Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-06-2012, BX0067, 11/00707

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-06-2012, BX0067, 11/00707

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 juni 2012
Datum publicatie
2 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0067
Formele relaties
Zaaknummer
11/00707

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de volgende twee vragen:

Heeft belanghebbende recht op verliescompensatie voor de premieheffing?

Zoniet, is het premie-inkomen dan ten onrechte rechtstreeks ontleend aan de vaststellingsovereenkomst?

Anders dan de Inkomstenbelasting kent de WAZ geen recht op verliescompensatie. Er is ook geen koppelbepaling tussen de IB en de WAZ die tot verliescompensatie voor de premieheffing dwingt. De vaststellingsovereenkomst had geen betrekking op het premie-inkomen en dwingt in dat kader dus ook tot niets. De vraag is dan nog slechts of enig rechtsbeginsel dwingt tot onjuiste wetstoepassing. Het Hof ziet daartoe geen aanleiding. De eerste vraag beantwoordt het Hof ontkennend. Belanghebbende heeft geen recht op verliescompensatie voor de premieheffing. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Voor dat geval betwist belanghebbende de hoogte van het premie-inkomen.

De rechtbank heeft daarvoor betekenis toegekend aan de vaststellingovereenkomst. Zij heeft de daarin gekozen en gecorrigeerde bedragen tot uitgangspunt genomen. Bovendien heeft zij op belanghebbende de bewijslast gelegd van de onjuistheid van de correcties. Het Hof oordeelt anders. Niet belanghebbende maar de Inspecteur heeft de bewijslast en het bewijsrisico van de juistheid van de correcties en de daarmee gemoeide bedragen. Daarin heeft de vaststellingsovereenkomst geen wijziging gebracht.

De Inspecteur heeft daarmee geconfronteerd ter zitting desgevraagd alleen naar de vaststellingsovereenkomst voor de IB verwezen en dat is naar het oordeel van het Hof niet genoeg. Het Hof berekent het premie-inkomen op het bedrag dat belanghebbende heeft aangegeven. Dit wordt alleen vermeerderd met de bijtelling voor privégebruik auto, waarover partijen het eens zijn.

Het hoger beroep is in zoverre gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

nevenzittingsplaats 's-HERTOGENBOSCH

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00707

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 oktober 2011, nummer AWB 11/269, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van € 38.118, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 19 april 2012 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2. Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

'(...).

2.1. Belanghebbende heeft voor 2002 een premie-inkomen aangegeven van € 8.732. De inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft het premie-inkomen berekend op € 39.261. De aanslag is op 26 mei 2005 opgelegd naar het maximaal in aanmerking te nemen premie-inkomen van € 38.118.

2.2. Belanghebbende en de inspecteur hebben op 4 april 2005 overeenstemming bereikt over het vaststellen van de inkomens van belanghebbende voor de jaren 1999 tot en met 2004. Voor het jaar 2002 is het inkomen vastgesteld op € 35.007. Naar de rechtbank begrijpt wordt met dit inkomen het inkomen uit werk en woning bedoeld.

2.3. In het verweerschrift en ter zitting heeft de inspecteur uiteengezet dat het inkomen uit werk en woning van € 35.007 als volgt is opgebouwd:

- Aangegeven inkomen: € 8.732

- Meer winst uit onderneming: € 24.279

- Privé-gebruik auto: € 6.250

- Inkomen uit eigen woning: -/- € 4.254

Totaal belastbaar inkomen uit werk en woning: € 35.007

Dit inkomen is bij de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing verminderd tot € 11.675 door verrekening van € 23.332 aan verliezen uit oude jaren.

(...).".

2.4. In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

2.5. De vaststellingsovereenkomst heeft geen betrekking op het premie-inkomen voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ). Omtrent de WAZ en het premie-inkomen is daarin en daarbij niets afgesproken. Het premie-inkomen is helemaal niet aan de orde geweest bij het vaststellen van de inkomens over de betreffende jaren.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft zo bleek ter zitting van het Hof het antwoord op de volgende vragen:

(a) Heeft belanghebbende recht op verliescompensatie voor de premieheffing?

(b) Zoniet, is het premie-inkomen op het juiste bedrag vastgesteld?

Belanghebbende is van mening dat vraag a bevestigend en vraag b ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Het geschil spitst zich met betrekking tot onderdeel (a) toe op de vraag of belanghebbende op grond van het vertrouwensbeginsel of anderszins op grond van enig beginsel van behoorlijk bestuur recht heeft op verliescompensatie. Met betrekking tot onderdeel (b) spitst het zich toe op de vraag of het premie-inkomen kan worden afgeleid uit de vaststellingsovereenkomst.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een premie-inkomen van € 11.675 en subsidiair naar het Hof verstaat tot een lager premie-inkomen. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil.

