Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-05-2012, BY9669, BK-04/02522

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-05-2012, BY9669, BK-04/02522

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 mei 2012
Datum publicatie
28 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BY9669
Formele relaties
Zaaknummer
BK-04/02522

Inhoudsindicatie

KBL-zaak. Belanghebbende heeft verklaard houder te zijn van een KBL-rekening. Beperking van de verhogingen en boeten. Overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-04/02522

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 25 mei 2012

op het beroep van [X] te [Z], belanghebbende, tegen de uitspraken van de directeur van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor [P]), de Inspecteur, betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende zijn op basis van het saldo op 31 januari 1994 van rekeningnummer [xxxxxx] ten name van ”[…]”, aangehouden bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg (KBL) de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; en

- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.

1.2. De tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente gerichte bezwaren zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 37 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter aanvulling daarop heeft hij bij faxbericht van 17 januari 2011 nog informatie toegezonden.

2.3. De behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 januari 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen.

2.4. Belanghebbende heeft, met toestemming van het Hof, als aanvulling op het ter zitting verhandelde bij brief van 31 januari 2011 nog informatie ingezonden.

2.5. Een nadere mondelinge behandeling van de zaak, uitsluitend op het aspect van de berekening van de belasting, heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 januari 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen.

2.6. De brief van 5 januari 2012 van belanghebbende rekent het Hof niet tot de gedingstukken. De hervatting van het onderzoek ter zitting heeft, het was partijen ook kenbaar, niet ertoe gestrekt een der partijen de gelegenheid te bieden nieuwe geschilpunten op te werpen. Voorts ziet het Hof, nu met de brief niets is aangevoerd dat niet eerder had kunnen worden aangevoerd en overigens niet is gebleken dat het onderzoek in zoverre niet volledig is geweest, geen reden het onderzoek te heropenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting aangiften gedaan waarin geen melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL.

3.2. In 1994 hebben medewerkers van KBL-microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij KBL ontvreemd. Deze gegevensdragers zijn in handen gekomen van de Belgische justitiële autoriteit. Op welke wijze dit is geschied, is niet geheel duidelijk.

3.3. De Belgische justitiële autoriteit heeft de gegevens verstrekt aan de Belgische belastingdienst ten behoeve van de belastingheffing in België. In antwoord op een verzoek van de Belgische belastingdienst heeft de Belgische justitiële autoriteit te kennen gegeven het niet opportuun te achten de inlichtingen door te geven aan buitenlandse belastingadministraties, met de aantekening dat het aan de Belgische belastingdienst zelf is te beslissen of het passend is de inlichtingen aan buitenlandse diensten te verstrekken.

3.4. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) op basis van Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst/FIOD, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij KBL op naam van inwoners van Nederland. De microfiches bevatten gegevens van bij KBL aangehouden rekeningen door in Nederland wonende personen. Van de rekeningen zijn 6.171 op naam. In 3.952 gevallen hebben de FIOD en de Belastingdienst een behandeltraject ingezet. Onderdeel van het behandeltraject is het vaststellen van de identiteit van de rekeninghouder. In 38 gevallen is de rekeninghouder niet geïdentificeerd. In 3.464 van de 3.952 gevallen is door degene aan wie een aanslag is opgelegd, erkend dat hij of zij houder is of is geweest van een rekening bij KBL.

3.5. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende bij vragenbrief van 15 februari 2002 het navolgende onder de aandacht gebracht:

”(…) De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd. Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.

Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 25 februari 2002. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Gezien de aard en de beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal geen uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (...)”

In de bijlage bij de brief, het formulier ”VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN” is gevraagd naar in het buitenland aangehouden bankrekeningen ná 1 januari 1990, met vermelding van rekeningnummer, naam van de bank, land van vestiging en jaar van opening van de bankrekening.

3.6. Gedateerd 22 februari 2002 heeft belanghebbende het formulier ”VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN” aan de Inspecteur teruggestuurd onder vermelding van rekeningnummer [xxxxxx], van KBL als de naam van de bank en van 1991 als het jaar van opening van de rekening.

3.7. Bij brief van 27 februari 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende nadere vragen gesteld en het volgende onder diens aandacht gebracht:

”(…) Ik wijs u er nogmaals op dat u op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b, AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.

Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.

Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 25 maart 2002 toe te sturen in bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Indien u vragen of opmerkingen heeft kunt u mij bellen. (...)”

3.8. Bij brief van 4 april 2002 heeft belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur te kennen gegeven:

”(...) lnmiddels ben ik in de gelegenheid geweest uw brieven te bestuderen. Uw brieven geven mij aanleiding tot de volgende vragen en opmerkingen.

Bij mij zijn vragen gerezen hoe u aan de te uwer beschikking staande informatie bent gekomen, dat mijn cliënt over een buitenlandse bankrekening zou beschikken; vanaf welk tijdstip u in het bezit bent van deze informatie en van de naam-, adres- en woonplaatsgegevens; en door wie deze gegevens en informatie aan u verstrekt zijn.

