Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-04-2012, BW8486, BK-11-00142

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-04-2012, BW8486, BK-11-00142

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 april 2012
Datum publicatie
15 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8486
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11-00142
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 227

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting. De beperking van de heffing van reclamebelasting tot de in de Tarieventabel genoemde voorwerpen leidt tot een willekeurige belastingheffing. De openbare aankondigingen genoemd in de Tarieventabel en de openbare aankondigingen in de vorm van uitingen op winkelruiten en in etalages zijn rechtens en feitelijk gelijke gevallen. Door de heffing te beperken tot de openbare aankondigingen genoemd in de Tarieventabel handelt de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit leidt tot een willekeurige belastingheffing, nu er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid aanwezig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00142

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 4 april 2012

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 februari 2011, nummer AWB 10/145, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd voor de objecten aan de [a-straat 1] en de [b-straat 1] ten bedrage van respectievelijk € 622,67 en € 737,38.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 874 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 februari 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De Verordening

3.1. De raad van de gemeente Middelburg heeft in zijn openbare vergadering van

7 november 2005 de Verordening reclamebelasting 2006 (hierna: de Verordening) en bijbehorende bijlage en tarieventabel vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening, tarieventabel en bijlage alsmede de wijzigingen daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

3.2. De Verordening en de bijbehorende tarieventabel (voor het jaar 2009) (hierna: de Tarieventabel) luiden, voor zover hier relevant, als volgt:

“Artikel 3 Voorwerp van belasting

Ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg wordt een belasting geheven onder de naam “reclamebelasting”.

(…)

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. De reclamebelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overige in deze verordening bepaalde.

2. Bij de berekening wordt een gedeelte van de in de tarieventabel genoemde eenheid als een gehele eenheid aangemerkt.”

“Tarieventabel behorende bij de verordening Reclamebelasting 2006

1.1 Het tarief bedraagt: Tarief

1.1.1 Voor een gevelbord met een oppervlakte van 0,25 m2 tot 1 m2 € 81,93

1.1.2. Voor een gevelbord met een oppervlakte van 1 tot 20 m2 € 213,02

1.1.3. Voor een gevelbord met een oppervlakte van meer dan 20 m2 € 262,20

1.2. Het tarief bedraagt

1.2.1. Voor een markies of luifel € 213,02

1.2.2. Voor een losse vitrine € 213,02

1.2.3. Voor een vlag € 81,93

1.2.4. Voor een reclame zuil € 213,02

1.2.5. Voor een uithangbord € 131,09”

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

4.1. Op het adres [a-straat 1] te Middelburg ([bedrijf 1]), zijn aan de gevel van het op dit adres aanwezige pand een gevelbord en vijf vlaggen bevestigd. Aan het pand [b-straat 1] te Middelburg ([bedrijf 2]) zijn een gevelbord en vier uithangborden bevestigd. De aanslag heeft betrekking op deze objecten, welke gelegen zijn in het door de Verordening bestreken heffingsgebied.

4.2. Ter zitting heeft belanghebbende het incidenteel ingestelde hoger beroep ingetrokken.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de Verordening verbindend is, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist.

5.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Verordening niet leidt tot een willekeurige heffing van reclamebelasting omdat de beperking van de heffingsmaatstaf tot de in de Tarieventabel genoemde voorwerpen niet alleen is ingegeven door de behoefte de perceptiekosten te beperken, maar ook door het gevoerde welstandsbeleid gericht op het reguleren van reclame-uitingen, ingevolge welk beleid het hebben van reclames aan de binnenzijde van ruiten, zoals folies, letters en logo’s en plakletters niet is toegestaan. Voorts stelt de Inspecteur dat alle ondernemers in de binnenstad worden belast voor de reclamebelasting.

5.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de gemeente Middelburg handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door vele honderden openbare aankondigingen in de vorm van plakletters en raambiljetten aan de binnenzijde van etalageruiten buiten de heffing van reclamebelasting te laten. De hoogte van de perceptiekosten vormt geen objectieve en redelijke rechtvaardiging om de heffing van reclamebelasting te beperken tot de openbare aankondigingen op de in de Tarieventabel genoemde voorwerpen. Hoge perceptiekosten zijn immers inherent aan de reclamebelasting. Voorts staat de gemeente Middelburg de op grond van het welstandsbeleid niet-toegestane openbare aankondigingen op grote schaal toe, blijkens de vele raambiljetten, logo’s en plakletters achter winkelruiten in de binnenstad. Met de invoering van de reclamebelasting heeft de gemeente nu juist een geschikt instrument om het aantal niet-gewenste openbare aankondigingen terug te dringen, door ook daarvoor een heffing op te leggen.

