Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-06-2012, BX7548, BK-11/00727

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-06-2012, BX7548, BK-11/00727

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 juni 2012
Datum publicatie
17 september 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX7548
Zaaknummer
BK-11/00727

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Navordering. Op loon ingehouden interne stafheffing internationale organisatie. De opvatting van belanghebbende dat de op het loon ingehouden interne stafheffing gelijkgesteld kan worden met de loonbelasting in de zin van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, vindt geen steun in het recht. Geen schending vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00727

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 26 juni 2012

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 september 2011, AWB 11/3676, betreffende de hierna vermelde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.451 met inachtneming van een bedrag aan te verrekenen loonbelasting van € 23.182. Vervolgens is hem voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.488 negatief, zonder verrekening van voorheffing. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 3.546 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. De navorderingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 mei 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is gehuwd en woonachtig in Nederland. Belanghebbende is sinds 1998 in loondienst werkzaam bij [A] in [Q, Nederland]. [A] is een aan de Verenigde Naties gelieerde instelling.

3.2. Belanghebbende heeft in 2005 een bedrag van € 50.731 aan looninkomsten van [A] genoten. Het salaris en de emolumenten van belanghebbende zijn ingevolge de regelgeving vrijgesteld van heffing van inkomstenbelasting en onderworpen aan een interne heffing (zogenoemde Staff Assessment, hierna: stafheffing). Belanghebbende heeft de door middel van inhouding geëffectueerde stafheffing over 2005 becijferd op € 23.182. Hij heeft dit bedrag in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 als te verrekenen Nederlandse loonheffing in aanmerking genomen. De aan belanghebbende opgelegde primitieve aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd.

3.3. Vervolgens is aan belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het bedrag van de verrekende loonheffing is nagevorderd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de Inspecteur terecht het als voorheffing verrekende bedrag heeft nagevorderd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt. In het bijzonder is in geschil of de stafheffing kan gelden als voorheffing in de zin van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Tevens is in geschil of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door [A] op zijn salaris ingehouden stafheffing gelijkgesteld moet worden met loonbelasting en premie volksverzekeringen. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst belanghebbende naar een brief van het Ministerie van buitenlandse zaken aan [A], gedateerd 7 maart 2005. Tevens stelt belanghebbende dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, omdat hij in de aangifte alle relevante informatie had vermeld en de aanslag dienovereenkomstig is vastgesteld.

4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Hij betoogt dat de ingehouden stafheffing niet kan worden aangemerkt als loonbelasting in de zin van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.

4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof voorts naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de navorderingsaanslag en van de beschikking heffingsrente.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen:

“2. De op het loon ingehouden zogenoemde interne stafheffing is niet gelijk te stellen met ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, onder a, en zesde lid van de Wet IB 2001. De interne stafheffing is daarom ten onrechte verrekend met de aanslag. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 september 1994, 29 710, LJN AA2952, is dit aan te merken als een situatie als bedoeld in artikel 16, tweede lid, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zodat verweerder het aldus verrekende bedrag heeft kunnen navorderen zonder dat sprake hoeft te zijn van een nieuw feit.

3. Het enkele feit dat verweerder de aangifte heeft gevolgd wil niet zeggen dat hij daarmee een bepaald standpunt heeft ingenomen en dat eiser erop mocht vertrouwen dat navordering achterwege zou blijven. De wijze waarop eiser de interne stafheffing in zijn aangifte heeft verwerkt is zodanig in strijd met een juiste wetstoepassing dat eiser op honorering daarvan niet mocht rekenen. Dit klemt te meer nu eiser ten tijde van het indienen van de aangifte op de hoogte was van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2006 inzake de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 van zijn echtgenote, waarin de rechtbank expliciet heeft bepaald dat eisers opvatting, dat de interne stafheffing gelijk moet worden gesteld met ingehouden loonheffing, geen steun vindt in het recht. Verdere uitlatingen of gedragingen van verweerder waaraan eiser het vertrouwen kon ontlenen dat navordering achterwege zou blijven, zijn gesteld noch gebleken.

4. Eiser heeft zijn beroep op het rechtszekerheidsbeginsel verder niet onderbouwd, dat dit beginsel is geschonden is de rechtbank ook overigens niet gebleken.

5. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. ”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De opvatting van belanghebbende dat de op het loon ingehouden interne stafheffing gelijkgesteld kan worden met de loonbelasting in de zin van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, vindt geen steun in het recht (vgl. HR 14 september 1994, nr. 29.710, LJN AA2952, BNB 1994/321 en HR 25 september 1996, nr. 31.155, LJN ZC6406, BNB 1996/375). De omstandigheid dat de interne stafheffing verrekend wordt met de contributie die het betreffende land aan de Verenigde Naties verschuldigd is, maakt dit oordeel niet anders.

7.2. Voor zover belanghebbende stelt aan punt 3 van de Information Circular van 20 april 1995, aan hetgeen is neergelegd in de Letter of appointment van [dag en maand] 1998 en aan de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan [A] van 7 maart 2005 het vertrouwen te hebben ontleend dat de op het loon ingehouden interne stafheffing als voorheffing verrekend kan worden, volgt het Hof hem hierin niet, omdat hiervoor op geen enkele wijze in deze geschriften steun is te ontlenen.

7.3. Voor zover belanghebbende betoogt aan de vastgestelde definitieve aanslag het in rechte te honoreren vertrouwen te hebben kunnen ontlenen dat geen navordering zou plaatsvinden, verwerpt het Hof zijn betoog. De rechtbank heeft dienaangaande op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing tot de zijne.

7.4. Aangezien niet (meer) in geschil is dat de Inspecteur bevoegd was na te vorderen en evenmin geschil bestaat over de hoogte van het nagevorderde bedrag, moet geconcludeerd worden dat terecht en tot het juiste bedrag is nagevorderd. Het hoger beroep is mitsdien ongegrond. Beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 26 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.