Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-02-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:3242 BX3624, BK-11/00456

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-02-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:3242 BX3624, BK-11/00456

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 februari 2012
Datum publicatie
6 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3624
Zaaknummer
BK-11/00456

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Geen aanleiding de verschuldigde heffingsrente op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel te matigen, omdat het niet op de juiste plaats in de aangifte vermelden van de woning in Frankrijk in de risicosfeer van belanghebbende ligt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00456

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 28 februari 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juni 2011, AWB 10/7117 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking inzake heffingsrente.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.764 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.114. Er is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 296.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen de beschikking inzake heffingsrente. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 januari 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, kenmerk BK-11/00457, betreffende de voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en de daarbij opgelegde verzuimboete. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft een tweede woning in Frankrijk. De waarde van deze woning heeft hij in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar opgevoerd als box 3 inkomsten. Vervolgens heeft hij in de rubriek ‘Als u over 2007 in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting’ onder het kopje ‘Omschrijving inkomsten box 1’ de waarde van deze woning opgevoerd. Deze woning had in deze rubriek moeten worden opgevoerd onder het kopje ‘Waarde bezittingen box 3 in 2007: onroerende zaken in het buitenland’.

3.2. Naar aanleiding van deze aangifte, gedaan op 22 juni 2009, is met dagtekening 7 oktober 2009 de reeds eerder opgelegde voorlopige aanslag verminderd. In verband met deze vermindering werd een bedrag van € 330 aan heffingsrente vergoed.

3.3. Met dagtekening 23 april 2010 is een definitieve aanslag opgelegd aan belanghebbende waarbij € 296 aan heffingsrente in rekening is gebracht. Bij deze definitieve aanslag is de aangifte gecorrigeerd en de tweede woning bij de rubriek ‘Als u over 2007 in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting’ niet in aanmerking genomen als inkomsten in box 1, maar in aanmerking genomen als inkomsten in box 3.

3.4. De Inspecteur heeft voor de aangifte voor het jaar 2006 een brief met dagtekening

28 juli 2009 aan belanghebbende gestuurd – voor zover hier van belang – inhoudend:

‘U heeft de woning te Frankrijk ten onrechte vermeld onder de rubriek “ aandelen en spaartegoeden en verrekenbare bronbelasting “.

Ik verzoek u in het vervolg de woning te Frankrijk te vermelden onder de rubriek “ waarde bezittingen box 3 onroerende zaken in het buitenland “.’

Als bijlage bij deze brief is een kopie van de door belanghebbende ingevulde aangifte gevoegd waarbij onder de vraag ‘Als u over 2006 in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting’, onder het kopje ‘Soort bezittingen box 3, zoals aandelen en spaartegoeden’ de waarde van de woning is vermeld.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de heffingsrente tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de beschikking inzake heffingsrente met € 96 moet worden verminderd. Als gevolg van de keuze van de Inspecteur voor het geautomatiseerd verwerken van de aangifte is de voorlopige teruggaaf tot een te hoog bedrag verleend en dientengevolge is € 96 extra heffingsrente verschuldigd. De Inspecteur had bij een oppervlakkige beoordeling van de aangifte kunnen constateren dat de waarde van de woning in Frankrijk in een verkeerd hokje was vermeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst belanghebbende naar de uitspraak van Gerechtshof Arnhem, nummer 07/00303, LJN BD9741.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de te betalen heffingsrente met € 96.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het navolgende overwogen:

“3.8 Ingevolge artikel 30f, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2007) wordt de heffingrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.

3.9 De rechtbank stelt voorop dat [belanghebbende] verantwoordelijk is voor een juiste invulling van het aangifteformulier, alsmede dat [de Inspecteur] in beginsel van de juistheid van de aangifte zoals deze is ingediend mag uitgaan.

