Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-06-2012, BX0629, BK-11/00190
Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-06-2012, BX0629, BK-11/00190
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 juni 2012
- Datum publicatie
- 6 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0629
- Formele relaties
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:171
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1786, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- BK-11/00190
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Gebruikersbelasting. Belanghebbende is gebruiker van twee onroerende zaken. Onroerende zaak A bestaat uit twee groepswoningen voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen, tijdelijke opname kamers en een aantal kantoren. De kamers van de bewoners met de eigen sanitaire ruimten, de gemeenschappelijke woonkamers, activiteitenruimte en bijkeuken zijn volledig dienstbaar aan woondoeleinden zodat daarvan de waarde ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking dient te worden gelaten bij het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting. Onroerende zaak B bestaat uit onder meer een verpleeghuis. De gedeelde kamers van de bewoners en de gemeenschappelijke sanitaire ruimten, alsmede de gemeenschappelijke woonkamer met keuken zijn volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Dat kan niet worden gezegd van de bedrijfsruimten als behandelkamer, multifunctionele ruimten, therapie- en spoelruimten.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-11/00190
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 20 juni 2012
in het geding tussen:
[stichting X], gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tholen, hierna: de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 maart 2011, nummer AWB 10/274, betreffende de na te noemen beschikkingen en aanslagen.
Beschikkingen, aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 voor de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q] en [b-straat 1] te [R] (hierna: de onroerende zaken), bij beschikking genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken naar de waardepeildatum 1 januari 2008 vastgesteld op respectievelijk € 2.186.000 en € 7.580.000. Gelijktijdig met de genomen beschikkingen zijn in het kader van de heffing van onroerende-zaakbelastingen aan belanghebbende de aanslagen in de gebruikersbelasting voor het jaar 2009 opgelegd waarbij voor de onroerende zaak [b-straat 1] is uitgegaan van een heffingsmaatstaf van € 6.007.000.
1.2. De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat 1] bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak op bezwaar tegen de aanslag met betrekking tot de onroerende zaak [b-straat 1] is de heffingsmaatstaf verminderd tot € 5.199.000.
1.3. Belanghebbende heeft vervolgens beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 454. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. Het Hof heeft van belanghebbende op 26 maart 2012 nadere stukken ontvangen, waarvan de griffier een afschrift heeft gezonden aan de wederpartij.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 april 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaken.
3.2. De onroerende zaak [a-straat 1] ([A]) bestaat uit twee groepswoningen voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen, vier tijdelijke opname kamers en een aantal kantoren. In de groepswoningen wonen maximaal zes mensen. Iedere bewoner heeft een eigen kamer met sanitaire voorzieningen, een radio, een televisie en een telefoonaansluiting. Er is een gemeenschappelijke woonkamer, een volwaardige keuken, een bijkeuken, een berging en een multifunctionele ruimte.
3.3. De oppervlakte van de verschillende ruimten in [A] bedraagt:
Delen niet in geschil
- kantoor- en andere bedrijfsruimten 720,6 m2
- tijdelijke opnamekamers 188,4 m2
Delen in geschil
- patiëntenkamers eigen sanitair 299 m2
- gangen 136,3 m2
- gemeenschapsruimten zoals 196,6 m2
huiskamer, (bij)keuken, activiteiten-
ruimte etc.
- bedrijfsruimten zoals personeelspost, 66,2 m2
berging, behandelkamer etc.
Totaal in geschil 698 m2
Totaal 1.607 m2.
3.4. Gemeenschapsruimten zijn, zoals door partijen eensluidend omschreven voor beide complexen [A] en [B], de vertrekken waar de bewoners gezamenlijk kunnen verblijven. Naast de huiskamers zijn dat ook door bewoners gedeelde sanitaire voorzieningen. Bedrijfsruimten zijn ruimten waartoe belanghebbende of haar personeel toegang heeft en ruimten waar patiënten hooguit voor diensten zoals (para)medische zorg komen.