5.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof voorts naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

6.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“4.1 Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg reclamebelasting worden geheven. Het betreft hier een autonome bevoegdheid van de gemeente tot het invoeren van een algemene belasting, bedoeld om inkomsten te genereren. De belasting kan mede strekken tot het reguleren van reclame-uitingen, naar aantal of wijze, en kan zich beperken tot een deel van de gemeente. Met de Verordening heeft de gemeente Middelburg van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De Verordening is, zo blijkt uit het standpunt van verweerder, bedoeld om inkomsten te genereren en is daarnaast mede ingegeven door de wens om reclame-uitingen in het centrum van Middelburg te reguleren. Aldus wordt naar het oordeel van de rechtbank beantwoord aan het doel van de gemeentelijke bevoegdheid tot het invoeren van reclamebelasting.

4.2 Het voorwerp van de belasting is in artikel 3 van de Verordening afgebakend overeenkomstig de tekst van de Gemeentewet. Daarbij is er in de bij artikel 2 behorende bijlage van de Verordening voor gekozen het belastinggebied te beperken tot het centrumgebied van Middelburg zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart.

Het staat een gemeente vrij om de heffing van reclamebelasting te beperken tot een bepaald gedeelte van de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke grond bestaat (vgl. HR 21 juni 2000, nr. 33.816, LJN AA6253 en Rechtbank Middelburg, 30 januari 2008 Awb 07/443, bevestigd door het Gerechtshof ’s-Gravenhage op 25 augustus 2010, LJN BN8687). In dit geval is bepaald dat de heffing plaats vindt binnen bepaalde gebieden in de kern, zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze kaart dit gebied in voldoende mate duidelijk aangegeven.

Uit het Raadsvoorstel tot invoering van een reclamebelasting blijkt dat met het oog op de aantrekkingskracht en de bereikbaarheid met name geïnvesteerd wordt in de economische infrastructuur van het centrum. Zoals reeds eerder door de rechtbank en het Gerechtshof is geoordeeld, vormen de door de gemeenteraad gehanteerde overwegingen een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging om de heffing van reclamebelasting te beperken tot het centrumgebied van Middelburg.

4.3 Niettemin is de rechtbank thans, op grond van hetgeen door eiseres is aangevoerd, van oordeel dat de bij de Verordening behorende Tarieventabel leidt tot willekeurige belastingheffing en dus onverbindend is. Uit de Tarieventabel behorende bij de Verordening blijkt immers dat uitsluitend belasting wordt geheven ter zake van aankondigingen op de aldaar genoemde voorwerpen, te weten gevelborden, markiezen of luifels, losse vitrines, vlaggen, reclamezuilen of uithangborden.

Door eiseres is terecht gesteld dat dit met zich brengt dat aankondigingen in de vorm van uitingen op winkelruiten en in etalages in ieder geval niet in de heffing worden betrokken. Eiseres heeft met een door haar overgelegde fotobijlage haar stelling ondersteund dat aldus een substantieel deel van de in het centrumgebied aanwezige openbare aankondigingen niet wordt belast. De heffingsambtenaar heeft dit ter zitting beaamd en verklaard dat dit is ingegeven door de met de heffing gemoeide perceptiekosten.

De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat de gemeenteraad niet enkel op grond van de veronderstelde hoge perceptiekosten heeft kunnen besluiten om de heffing te beperken tot uitingen op de in de Tarieventabel genoemde voorwerpen. Zonder nadere, objectieve onderbouwing, leidt die beperking tot een willekeurige heffing.

Het voorgaande heeft tot gevolg dat de op de Verordening gebaseerde aanslag niet in stand kan blijven.”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de beperking van de heffing van reclamebelasting tot de in de Tarieventabel genoemde voorwerpen leidt tot een willekeurige belastingheffing. Daartoe overweegt het Hof als volgt.

