Rechtbank Breda, 04-10-2011, BU4964, 11/269
Rechtbank Breda, 04-10-2011, BU4964, 11/269
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2011
- Datum publicatie
- 18 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BU4964
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0067, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 11/269
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is akkoord gegaan met vaststelling van zijn inkomen op een hoger bedrag dan in de aangifte stond. Hij wil daar later op terugkomen. De rechtbank legt de bewijslast op belanghebbende en oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het geaccordeerde inkomen te hoog is. Het premie-inkomen WAZ kan niet worden verlaagd in verband met negatieve inkomens uit voorgaande jaren. De WAZ kent immers geen verliesverrekening zoals de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/269
Uitspraakdatum: 4 oktober 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuid-West, kantoor Goes,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 8 oktober 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) naar een premie-inkomen van € 38.118 (aanslagnummer [nummer]W.26)
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn echtgenote, [echtgenote], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft voor 2002 een premie-inkomen aangegeven van € 8.732. De inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft het premie-inkomen berekend op € 39.261. De aanslag is op 26 mei 2005 opgelegd naar het maximaal in aanmerking te nemen premie-inkomen van € 38.118.
2.2.Belanghebbende en de inspecteur hebben op 4 april 2005 overeenstemming bereikt over het vaststellen van de inkomens van belanghebbende voor de jaren 1999 tot en met 2004. Voor het jaar 2002 is het inkomen vastgesteld op € 35.007. Naar de rechtbank begrijpt wordt met dit inkomen het inkomen uit werk en woning bedoeld.
2.3.In het verweerschrift en ter zitting heeft de inspecteur uiteengezet dat het inkomen uit werk en woning van € 35.007 als volgt is opgebouwd:
-Aangegeven inkomen: € 8.732
-Meer winst uit onderneming: € 24.279
-Privé-gebruik auto: € 6.250
-Inkomen uit eigen woning: -/- € 4.254
Totaal belastbaar inkomen uit werk en woning: € 35.007
Dit inkomen is bij de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing verminderd tot € 11.675 door verrekening van € 23.332 aan verliezen uit oude jaren.
2.4.Onder het premie-inkomen voor de WAZ wordt volgens artikel 72 van de WAZ verstaan het totaal van winst uit onderneming en zuivere inkomsten uit buiten dienstbetrekking verrichte arbeid. Tot het premie-inkomen behoort ook de bijtelling wegens het privé-gebruik van een auto van de onderneming. Dat is bevestigd door de Hoge Raad in een arrest van 1 maart 2002, nr. 36 867, onder andere gepubliceerd in BNB 2002/143.
2.5.Het inkomen uit eigen woning vormt geen onderdeel van het premie-inkomen voor de WAZ. De inspecteur is dan voor de berekening van het premie-inkomen terecht uitgegaan van de volgende inkomensposten:
-Aangegeven premie-inkomen: € 8.732
-Meer winst uit onderneming: € 24.279
-Privé-gebruik auto: € 6.250
Totaal premie-inkomen: € 39.261
2.6.Belanghebbende heeft gesteld dat het premie-inkomen in 2002 veel lager moet zijn dan € 39.261 en dat hij nooit met de correcties akkoord zou zijn gegaan als hij had geweten dat dat tot een zo hoog premie-inkomen zou leiden. De rechtbank is van oordeel dat het belanghebbende vrijstaat om terug te komen op zijn eerdere instemming met de correcties op het inkomen. De bewijslast dat het premie-inkomen hoger is dan door belanghebbende aangegeven, ligt in beginsel bij de inspecteur. Nu belanghebbende zich echter eerder wel akkoord heeft verklaard met de correcties, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat die correcties desalniettemin te hoog zijn. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat het premie-inkomen lager moet zijn, maar heeft geen enkele onderbouwing hiervan gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende en heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het door de inspecteur vastgestelde premie-inkomen te hoog is. De rechtbank zal derhalve uitgaan van het door de inspecteur in aanmerking genomen premie-inkomen.
2.7.Voor de belastingheffing is het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende verminderd naar € 11.675 als gevolg van verrekening van het verlies uit werk en woning van eerdere jaren. Belanghebbende heeft gesteld dat het premie-inkomen dienovereenkomstig moet worden verminderd. Dat is echter niet mogelijk. De WAZ kent geen bepaling dat verliezen kunnen worden verrekend met inkomens van latere jaren, in tegenstelling tot de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
2.8. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het premie-inkomen 2002 niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 oktober 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 oktober 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep namens het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.