Over de toerekening van de vierkante meters aan de verschillende groepen bestaat tussen partijen overeenstemming. Eveneens bestaat overeenstemming tussen hen over de toerekening van de waarden aan die groepen.
3.5. De onroerende zaak [b-straat 1] ([B]) bestaat uit een bejaardenverzorgingshuis en een verpleeghuis. Het verpleeghuis is gelegen op de begane grond en biedt woonruimte aan mensen met somatische en psychogeriatrische aandoeningen. De bewoners hebben een eenpersoonskamer of een tweepersoonskamer. De sanitaire voorzieningen, in de vorm van (rolstoel)toiletten, douches en badkamers zijn gemeenschappelijk en bevinden zich op de gang. In de kamers zelf is een radio, een televisie-, een telefoonaansluiting en een wasruimte en twee stoelen met een tafel aanwezig.
De oppervlakte van de verschillende ruimten in [B] bedraagt:
Delen niet in geschil
- kantoor en andere bedrijfsruimten 1.100,0 m2
- woondelen 2.710,0 m2
Totaal niet in geschil 3.810,0 m2
Delen in geschil
- patiëntenkamers 800,9 m2
- gangen 628,1 m2
- gemeenschapruimten zoals huiskamer 483,7 m2
keuken, activiteitenruimte etc.
- bedrijfsruimten zoals personeelspost,
berging, behandelkamer etc. 567,9 m2
Totaal in geschil 2.480,6 m2
Over de toerekening van de vierkante meters aan de verschillende groepen bestaat tussen partijen overeenstemming.
3.6. De brief van de Inspecteur van 6 mei 2012, waarvan de gemachtigde van belanghebbende bij brief van 8 mei 2012 heeft bevestigd dat deze de standpunten van partijen juist weergeeft, bevat de volgende passage:
“Over de toerekening van de waarden aan de verschillende groepen bestaat tussen partijen bij [A] in [Q] en [C] in [S] overeenstemming.
Wat [B] in [R] betreft, bestaat er tussen partijen geen overeenstemming over de te hanteren waarde en de toerekening daarvan aan de verschillende groepen. Ter toelichting hierop is het volgende van belang. Bij het nameten van e vierkante meters bij [B] is een grote afwijking tussen de opgave in het taxatieverslag en de tekening geconstateerd. Doordat SaBeWa bij de waardering is uitgegaan van de gegevens die gemeente Tholen heeft opgegeven, is de verklaring voor het verschil niet meer te achterhalen. Wel is het verschil aanleiding geweest om de waardering opnieuw te toetsen. (…) SaBeWa [komt] uit op een waarde van € 6.337.000. Het verschil met de oorspronkelijk beschikte WOZ-waarde van € 7.580.000 bedraagt € 1.243.000 (16,4% van de oorspronkelijke beschikking).”
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de onroerende zaak [A] en het verpleeghuisgedeelte van [B] gedeelten omvatten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden zodat daarvan de waarde ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking dient te worden gelaten bij het bepalen van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt in hoger beroep het volgende – zakelijk weergegeven - aangevoerd.
De rechtbank gaat ten onrechte ervan uit dat verblijf op grond van een CIZ-indicatie slechts als verpleging en niet als wonen kan worden aangemerkt. De bewoners hebben in de woning echter hun duurzaam tehuis. De gedeelten waar de bewoners vertoeven hebben voor 13,3% een zorgfunctie en tenminste voor 86,7% een woonfunctie. De bewoners van de groepswoningen leven in een vorm van gezinsverband waarin afspraken gelden overeenkomstig de levensfase waarin zij verkeren. Alle voor bewoning noodzakelijke voorzieningen zijn aanwezig. Afsluitbaarheid of aanwezigheid van een keukenblokje is niet van belang. De gedeelten waarvoor vrijstelling wordt bepleit zijn volledig ingericht op wonen. Belanghebbende vindt steun voor haar standpunt in het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2012, nr. 10/05194, LJN BV3270 en de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 23 februari 2012, nr. 11/00275.