4.1. De Rechtbank heeft als volgt beslist:

'(...) 2.4. Onder het premie-inkomen voor de WAZ wordt volgens artikel 72 van de WAZ verstaan het totaal van winst uit onderneming en zuivere inkomsten uit buiten dienstbetrekking verrichte arbeid. Tot het premie-inkomen behoort ook de bijtelling wegens het privé-gebruik van een auto van de onderneming. Dat is bevestigd door de Hoge Raad in een arrest van 1 maart 2002, nr. 36 867, onder andere gepubliceerd in BNB 2002/143.

2.5. Het inkomen uit eigen woning vormt geen onderdeel van het premie-inkomen voor de WAZ. De inspecteur is dan voor de berekening van het premie-inkomen terecht uitgegaan van de volgende inkomensposten:

- Aangegeven premie-inkomen: € 8.732

- Meer winst uit onderneming: € 24.279

- Privé-gebruik auto: € 6.250

Totaal premie-inkomen: € 39.261

2.6. Belanghebbende heeft gesteld dat het premie-inkomen in 2002 veel lager moet zijn dan € 39.261 en dat hij nooit met de correcties akkoord zou zijn gegaan als hij had geweten dat dat tot een zo hoog premie-inkomen zou leiden. De rechtbank is van oordeel dat het belanghebbende vrijstaat om terug te komen op zijn eerdere instemming met de correcties op het inkomen. De bewijslast dat het premie-inkomen hoger is dan door belanghebbende aangegeven, ligt in beginsel bij de inspecteur. Nu belanghebbende zich echter eerder wel akkoord heeft verklaard met de correcties, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat die correcties desalniettemin te hoog zijn. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat het premie-inkomen lager moet zijn, maar heeft geen enkele onderbouwing hiervan gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende en heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het door de inspecteur vastgestelde premie-inkomen te hoog is. De rechtbank zal derhalve uitgaan van het door de inspecteur in aanmerking genomen premie-inkomen.

2.7. Voor de belastingheffing is het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende verminderd naar € 11.675 als gevolg van verrekening van het verlies uit werk en woning van eerdere jaren. Belanghebbende heeft gesteld dat het premie-inkomen dienovereenkomstig moet worden verminderd. Dat is echter niet mogelijk. De WAZ kent geen bepaling dat verliezen kunnen worden verrekend met inkomens van latere jaren, in tegenstelling tot de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

2.8. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het premie-inkomen 2002 niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

(...).'.

4.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Ter zitting is uitvoerig aan de orde geweest waartoe het hoger beroep strekte. In het bijzonder is aan de orde geweest de laatste alinea van belanghebbendes hoger beroepschrift.

Op basis daarvan concludeert belanghebbende, naar het Hof begrijpt:

- primair tot een premie-inkomen van € 11.675. Dat is het inkomen zoals vastgesteld voor de inkomstenbelasting verminderd met de compensabele verliezen. Hij wil dus ook voor de premieheffing verliescompensatie. Als hij die krijgt is hij tevreden. Dan accepteert hij de bedragen en getallen van de correcties.

- subsidiair tot (een minder grote) verlaging van het premie-inkomen. De Inspecteur heeft, zo stelt belanghebbende, het belastbaar inkomen en dus ook het premie-inkomen te hoog vastgesteld. Hij is alleen maar akkoord gegaan met het in de overeenkomst vastgestelde bedrag, omdat hij ervan uitging dat hij recht had op verliescompensatie en hij dan met de uitkomst kon leven. Krijgt hij die verliescompensatie niet, dan betwist hij de correcties die de Inspecteur heeft aangebracht. Die mogen volgens belanghebbende dan niet aan de vaststellingsovereenkomst worden ontleend. Die overeenkomst ziet helemaal niet op de WAZ.

4.3. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld, dat belanghebbende voor de WAZ geen wettelijk recht heeft op verliescompensatie. De WAZ bevat een dergelijk recht niet, terwijl evenmin een koppelbepaling bestaat tussen de inkomstenbelasting en de WAZ die daartoe dwingt.

4.4. De vaststellingsovereenkomst had, zo hebben partijen ter zitting van het Hof bevestigd, geen betrekking op het premie-inkomen voor de WAZ. Aangezien partijen hiermee niet blijk geven uit te gaan van een onjuist juridisch standpunt, zal het Hof hen op dit punt volgen. Aan het voorgaande doet niet af, dat de Inspecteur heeft gesteld dat hij van mening was dat het wettelijk systeem meebrengt, dat de overeenkomst zou moeten doorwerken naar de vaststelling van de hoogte van het premie-inkomen. Zijn stelling komt er, kort gezegd, op neer, dat men het bedrag van het belastbaar inkomen 'invoert in de computer' en dat dan automatisch, aan de hand van de wettelijke regels, het premie-inkomen wordt vastgesteld. Hij stelt dat de hoogte van het belastbaar inkomen in een afzonderlijke procedure aan de orde is geweest, en dat deze procedure in het nadeel van belanghebbende is beslecht. De hoogte van het belastbaar inkomen is als gevolg van deze procedure onherroepelijk komen vast te staan, en daarmee tevens de hoogte van het premie-inkomen. Voor zover de Inspecteur met deze stelling zou bedoelen, dat belanghebbende, door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst voor de inkomstenbelasting, tevens gebonden zou zijn aan die overeenkomst ten aanzien van het premie-inkomen, faalt zij, reeds op de grond dat de vaststellingsovereenkomst, naar zojuist is overwogen, niet (mede) het premie-inkomen voor de WAZ betreft. Belanghebbende kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij het premie-inkomen in de onderhavige procedure aan de orde stelt, aangezien de onderwerpelijke aanslag een op zichzelf staande aanslag is die niet noodzakelijkerwijs het lot volgt van de over hetzelfde jaar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting. Voor zover de Inspecteur heeft bedoeld te stellen dat de onderwerpelijke aanslag, afgezien van verliesverrekening, per definitie naar eenzelfde inkomen moet worden berekend als de zojuist bedoelde aanslag in de inkomstenbelasting, verwerpt het Hof die opvatting, aangezien zij geen steun vindt in het recht.