3.10 Niet is in geschil dat hetgeen [belanghebbende] in de papieren aangifte bij rubriek 43a (Omschrijving inkomsten box 1) heeft ingevuld bij rubriek 43d (Waarde bezittingen box 3 in 2007: onroerende zaken in het buitenland) had moeten worden ingevuld. Van een foutieve verwerking van de aangifte door het optisch leesapparaat van [de Inspecteur] is geen sprake, aangezien bij de verwerking van de aangifte daarvan op dit punt niet is afgeweken. Nu de voorlopige aanslag van 7 oktober 2009 conform deze aangifte is opgelegd, kan niet worden gezegd dat het aan [de Inspecteur] is te wijten dat bij deze aanslag de teruggaaf op een te hoog bedrag is berekend. De verwijzing naar voormelde hofuitspraak van 23 juli 2008 kan [belanghebbende] niet baten, aangezien in het onderhavige geval, anders dan in het geval waarover het Hof heeft geoordeeld, geen sprake is van een tot navordering aanleiding gevend nieuw feit. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de omstandigheid dat [de Inspecteur] niet direct na indiening van de aangifte de foutieve vermelding heeft opgemerkt ertoe moet leiden dat het bedrag van de heffingsrente moet worden gematigd. In het massale proces van verwerking van ingediende aangiften en vaststellen van voorlopige aanslagen kan niet van [de Inspecteur] worden verlangd na te gaan of de in de aangifte opgenomen gegevens in de juiste rubriek zijn ingevuld. De gevolgen van het onjuist invullen van de aangifte komen derhalve voor rekening van [belanghebbende]. Daarbij merkt de rechtbank op dat [belanghebbende], nadat hij de voorlopige aanslag van 7 oktober 2009 had ontvangen, [de Inspecteur] had kunnen verzoeken om een nadere voorlopige aanslag en aldus de hoogte van de heffingsrente zelf had kunnen beperken. Daartoe bestond aanleiding nu [de Inspecteur] [belanghebbende] bij brief van 28 juli 2009 erop heeft gewezen dat [belanghebbende] in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 de gegevens met betrekking tot de woning in Frankrijk in de verkeerde rubriek heeft ingevuld. [De Inspecteur] heeft [belanghebbende] daarbij verzocht in het vervolg de woning te vermelden onder de rubriek ‘Waarde bezittingen box 3: onroerende zaken in het buitenland’. Een verzoek om een nadere voorlopige aanslag is echter niet gedaan. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de heffingsrente te matigen.

3.11 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat ook overigens gesteld noch gebleken is dat de heffingsrente over de periode 1 juli 2007 tot en met 23 april 2010 ten onrechte op een bedrag van € 296 is berekend, is het beroep ongegrond verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Artikel 30f, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2007) bepaalt dat in een geval als het onderhavige heffingsrente is verschuldigd over een tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven tot en met de dag van dagtekening van het aanslagbiljet. Deze regeling is getroffen omdat de belastingplichtige tussen het ontstaan van de materiële belastingschuld en het tijdstip van opleggen van de belastingaanslag deze schuld nog niet hoeft te voldoen. De heffingsrente vormt een - gefixeerde - compensatie van de renteschade die als gevolg daarvan door de fiscus wordt geleden (vgl. HR 2 september 2005, nr. C04/104, LJN AT2884, BNB 2006/77).

7.2. De Inspecteur is echter niet in alle gevallen bevoegd de heffingsrente die volgens de wet verschuldigd is, volledig in rekening te brengen. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan hieraan onder omstandigheden in de weg staan (vgl. HR 28 maart 2001, nr. 35968,

LJN AB0764, BNB 2001/297).

7.3. In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding de verschuldigde heffingsrente op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel te matigen, omdat het niet op de juiste plaats in de aangifte vermelden van de woning in Frankrijk in de risicosfeer van belanghebbende ligt. De Inspecteur is bij het opleggen van een voorlopige aanslag, gelet op het massale proces van verwerking van voorlopige aanslagen, niet gehouden om de juistheid van iedere aangifte te controleren. De Inspecteur handelt niet onzorgvuldig bij een geautomatiseerde verwerking van de gegevens in de aangifte. Bovendien heeft belanghebbende ongeveer een maand na het doen van de aangifte voor het jaar 2007 en ruim voor het opleggen van de voorlopige aanslag voor dat jaar, een brief van de Inspecteur betreffende de aangifte voor het jaar 2006 ontvangen waarin de Inspecteur erop heeft gewezen op welke wijze de woning in Frankrijk in de aangifte diende te worden verwerkt. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om naar aanleiding van die brief de aangifte voor het jaar 2007 te corrigeren dan wel aan te vullen. Voormelde uitspraak van Gerechtshof Arnhem leidt niet tot een ander oordeel, omdat die zaak ziet op beantwoording van de vraag of een nieuw feit aanwezig is en niet op de in het onderhavige geval aan de orde zijnde vraag.

7.4. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is en beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 28 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

Wegens ontstentenis van de griffier is

deze verhinderd de uitspraak te ondertekenen

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.