Uitgedrukt in vierkante meters bepleit belanghebbende dat 698 m2 van de onroerende zaak [A] buiten de heffingsmaatstaf moet blijven. Van de onroerende zaak [b-straat 1] ([B]) dient 4.800 m2 in het geval de oorspronkelijk beschikte waarde moet worden aangehouden, dan wel 2.480 m2 in het geval uit moet worden gegaan van een waarde voor het totaal van € 6.337.000, buiten de heffingsmaatstaf te blijven.
4.3. De Inspecteur heeft daartegenover – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De rechtbank heeft een juiste beoordelingsmaatstaf aangelegd door uit te gaan van de omstandigheid dat de bewoners allen een indicatie van het CIZ hebben die zorg met verblijf inhoudt en dat in die gevallen de zorg altijd voorop staat. Alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot het oordeel dat er geen sprake is van woondelen. Het gaat om verpleegwoningen en niet om aanleunwoningen. De bewoners van aanleunwoningen kunnen in het algemeen nog redelijk zelfstandig leven en hebben veel meer privacy. De objecten zijn ingericht voor voortdurende zorg en verpleging. Met uitzondering van de slaapkamers zijn alle andere ruimten gemeenschappelijk. De afdelingen zijn gesloten, bewegingsmelders zijn aanwezig. Er is geen sprake van zelfstandig wonen.
4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslagen berekend naar een heffingsmaatstaf van € 1.236.511 voor [a-straat 1] en voor [b-straat 1] naar een heffingsmaatstaf van - naar het Hof begrijpt - € 608.434 gebouwd, in het geval dient te worden uitgegaan van een waarde van € 6.337.000 van het totaal (gebouwd en grond).
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard na - voor zover van belang – het volgende te hebben overwogen waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:
“Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard, dat alle bewoners van de groepswoningen aan [a-straat 1] en het verpleeghuisdeel van [b-straat 1] door het Centraal Indicatieorgaan zijn geïndiceerd met de indicatie 'zorg met verblijf, en uitsluitend op grond van die indicatie daar verblijven. Eiseres heeft dit niet weersproken. Op grond van artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ omvat "verblijf" verblijf in een instelling met samenhangende zorg bestaande uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling, voor een verzekerde met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, indien die verzekerde aangewezen is op een beschermende woonomgeving, een therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verzorging en verpleging van de bewoners zozeer overheersend zijn dat de woonfunctie daarin opgaat. Van delen van het object waarbij de woonfunctie overheersend is, is aldus geen sprake. Verweerder heeft mitsdien de juiste maatstaf voor de gebruikersheffing OZB gehanteerd.”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die:
a. dienen tot woning dan wel:
b. volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
7.2. Van een woning is sprake indien een ruimte aanwezig is die naar aard en bestemming geschikt is om te dienen voor enigszins duurzaam menselijk hoofdverblijf. Van een deel van een onroerende zaak die tot woning dient of volledig dienstbaar is aan woondoeleinden kan ook sprake zijn bij een onzelfstandige eenheid waarbij voorzieningen worden gedeeld met bewoners van andere eenheden. De afsluitbaarheid van een onzelfstandig deel van een onroerende zaak kan weliswaar bijdragen tot het oordeel dat die ruimte tot woning dient, maar is daarvoor niet noodzakelijk.
7.3. Voor de toepassing van artikel 220a, tweede lid en artikel 220e, van de Gemeentewet heeft tevens te gelden dat de verzorgingsfunctie van een onroerende zaak als geheel niet uitsluit dat delen van die onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden en dat de woonfunctie van de zogenoemde eigen kamers van zodanig gewicht kan zijn dat zij het oordeel rechtvaardigen dat die kamers tot woning dienen. Niet van belang is in hoeverre de bewoners de vrijheid hebben aldaar te verblijven (vgl. HR 10 februari 2012, nr.10/05194, LJN BV3270).
