opname, uit het politieregister zijn gehaald, wordt derhalve verworpen.

(...)

Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren in al hun onderdelen."

2.3.

Het middel berust in de kern op de stelling dat de in 2001 van de verdachte genomen foto's volgens de destijds geldende voorschriften verwijderd hadden behoren te zijn uit het in de overwegingen van het Hof genoemde register (het 'politieregister Supporters/evenementenbegeleiding District 7), nu de vrijspraak van, respectievelijk het ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van, de feiten naar aanleiding waarvan die foto's zijn gemaakt meebrengt dat het in het register behouden van de foto's niet langer noodzakelijk was met het oog op een goede taakvervulling. Daarnaast wordt in (de toelichting op) het middel de stelling betrokken dat voor zover al niet uit het zojuist genoemde reglement volgt dat de foto's van de verdachte na diens vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging uit het register moesten worden verwijderd, uit de artikelen 6 en 8 EVRM voortvloeit dat zulks had behoren te geschieden.

2.4.

Die stellingen kunnen - wat daar verder ook van zij - niet de gevolgtrekking dragen dat het in het register opgenomen blijven van de destijds van de verdachte gemaakte foto's een vormverzuim oplevert dat is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in art. 359a Sv, naar de in deze zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten. Evenmin kan worden gezegd dat door het tonen van die nog in het register opgenomen foto's aan getuigen in het aan de onderhavige strafzaak ten grondslag liggende opsporingsonderzoek een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zó ernstige mate is geschonden dat de uitkomst van de fotoconfrontaties van het bewijs zou moeten worden uitgesloten.

Reeds daarom kan het middel niet tot cassatie leiden.

2.5.

Opmerking verdient dat de enkele omstandigheid dat een verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging niet noodzakelijk met zich brengt dat gegevens te zijnen aanzien niet langer van belang zijn voor de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van art. 2 van de Politiewet 1993, in het bijzonder met het oog op het voorkomen en bestrijden van laakbaar gedrag dat een verstoring van de openbare orde kan opleveren.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 september 2013.