Hoge Raad, 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1831, 12/03305
Hoge Raad, 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1831, 12/03305
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 december 2013
- Datum publicatie
- 20 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:1831
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2012:BY9669, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 12/03305
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Verzoek immateriële schadevergoeding vóór sluiting onderzoek ter zitting.
Uitspraak
20 december 2013
nr. 12/03305
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 25 mei 2012, nr. BK-04/02522, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1992 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord. Hij heeft tevens een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
Het Hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 21 januari 2011 en nader behandeld ter zitting van 10 januari 2012 en het onderzoek toen gesloten. Het heeft vervolgens op 25 mei 2012 uitspraak gedaan.
Belanghebbende heeft vóór de sluiting van het onderzoek op 10 januari 2012 bij brief van 5 januari 2012 met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 Awb een verzoek gedaan tot vergoeding van immateriële schade en daarbij voor zover nodig verzocht het onderzoek ter zitting te heropenen. Het Hof heeft de gevraagde heropening geweigerd en de brief van belanghebbende niet tot de gedingstukken gerekend, onder meer omdat naar ’s Hofs oordeel de schorsing van het onderzoek ter zitting niet ertoe heeft gestrekt een der partijen de gelegenheid te bieden nieuwe geschilpunten op te werpen. Daartegen richt zich middel 3.
Het middel slaagt. Aangezien het verzoek van belanghebbende vóór de sluiting van het onderzoek is gedaan, had het Hof daaraan niet voorbij mogen gaan (vgl. onder meer HR 12 april 2013, nr. 12/01566, ECLI:NL:HR:2013:BZ6799, BNB 2013/134).
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op het hiervoor in 2.1 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3 Beoordeling van de door de Staatssecretaris aangevoerde klacht
De klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 7 juni 2013, nr. 12/01565, ECLI:NL:HR:2013:CA2232, BNB 2013/183).