7.4. De rechtbank heeft aan haar oordeel dat de woonfunctie opgaat in de verzorging en verpleging van de bewoners gegrond op de omstandigheid dat alle bewoners over een indicatie van het CIZ ”zorg met verblijf” dienen te beschikken en dat reeds daarom de woonfunctie opgaat in de verzorging en verpleging. Dit oordeel acht het Hof onjuist gelet op hetgeen de Hoge Raad in eerder genoemd arrest heeft geoordeeld. De verzorgingsfunctie van het geheel van de onroerende zaak sluit niet uit dat delen ervan tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De rechtbank had dat dienen te onderzoeken in plaats van zonder meer aan te sluiten bij de CIZ-indicatie. Evenmin kan, naar het oordeel van het Hof, worden aangeknoopt bij de algemene indeling die de Inspecteur maakt in verpleeghuis en verzorgingshuis of verzorgingswoning en aanleunwoning. In alle gevallen dient de situatie zoals die zich feitelijk ter plaatse voordoet te worden onderzocht en beoordeeld.
[A]
7.5. Het Hof heeft aan de hand van de overgelegde tekeningen, kopieën van foto’s en hetgeen overigens is aangevoerd de feitelijke situatie in de groepswoningen van de [A] beoordeeld. Elke bewo(o)n(st)er heeft een eigen kamer waarin hij/zij kan slapen en overdag en ’s avonds kan verblijven met een eigen sanitaire ruimte. Verder kan hij/zij ook in de huiskamer verblijven. Voor hem/haar vormen deze ruimten zijn/haar duurzaam verblijf, ook al zal hij/zij daarin in een aantal gevallen zijn aangewezen op verzorging bij de dagelijkse bezigheden als het eten, gaan slapen, wassen en dergelijke en zal hij/zij in de huiskamer of activiteitenruimte veelal andere bewo(o)n(st)ers treffen. De woonfunctie van deze ruimten staat echter voor de bewo(o)n(st)ers voorop. De verzorging is aan de woonfunctie onderschikt. Daar doet niet aan af dat de weg naar buiten voor een bewo(o)n(st)er vaak is afgesloten en dat hij/zij slechts op bepaalde tijden bezoek mag ontvangen, integendeel. De gemeenschappelijke badkamer is volledig in gebruik om te voorzien in de behoeften van het baden en wassen van bewo(o)n(st)ers. Ook het gebruik van keuken en bijkeuken, voor zover aanwezig en dergelijke voorziet in de behoeften van eten, drinken. Het gebruik van beide ruimten is gelijk aan een “gewone” woning en volledig dienstbaar aan het wonen. Dat verzorgers de taken van wassen en drinken geven en eten serveren uitvoeren in plaats dat de bewo(o)n(st)ers hierin zelf voorzien doet daar niet aan af. Het Hof is van oordeel dat hier eveneens sprake is van het volledig dienstbaar zijn van deze ruimten voor woondoeleinden. De activiteitenruimte wordt alleen voor de bewo(o)n(st)ers gebruikt en deze is volledig dienstbaar aan de woondoeleinden. Dat kan niet worden gezegd van de bedrijfsruimten, als de personeelspost, de multifunctionale ruimten, de berging, de behandelkamer. Zij worden voor allerlei doeleinden gebruikt, ruimte van het personeel, het geven van fysiotherapie en andere therapie, het plegen van overleg, opbergen van zorgmiddelen. Ten aanzien van de genoemde bedrijfsruimten is niet aannemelijk gemaakt dat deze volledig dienstbaar zijn voor woondoeleinden. Gelet op de omstandigheid dat genoemde bedrijfsruimten niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden deelt de gang die alle ruimten met elkaar verbindt hetzelfde lot. Van deze is niet aannemelijk gemaakt dat deze volledig dienstbaar is voor woondoeleinden.