8.2. Door de invoering van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen, met ingang van 1 januari 1995, hebben de gemeenten de vrijheid verkregen heffingsmaatstaven in de belastingverordening op te nemen die het beste passen bij het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing; de zogenoemde 'nieuwe vrijheid'. Daarbij heeft wel te gelden dat de heffing en de daarbij gestelde maatstaven niet in strijd mogen komen met algemene rechtsbeginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel, en/of leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

8.3. Anders dan de Inspecteur meent, zijn de openbare aankondigingen genoemd in de Tarieventabel en de openbare aankondigingen in de vorm van uitingen op winkelruiten en in etalages rechtens en feitelijk gelijke gevallen. Door de heffing te beperken tot de openbare aankondigingen genoemd in de Tarieventabel handelt de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit leidt tot een willekeurige belastingheffing, tenzij een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid aanwezig is.

8.4. De Inspecteur, op wie in dit geval de bewijslast rust, voert aan dat de hoogte van de perceptiekosten, het onder 5.2 bedoelde welstandsbeleid en de omstandigheid dat alle ondernemers in de binnenstad worden belast voor de reclamebelasting een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormen voor het hier bedoelde onderscheid tussen de diverse vormen van openbare aankondigingen. Anders dan de Inspecteur meent, leiden deze gronden niet tot het oordeel dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid aanwezig is. Het Hof overweegt daartoe het volgende.

8.5. Tot de gedingstukken behoort de tekst van het raadsvoorstel tot invoering van een reclamebelasting van 26 april 2005. In dit voorstel worden de perceptiekosten geschat op ongeveer € 4.000 per jaar tegenover een reclamebelastingopbrengst welke, na aftrek van de verwachte daling aan precariobelasting, geschat wordt op € 48.000. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd niet kunnen aangeven met welk bedrag de perceptiekosten zouden stijgen ingeval alle openbare aankondigingen in de heffing van de reclamebelasting zouden zijn betrokken. Wel heeft de Inspecteur meegedeeld dat met ingang van het kalenderjaar 2010 alle openbare aankondigingen in de heffing van reclamebelasting worden betrokken. Uit een en ander leidt het Hof af, dat de hoogte van de perceptiekosten geen objectieve en redelijke rechtvaardiging vormt voor het in 2009 gemaakte onderscheid.

8.6. Ook het door de Inspecteur aangevoerde welstandsbeleid kan niet een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormen voor het in 2009 gemaakte onderscheid. Niet in geschil is immers, dat de gemeente Middelburg de op grond van het welstandsbeleid niet-toegestane openbare aankondigingen, blijkens de vele raambiljetten, logo’s en plakletters achter winkelruiten in de binnenstad, toestaat. Het welstandsbeleid heeft op het hier bedoelde onderdeel ook geen gevolg gekregen in de vorm van een afdwingbare verbodsbepaling. Voorts is het Hof met belanghebbende van mening dat de gemeente met de invoering van de reclamebelasting nu juist een geschikt instrument heeft om het aantal niet-gewenste openbare aankondigingen terug te dringen, door ook daarvoor een heffing op te leggen.

Tot slot heeft ook op dit punt te gelden, dat het welstandsbeleid de gemeente er met ingang van 2010 niet van weerhoudt om ook de door haar niet gewenste openbare aankondigingen in de heffing van reclamebelasting te betrekken.

8.7. Wat er overigens zij van de stelling van de Inspecteur dat alle ondernemers in de binnenstad worden belast voor de reclamebelasting, leidt ook deze grond niet tot het oordeel dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de heffing van reclamebelasting sterk in hoogte verschilt afhankelijk van het voorwerp dat wordt gebruikt om een openbare aankondiging te doen. Immers, zes openbare aankondigingen door middel van vijf in de Tarieventabel genoemde voorwerpen en een raambiljet leiden tot een vijfmaal hogere heffing van reclamebelasting dan zes openbare aankondigingen door middel van een in de Tarieventabel genoemd voorwerp en vijf raambiljetten. Dit terwijl het profijt van een openbare aankondiging niet afhankelijk is van het medium dat daartoe wordt gekozen en hierdoor het door de gemeente gewenste resultaat van het welstandsbeleid wordt tegenwerkt, zoals belanghebbende onweersproken heeft gesteld. Ook op dit punt is sprake van een willekeurige en onredelijke heffing van reclamebelasting.

8.8. Gelet op het hiervoor overwogene, dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

9.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.311 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 437 x 1,5 (gewicht van de zaak)).

9.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 454.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.311 en

- bepaalt dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 454.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, B. van Walderveen en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 4 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.