Voorts is van belang de vraag waarom u van mening bent, dat belastingheffing bij cliënt niet op de juiste wijze zou hebben plaatsgevonden. Kunt u aangeven waarop u deze mening baseert? Verder verzoek ik u mij aan te geven vanaf welke (belasting)jaren u over informatie beschikt, die uw mening rechtvaardigen, dat belastingheffing bij mijn cliënt niet op de juiste wijze zou hebben plaatsgevonden en mij eveneens mee te delen tot welk jaar u de belastinggegevens van mijn cliënt nog in uw bestand heeft. Ik doel hier op de ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

Het antwoord op deze vragen is van belang voor mijn oordeelsvorming omtrent de rechtmatigheid van de informatievergaring en voor het geval sprake is van verzwegen inkomsten, uit te rekenen hoeveel de te betalen belasting per jaar bedraagt. Op basis van de thans voorliggende brief kom ik tot het voorlopige oordeel dat uw schrijven in strijd is met de in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur.

Totdat ik van u een reactie op mijn schrijven niet ontvangen heb, kan cliënt geen verdere medewerking meer verlenen. (...)”

3.9. Bij brief van 27 mei 2004 deelt de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende mee:

”(...) Indien uw cliënt nu alsnog volledig voldoet aan zijn/haar informatieplicht wordt hij/zij in de gelegenheid gesteld ervoor te kiezen dat de bezwaarschriften worden aangehouden in afwachting van de afronding van de beroepsprocedure die op basis van een protocol wordt gevoerd door [A] en de Belastingdienst. Door nu alsnog mee te werken door te voldoen aan de informatieverplichting bewerkstelligt uw cliënt tevens dat de opgelegde vergrijpboeten van 100% worden gematigd en worden vastgesteld op 75%. Voor het geval uw cliënt overweegt wederom niet te voldoen aan de informatieverplichting wijs ik u en uw cliënt er weer op dat hij/zij op grond van artikel 47, lid 1, letter a AWR verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien uw cliënt niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. Door het niet voldoen aan de informatieplicht voorafgaande aan het opleggen van de (navorderings)aanslagen geldt voor uw cliënt in de bezwaarfase reeds de omkering van de bewijslast. Hij/zij moet in de bezwaarfase en in een latere beroepsprocedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.

Indien uw cliënt wederom niet voldoet aan de informatieverplichting zal ik overgaan tot het afhandelen van zijn/haar bezwaarschriften. Uitgaande van de mij nu beschikbare gegevens zullen de (navorderings)aanslagen en de opgelegde boeten worden gehandhaafd. Het verleende uitstel van betaling vervalt van rechtswege. Indien uw cliënt in beroep gaat bij het Gerechtshof en weer uitstel van betaling vraagt kan de ontvanger zekerheid vragen.

Voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaarschrift/de bezwaarschriften worden u en uw cliënt nog in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

Tot nog toe heeft uw cliënt op de door mij gedane verzoeken om informatie te verschaffen, geweigerd dat te doen. Uw cliënt heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 68 en 69 van de AWR.

Met het Openbaar Ministerie zijn hierover afspraken gemaakt die inhouden dat van strafvervolging zal worden afgezien indien uw cliënt alsnog de gevraagde informatie (e.e.a. naar genoegen van de Belastingdienst) verstrekt door middel van het beantwoorden van dit laatste verzoek om informatie. Weigeren u en uw cliënt echter ook informatie te verschaffen naar aanleiding van dit laatste verzoek, dan zal zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de hieronder genoemde reactietermijn in beginsel proces-verbaal worden opgemaakt en worden ingestuurd naar het Openbaar Ministerie.

Ik verzoek u en uw cliënt de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren binnen drie weken na dagtekening van deze brief. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard van de gevraagde gegevens en inlichtingen en het feit dat deze brief een herhaling van eerdere verzoeken betreft zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren van de gegevens. Ik wijs u op de reeds verstreken tijd sinds mijn eerste verzoek om informatie en gegevens. (…)”

3.10. In het kader van het onderzoek door de FIOD en de Inspecteur is belanghebbende op 15 september 2004 verhoord op het politiebureau [Q]. Belanghebbende is daar vrijwillig verschenen en heeft alsnog antwoord gegeven op de vragen die de Inspecteur hem had gesteld in zijn vragenbrief van 27 februari 2002.

3.11. Bij brief van 16 september 2004 heeft belanghebbende gegevens over de aangehouden rekening bij KBL overgelegd, welke van belang zijn voor de belastingheffing over de jaren 1991 tot en met 2000:

”Hierbij doe ik opgave van de renten over de jaren 1991 t/m 2000 i.v.m. de buitenlandse rekeningen.