7.6. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot het oordeel dat de volgende delen van de groepswoningen in [A] geen onderdeel uitmaken van de grondslag van de aanslagen:
- patiëntenkamers met eigen sanitair 299 m2
- gangen nihil
- gemeenschapsruimten zoals 196,6 m2
huiskamer, (bij)keuken, activiteiten-
ruimte etc.
- bedrijfsruimten zoals personeelspost, nihil
berging, behandelkamer etc.
Totaal vrijgesteld 495,6 m2
Dit leidt tot een vermindering van de heffingsmaatstaf tot € 2.186.000 – (€ 406.736 + € 267.371) = € 1.511.893.
[B]
7.7. Het Hof heeft eveneens aan de hand van de overgelegde tekeningen, kopieën van foto’s en hetgeen overigens is aangevoerd de feitelijke situatie in de [B] beoordeeld. De bewo(o)n(st)ers hebben een (gedeelde) kamer waarin zij kunnen slapen en overdag en ’s avonds kunnen verblijven. Verder kunnen zij ook in de huiskamer verblijven. Voor hen vormen deze ruimten hun duurzaam verblijf, ook al zullen zij daarin zijn aangewezen op verzorging bij de dagelijkse bezigheden als het eten, gaan slapen, wassen en dergelijke en delen zij hun kamer, de woonkamer of activiteitenruimte met andere bewo(o)n(st)ers . De woonfunctie van deze ruimten staat echter voor de bewo(o)n(st)ers voorop. De verzorging is aan de woonfunctie onderschikt. Daar doet niet aan af dat de weg naar buiten voor een bewo(o)n(st)er vaak is afgesloten en dat hij slechts op bepaalde tijden bezoek mag ontvangen, integendeel. De gemeenschappelijke sanitaire ruimten zijn volledig in gebruik om te voorzien in de behoeften van de toiletgang, het baden en wassen van bewo(o)n(st)ers. Ook het gebruik van keuken en dergelijke voorziet, voor zover aanwezig, in de behoeften van eten, drinken. Het gebruik van deze ruimten is gelijk aan een “gewone” woning en volledig dienstbaar aan het wonen. Dat verzorgers de taken van wassen en drinken geven en eten serveren uitvoeren in plaats dat de bewo(o)n(st)ers hierin zelf voorzien doet daar niet aan af. Het Hof acht hier eveneens sprake van het volledig dienstbaar zijn van deze ruimten voor woondoeleinden. De activiteitenruimte wordt alleen voor de bewo(o)n(st)ers gebruikt en deze is volledig dienstbaar aan de woondoeleinden. Dat kan niet worden gezegd van de bedrijfsruimten, als de kantoorruimte voor het personeel, de berging, behandelkamer en multifunctionele ruimte, therapieruimten en spoelruimten. Zij worden voor allerlei doeleinden gebruikt, (kantoor)ruimte van het personeel, het geven van fysiotherapie en andere therapie, het plegen van overleg, opbergen van zorgmiddelen. Ten aanzien van deze ruimten is niet aannemelijk gemaakt dat deze volledig dienstbaar zijn voor woondoeleinden. Gelet op de omstandigheid dat genoemde bedrijfsruimten niet volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden delen de gangen die alle ruimten met elkaar verbinden hetzelfde lot. Van deze is niet aannemelijk gemaakt dat deze volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
7.8. Partijen verschillen van mening over de vraag of voor wat het aantal vierkante meters betreft dat aan deze (woon)delen is toe te kennen dient te worden aangesloten bij de hernieuwde meting van de Inspecteur. Op basis van deze meting komt het aantal vierkante meters en de waarde die aan de respectievelijke delen is toe te kennen op andere bedragen uit (wat de waarde betreft € 6.337.000 in plaats van € 7.580.000) in vergelijking tot het taxatieverslag. De Inspecteur stelt dat vastgehouden moet worden aan de vierkante meters en de waarden uit het taxatieverslag nu deze niet inhoudelijk in de procedure in bezwaar, in beroep voor de rechtbank zijn betwist. Het Hof volgt de Inspecteur niet in dit standpunt. Deze ziet eraan voorbij dat belanghebbende vanaf het begin het aantal vrijgestelde vierkante meters heeft betwist. Dit wordt mede geacht te omvatten dat aan bepaalde ruimten niet de vierkante meters zijn toe te kennen waarvan oorspronkelijk is uitgegaan bij de taxatie. Wanneer vervolgens daaruit een andere waarde voortvloeit kan redelijkerwijs niet worden volgehouden dat deze niet is betwist omdat de term waarde niet met name zou worden genoemd in het bezwaarschrift. Daarbij merkt het Hof op dat artikel 30, lid 2, tweede volzin van de Wet WOZ het omgekeerde vereist, namelijk dat uit het bezwaarschrift moet blijken dat geen bezwaar bestaat tegen de WOZ-waarde.
