Rechtbank Middelburg, 24-02-2011, BP6608, Awb 10/145
Rechtbank Middelburg, 24-02-2011, BP6608, Awb 10/145
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Middelburg
- Datum uitspraak
- 24 februari 2011
- Datum publicatie
- 3 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBMID:2011:BP6608
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8486, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- Awb 10/145
Inhoudsindicatie
Reclame, willekeurig en onredelijk, hoogte niet in verhouding tot profijt, strijd met gelijkheidsbeginsel, heffing beperkt tot binnenstad, raambiljetten en plakletters niet in heffing betrokken, Verordening onverbindend verklaard, Tarieventabel onverbindend, beroep gegrond
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, meervoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/145
Uitspraakdatum: 24 februari 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam], gevestigd te [plaats 1], eiseres, gemachtigde P.C. Walraven secretaris Raad Nederlandse Detailhandel
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een aanslag reclamebelasting (dagtekening 28 februari 2009 voor de objecten [adres 1] en [adres 2] met aanslagnummer [nummer]) opgelegd ten bedrage van respectievelijk [bedrag] en [bedrag] (hierna: de aanslag).
Verweerder heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2009 gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 februari 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2010 te Middelburg. Voor eiseres zijn verschenen J.C. van Ofwegen en M.H. van der Helm, werkzaam bij de Raad Nederlandse Detailhandel (RND). Verweerder is verschenen in de persoon van W. Tabak. De zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepen onder nummers 10/135, 10/136, 10/137 (inzake de reclamebelasting van de gemeente Hulst). Ter zitting is het onderzoek geschorst en is de behandeling van de zaak aangehouden met het oog op nader onderzoek in deze beroepen. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. De rechtbank heeft het onderzoek op 16 februari 2011 gesloten.
2. Feiten
De raad van de gemeente Middelburg heeft op 7 november 2005 de Verordening reclamebelasting 2006 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is op 10 november 2008 met ingang van 1 januari 2009 gewijzigd.
Op het adres [adres 1] te Middelburg([naam bedrijf]), is aan de gevel van het op dit adres aanwezige pand een gevelbord en vijf vlaggen bevestigd. Aan het pand [adres 2] te Middelburg ([naam bedrijf]) zijn een gevelbord en vier uithangborden bevestigd. De aanslag heeft betrekking op deze objecten welke gelegen zijn in het door de Verordening bestreken heffingsgebied.
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of de Verordening verbindend is.
Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, in haar beroepschrift aangevoerd dat sprake is van een niet in de Gemeentewet genoemde en daarom niet toegestane heffing. De belastinginkomsten worden beschikbaar gesteld voor de binnenstad, waarvan een deel rechtstreeks en vrij besteedbaar aan de ondernemersvereniging. Daarmee komt de opbrengst van de reclamebelasting niet ten goede aan de algemene middelen, wat in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Verweerder had moeten wachten totdat een BIZ-heffing kon worden ingevoerd. Volgens eiseres is er tevens sprake van een willekeurige en onredelijke heffing. Allereerst gezien het tarief van de heffing, dat vergeleken met dat van de reclamebelasting in Amsterdam en Rotterdam, onredelijk hoog is. Daarnaast omdat de heffing niet in verhouding staat tot het profijt dat van de in de heffing betrokken openbare aankondigingen uitgaat. Verder stelt eiseres dat de Verordening in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De heffing is namelijk beperkt tot reclame-uitingen in de binnenstad. Verder wordt een groot deel van de openbare aankondigingen niet in de heffing betrokken. Volgens de tarieventabel heft de gemeente namelijk alleen in de vorm van een bepaald voorwerp zoals gevelbord, uithangbord, vlag, markies of luifel. Veel openbare aankondigingen worden echter door middel van een bord binnen in de etalage of als raambiljet aangekondigd en dat valt niet onder die begrippen. Vaak ook worden plakletters gebruikt en ook hiervoor wordt geen belasting geheven. Dit is een vorm van willekeurige heffing.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Er is geen sprake van een onwillekeurige of onredelijke heffing. De heffing dient als een algemeen dekkingsmiddel, met de mogelijkheid van een specifieke bestemming. Daarnaast heeft de heffing een regulerend karakter. Er is in dit verband een relatie met de reclamerichtlijnen uit de welstandsnota. Invoering van reclamebelasting in een beperkt gebied is toegestaan. Daarbij mogen ook perceptiekosten een rol spelen. Belanghebbenden in het centrum hebben in het bijzonder profijt van de investeringen in de binnenstad. Het is in de rechtspraak aanvaard dat de heffing van lokale belastingen, waaronder algemene belastingen wordt beperkt tot een beperkt gebied binnen de gemeente, mits daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 25 augustus 2009, BK-08/00102.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg reclamebelasting worden geheven. Het betreft hier een autonome bevoegdheid van de gemeente tot het invoeren van een algemene belasting, bedoeld om inkomsten te genereren. De belasting kan mede strekken tot het reguleren van reclame-uitingen, naar aantal of wijze, en kan zich beperken tot een deel van de gemeente. Met de Verordening heeft de gemeente Middelburg van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. De Verordening is, zo blijkt uit het standpunt van verweerder, bedoeld om inkomsten te genereren en is daarnaast mede ingegeven door de wens om reclame-uitingen in het centrum van Middelburg te reguleren. Aldus wordt naar het oordeel van de rechtbank beantwoord aan het doel van de gemeentelijke bevoegdheid tot het invoeren van reclamebelasting.