De bedragen heb ik vermeld in guldens waarde.

jaar Rente Opbrengst obl. Totaal

1991 fl. 2117 - fl. 2117

1992 fl. 4344 - fl. 4344

1993 fl. 3846 - fl. 3846

1994 fl. 2862 - fl. 2862

1995 fl. 2920 - fl. 2920

1998 fl. 1420 - fl. 1420

1997 fl. 1379 fl. 3125 fl. 4504

1998 fl. 1674 fl. 3125 fl. 4799

1999 fl. 1676 fl. 3125 fl. 4801

2000 fl. 2339 fl. 3125 fl. 5464

Vanaf 2001 zijn de opbrengsten vermeld in de aangiften over 2001 en volgende jaren. Deze rente-bijdragen zijn dus eigenlijk de bedragen, die bij mijn vastgesteld inkomen volgens opgaven op de aangifteformulieren moeten worden bijgeteld. U ziet dat deze bedragen beduidend minder zijn dan de op het overzicht ”invoerscherm I.B.” zijn vermeld en derhalve vraag ik hiervoor Uw aandacht. M.i. zullen deze bedragen ook gelden voor de vermogensbelasting.”

Bij brief van 15 december 2004 heeft belanghebbende aanvullende informatie verstrekt.

3.12. De Inspecteur heeft bij brief van 17 januari 2011 voorgesteld de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen aan de hand van de door belanghebbende verstrekte gegevens als volgt nader vast te stellen:

Jaar Na te vorderen bedrag Verhoging/boete

ƒ  ƒ 

1991 1.058 1.058

1992 2.172 2.172

1993 1.923 1.923

1994 1.431 1.431

1995 1.480 1.480

1996 710 710

1997 2.252 2.252

1998 2.399 2.399

1999 1.779 1.779

2000 2.731 2.731

3.13. De Inspecteur heeft bij brief van 17 januari 2011 voorgesteld de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting betreffende de jaren 1991 tot en met 1998 en 2000 op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens te verminderen tot nihil en die betreffende het jaar 1999 als volgt nader vast te stellen.

Jaar Na te vorderen bedrag Boete

ƒ  ƒ 

1999 378 378

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is uitsluitend, gelijk partijen ter zitting hebben afgesproken, of de door de Inspecteur herberekende bedragen aan belasting juist zijn en of de verhogingen en boeten na de toe te passen kwijtscheldingen of verminderingen passend en geboden zijn.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij de standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het beroep

5.1. Belanghebbende heeft op 22 februari 2002 verklaard houder te zijn van KBL-rekening [xxxxxx]. Eerst op 16 september 2004 en op 15 december 2004, ruim 2½ jaar later, heeft belanghebbende volledig openheid van zaken gegeven. De Inspecteur, die aanvankelijk was aangewezen op het maken van een redelijke schatting van de jaarlijks verzwegen inkomsten en vermogens, heeft de belasting op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens herberekend. Bij die aanpak is geen sprake van een schatting, maar van een berekening van de daadwerkelijk verschuldigde belasting op basis van door belanghebbende verstrekte concrete (cijfermatige) gegevens. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de bedragen aan na te vorderen belasting niet te hoog zijn vastgesteld.

5.2. Uitgaande van hetgeen in de gedingstukken omtrent de strafwaardigheid van belanghebbende tot uiting komt, namelijk dat sprake is van ernstige fraude, is het Hof met partijen van oordeel dat de Inspecteur terecht verhogingen en boeten van 100 percent heeft opgelegd. Ter beantwoording van de vraag of de verhogingen en boeten passend en geboden zijn, neemt het Hof als uitgangspunt dat belanghebbende, naar tussen partijen vaststaat, gedurende een reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld.

5.3. Belanghebbende heeft verklaard houder te zijn van een KBL-rekening. Naar het oordeel van het Hof is de attitude van een belastingplichtige die de Inspecteur niets verklaart feitelijk een andere dan die van een belastingplichtige die de Inspecteur verklaart houder te zijn van een of meer buitenlandse bankrekeningen en, zij het in een laat stadium, medewerking aan het onderzoek van de Inspecteur verleent, zoals belanghebbende. Belanghebbende heeft, uiteindelijk, uiting gegeven aan het besef dat aan de inlichtingenplicht behoort te worden voldaan. Daarmee is naar het oordeel van het Hof sprake van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging de verhogingen en boeten tot 90 percent te beperken. Verhogingen en boeten van 90 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5.4. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar, worden, met inachtneming van een vermindering van 20 percent, de verhogingen en boeten vastgesteld op 72 percent van de belasting.

5.5. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist zoals hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.576 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep: 3 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak), en in bezwaar: 2 punten à € 161 x 2 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;

- vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten;

- vermindert de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1991 tot en met 2000 tot respectievelijk ƒ 1.058 (€ 480), ƒ 2.172 (€ 985), ƒ 1.923 (€ 872), ƒ 1.431 (€ 649), ƒ 1.480 (€ 671), ƒ 710 (€ 322), ƒ 2.252 (€ 1.021), ƒ 2.399 (€ 1.088), ƒ 1.779 (€ 807) en ƒ 2.731 (€ 1.239), onder dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente, telkens met toepassing van een verhoging, na kwijtschelding, dan wel een boete van 72 percent van de belasting;

- vermindert de navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 tot ƒ 378 (€ 171), onder dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente, met toepassing van een boete van 72 percent van de belasting;

- vernietigt de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1998, telkens met inbegrip van de daarin begrepen verhoging, en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente;

- vernietigt de navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000, de bijbehorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.576; en

- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 25 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.