7.9. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot het oordeel dat de volgende delen van [B] geen onderdeel uitmaken van de grondslag van de aanslagen:
- woondelen niet in geschil 2.710,0 m2 € 1.719.638
- patiëntenkamers met eigen sanitair 800,9 m2 654.319
- gangen nihil
- gemeenschapsruimten zoals 483,7 m2 395.173
huiskamer, keuken, activiteitenruimte etc.
- bedrijfsruimten zoals personeelspost, nihil
berging, behandelkamer etc.
Totaal vrijgesteld 3.994,6 m2 € 2.769.130.
De aangepaste taxatie van de grond luidt:
Grond bij niet woning 11.524 m2 1.382.880
Grond bij woning 960 m2 115.200
Extra grond 3.528 m2 423.360
Verharding (grond) 1.500 m2 61.500
Totaal grond 17.512 m2 1.982.940.
Van de grond is vrijgesteld:
Grond bij niet woning 10.239 m2 1.228.800
Grond bij woning 960 m2 115.200 vrijgesteld
Grond bij woning 1.285 m2 154.080 vrijgesteld
Extra grond 3.528 m2 423.360
Verharding (grond) 1.500 m2 61.500
Totaal grond 17.512 m2 1.982.940.
De opstal kent een totale oppervlakte van 6.490 m². Hiervan is aan te merken als woning/dienstbaar aan de woning: 2.962,0 + 1.284,6 = 4.246,6 m². De grond van het perceel kent een oppervlakte van 17.512 m². Hiervan is 5.028 m² aan te merken als extra grond en verharding, waarvan aangenomen mag worden dat deze in gelijke mate dienstbaar is aan dezelfde doeleinden als de opstal: ergo 4.246,6/6.490 x 5.028 = 3.290 m² ofwel in geld uitgedrukt (€ 423.360 + € 61.500) x 3.290/5.028 = € 317.261, te vermeerderen met de waarde van de grond bij woning ad € 115.200= € 432.461 zoals hiervoor in aanmerking is genomen.
Dit leidt tot een vermindering van de heffingsmaatstaf tot
€ 6.337.000 – (€ 1.719.638 + € 654.319 + € 395.173 + € 432.461) = € 3.135.409.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de zaken met de nummers BK-11/00189 tot en met BK-11/00191 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken samen vast op € 2.402,5 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (in bezwaar (2 punten à € 218 x 1) in beroep voor de rechtbank (2 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak) en voor het Hof (2,5 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen een derde deel, derhalve (afgerond) € 801 in aanmerking wordt genomen.
8.2. Voorts dient aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht van € 298 en € 454 tezamen € 752 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
vermindert de aanslag in de onroerende-zaakbelasting gebruikersbelasting met betrekking tot [a-straat 1] te [Q] tot een berekend naar een heffingsmaatstaf van € 1.511.893;
vermindert de aanslag in de onroerende-zaakbelasting gebruikersbelasting met betrekking tot [b-straat 1] te [R] tot een berekend naar een heffingsmaatstaf van € 3.135.409;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 801;
gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag aan griffierecht te vergoeden van € 752.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en O.C.R. Marres in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.