4.5. De vraag rijst vervolgens of enig rechtsbeginsel dwingt tot onjuiste wetstoepassing. Belanghebbende heeft gesteld dat bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat verliesverrekening zou worden toegepast bij de bepaling van het premie-inkomen. Bij de gesprekken die leidden tot de vaststellingsovereenkomst zou hem zijn verzekerd dat alle winsten en verliezen verrekend zouden worden. Hij stelt, dat het hem "als normale burger (...) toch wel duidelijk (was) dat dit ook voor de bijdrage WAZ geldt". Voorts stelt hij dat de Belastingdienst in publicaties gewag maakt van het recht op verliesverrekening, zonder dat duidelijk wordt dat daarop geen recht zou bestaan voor de WAZ. Het Hof verwerpt dit betoog. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven goed te weten dat inkomstenbelasting en WAZ bij verschillende aanslagen worden geheven. Al vóór 2002 had hij daar mee te maken gehad, zo verklaarde hij desgevraagd. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur op dat punt enige stellige en rechtens te beschermen verwachting bij belanghebbende heeft gewekt, dat wil zeggen dat hij uitlatingen heeft gedaan die opgevat zouden kunnen worden als wekkende de indruk van een bewuste standpuntbepaling. Voorts behoefde de Inspecteur redelijkerwijs niet te vermoeden dat belanghebbende ten aanzien van het recht op verliescompensatie dwaalde in het recht, zodat van de Inspecteur niet verlangd hoefde te worden dat hij belanghebbende er uitdrukkelijk op wees dat de verliesverrekening uitsluitend zou plaatsvinden voor de inkomstenbelasting en niet voor de WAZ. Belanghebbende kan derhalve aan het zwijgen van de Inspecteur op dit punt evenmin vertrouwen ontlenen. Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de Inspecteur in strijd heeft gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur. De primaire stelling van belanghebbende kan niet worden gevolgd.

4.6. Zijn subsidiaire stelling treft wel doel. Het Hof stelt daarbij het volgende voorop. Nu de vaststellingsovereenkomst geen betrekking heeft op de WAZ, dient het premie-inkomen zelfstandig te worden vastgesteld met inachtneming van de reguliere regels van bewijslastverdeling. Hieruit volgt dat niet belanghebbende, maar de Inspecteur het bewijsrisico van de juistheid van de correcties en de daarmee gemoeide bedragen heeft. De vaststellingsovereenkomst, die niet geldt voor de WAZ, maakt dat niet anders.

4.7. Belanghebbende heeft zelf een inkomen aangegeven van € 8.732. De Inspecteur heeft een correctie toegepast wegens meer winst uit onderneming van € 24.279. Hij heeft deze bijtelling slechts onderbouwd door te verwijzen naar de vaststellingsovereenkomst voor de inkomstenbelasting en naar de omstandigheid dat, naar hij stelt, dat inkomen voor de inkomstenbelasting onherroepelijk is komen vast te staan. Hij heeft echter geen inzicht gegeven in de wijze waarop de, door belanghebbende bestreden, bijtelling is berekend. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aldus niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast.

4.8. De Inspecteur heeft voorts een bedrag van € 6.250 bijgeteld wegens privé gebruik auto. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het Hof niet ontkend een auto van de zaak te hebben gereden in het jaar 2002. De daarmee gemoeide correctie is ter zitting besproken en daarbij naar het oordeel van het Hof onvoldoende door belanghebbende betwist door zijn bewering dat hij het niet meer precies wist.

4.9. Het premie-inkomen kan dan als volgt worden berekend:

Door belanghebbende zelf aangegeven: € 8.732

Bijtelling voor privé gebruik auto: € 6.250

Premie-inkomen WAZ € 14.982.

Belanghebbende heeft geen recht op verliescompensatie en ook niet op aftrek van negatieve inkomsten in verband met zijn eigen woning.

Slotsom

4.10. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur vernietigen en de aanslag verminderen tot een berekend naar een premie-inkomen van € 14.982.

Ten aanzien van het griffierecht

4.11. Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 153 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.12. Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een premie-inkomen van € 14.982, en

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 153 vergoedt.

Aldus gedaan op 22 juni 2012 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en P.C. van der Vegt, leden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.