4.2 Het voorwerp van de belasting is in artikel 3 van de Verordening afgebakend overeenkomstig de tekst van de Gemeentewet. Daarbij is er in de bij artikel 2 behorende bijlage van de Verordening voor gekozen het belastinggebied te beperken tot het centrumgebied van Middelburg zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart.
Het staat een gemeente vrij om de heffing van reclamebelasting te beperken tot een bepaald gedeelte van de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke grond bestaat (vgl HR 21 juni 2000, nr. 33.816, LJN AA6253 en Rechtbank Middelburg, 30 januari 2008 Awb 07/443, bevestigd door het Gerechtshof ’s-Gravenhage op 25 augustus 2010, LJN BN8687). In dit geval is bepaald dat de heffing plaats vindt binnen bepaalde gebieden in de kern, zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze kaart dit gebied in voldoende mate duidelijk aangegeven.
Uit het Raadsvoorstel tot invoering van een reclamebelasting blijkt dat met het oog op de aantrekkingskracht en de bereikbaarheid met name geïnvesteerd wordt in de economische infrastructuur van het centrum. Zoals reeds eerder door de rechtbank en het Gerechtshof is geoordeeld, vormen de door de gemeenteraad gehanteerde overwegingen een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging om de heffing van reclamebelasting te beperken tot het centrumgebied van Middelburg.
4.3 Niettemin is de rechtbank thans, op grond van hetgeen door eiseres is aangevoerd, van oordeel dat de bij de Verordening behorende Tarieventabel leidt tot willekeurige belastingheffing en dus onverbindend is. Uit de Tarieventabel behorende bij de Verordening blijkt immers dat uitsluitend belasting wordt geheven ter zake van aankondigingen op de aldaar genoemde voorwerpen, te weten gevelborden, markiezen of luifels, losse vitrines, vlaggen, reclamezuilen of uithangborden.
Door eiseres is terecht gesteld dat dit met zich brengt dat aankondigingen in de vorm van uitingen op winkelruiten en in etalages in ieder geval niet in de heffing worden betrokken. Eiseres heeft met een door haar overgelegde fotobijlage haar stelling ondersteund dat aldus een substantieel deel van de in het centrumgebied aanwezige openbare aankondigingen niet wordt belast. De heffingsambtenaar heeft dit ter zitting beaamd en verklaard dat dit is ingegeven door de met de heffing gemoeide perceptiekosten.
De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat de gemeenteraad niet enkel op grond van de veronderstelde hoge perceptiekosten heeft kunnen besluiten om de heffing te beperken tot uitingen op de in de Tarieventabel genoemde voorwerpen. Zonder nadere, objectieve onderbouwing, leidt die beperking tot een willekeurige heffing.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de op de Verordening gebaseerde aanslag niet in stand kan blijven.
Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
herroept de aanslag reclamebelasting en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
bepaalt dat de gemeente Middelburg aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,-- (tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 874,-- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door de gemeente Middelburg aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I Sinack, als voorzitter, in aanwezigheid van
mr. I. Dijkman en mr. J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier, en op
24 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 februari 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep;
d. de gronden van het hoger beroep.