Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2012, BZ0286, BK-04/04084
Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2012, BZ0286, BK-04/04084
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 8 juni 2012
- Datum publicatie
- 1 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0286
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:89, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- BK-04/04084
Inhoudsindicatie
KBL-zaak. Belanghebbende is houder van een rekening bij KBL. Belanghebbende heeft met betrekking tot elk van de nog in geding zijnde jaren het beboetbare feit begaan door bedragen aan inkomsten en vermogen niet in zijn aangiften te verantwoorden, en het kan niet anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. Beperking boeten. Overschrijding redelijke termijn.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-04/04084
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 8 juni 2012
op het beroep van [X] te [Z], belanghebbende, tegen de uitspraken van de directeur van de Belastingdienst Holland-Midden (kantoor [P]), de Inspecteur, betreffende na te noemen navorderingsaanslagen, aanslag en beschikkingen.
Navorderingsaanslagen, aanslag, beschikkingen en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende zijn op basis van het saldo op 31 januari 1994 van rekeningnummer [xxxxxx] ten name van ”[Voornaam 1] [Achternaam 1]-[Achternaam 2]”, aangehouden bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg (KBL) de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1990 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 50 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 50 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 50 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan 50 percent kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 50 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 50 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
1.2. De tegen de navorderingsaanslagen, aanslag, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente gerichte bezwaren zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 37 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De Inspecteur heeft een versie van de ”Draaiboeken en Nieuwsbrieven” ingediend. Hierna wordt onder Draaiboek verstaan: het Draaiboek in de versie die tot de gedingstukken behoort. Partijen hebben nadere stukken ingediend. Partijen hebben van de stukken kennisgenomen en zich daarover ter zitting kunnen uitlaten. Het Hof rekent de stukken tot de gedingstukken.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 maart 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen.
2.5. De mondelinge behandeling is geschorst met het doel partijen in de gelegenheid te stellen over de afwikkeling van de zaak tot een akkoord te komen. Blijkens de brief van 16 augustus 2011 zijn partijen niet tot een akkoord gekomen. Voor het overige rekent het Hof die brief niet tot de gedingstukken. De schorsing van het onderzoek ter zitting heeft niet ertoe gestrekt, het was partijen ook kenbaar, een der partijen de gelegenheid te bieden nieuwe geschilpunten op te werpen. Voorts ziet het Hof, nu met de brief niets is aangevoerd dat niet eerder had kunnen worden aangevoerd en overigens niet is gebleken dat het onderzoek in zoverre niet volledig is geweest, geen reden het onderzoek te heropenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting geen aangiften gedaan waarin melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL.
3.2. In 1994 hebben medewerkers van KBL-microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij KBL ontvreemd. Deze gegevensdragers zijn in handen gekomen van de Belgische justitiële autoriteit. Op welke wijze dit is geschied, is niet geheel duidelijk.
3.3. De Belgische justitiële autoriteit heeft de gegevens verstrekt aan de Belgische belastingautoriteit ten behoeve van de belastingheffing in België. In antwoord op een verzoek van de Belgische belastingautoriteit heeft de Belgische justitiële autoriteit te kennen gegeven het niet opportuun te achten de inlichtingen door te geven aan buitenlandse belastingadministraties, met de aantekening dat het aan de Belgische belastingautoriteit zelf is te beslissen of het passend is de inlichtingen aan buitenlandse diensten te verstrekken.
3.4. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de BBI (Belgische Bijzondere belastinginspectie) op basis van Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst/FIOD, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij KBL op naam van inwoners van Nederland. De microfiches bevatten gegevens van bij KBL aangehouden rekeningen door in Nederland wonende personen. Van de rekeningen zijn 6171 op naam. In 3952 gevallen hebben de FIOD en de Belastingdienst een behandeltraject ingezet. Onderdeel van het behandeltraject is het vaststellen van de identiteit van de rekeninghouder. In 38 gevallen is de rekeninghouder niet geïdentificeerd. In 3464 van de 3952 gevallen is door degene aan wie een aanslag is opgelegd, erkend dat hij of zij houder is of is geweest van een rekening bij KBL.
3.5. Het onderzoek door de FIOD en de Inspecteur heeft het vermoeden opgeleverd dat belanghebbende houder is geweest van een rekening bij KBL.
3.6. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende bij vragenbrief van 7 januari 2002 het volgende onder de aandacht gebracht:
”(…) De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften Inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd. Ik wij u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de Inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 26, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 5 november 2001. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Gezien de aard en de beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (…)”
De bijlage bevat het formulier ”VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN” waarin belanghebbende gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest. Belanghebbende heeft dit formulier op 15 januari 2002 onder bijvoeging van 29 vellen A4 met informatie over de tegoeden op KBL-rekening [xxxxxx] over de periode 1989 tot en met 2001 ingevuld en ondertekend aan de Inspecteur retour gezonden.
3.7. Bij vervolgvragenbrief van 22 januari 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende nadere vragen gesteld:
”(…) Op 7 januari 2002 heb ik u verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken over bankrekeningen in het buitenland. U heeft schriftelijk verklaard gerechtigd (geweest) te zijn tot de volgende bankrekening:
Rekeningnummer
Naam bank
Land van vestiging
[xxxxxx]
Kredietbank Luxembourg
Luxemburg
Naar aanleiding van uw verklaring verzoek ik u voor deze bankrekening de volgende vragen te beantwoorden: (…) Ik wijs u er nogmaals op dat u op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en Inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 15 februari 2002 toe te sturen in bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Indien u vragen of opmerkingen heeft kunt u mij bellen. (…)”
3.8. Bij rappelvervolgvragenbrief van 22 mei 2002 schrijft de Inspecteur belanghebbende:
”(…) Op 22 januari 2002 heb ik u schriftelijk verzocht om enige vragen over uw bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg te beantwoorden. Daarnaast verzocht ik u diverse bescheiden te verstrekken. Ik heb uw reactie nog niet ontvangen. Ik wijs u er nogmaals op dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de vragen te beantwoorden en de bescheiden te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik stel u hierbij in de gelegenheid vóór 7 juni 2002 de vragen te beantwoorden en de bescheiden te verstrekken. U kunt daarbij gebruik maken van de reeds in uw bezit zijnde portvrije retourenvelop. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (…)”
3.9. Op 5 december 2002 uit de Inspecteur zijn voornemen om ter behoud van rechten navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990 en in de vermogensbelasting 1991 op te leggen:
”(…) In deze brief stel ik u in kennis van mijn voornemen om, ter behoud van rechten, navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990 en vermogensbelasting 1991 op te leggen, alle met een bestuurlijke boete. In deze brief zal ik u achtereenvolgens meedelen waar mijn correcties op zijn gebaseerd, hoe zij zijn berekend en de boete motiveren. (…) U heeft reeds verklaard dat u één of meerdere bankrekeningen in het buitenland aanhoudt, dan wel heeft aangehouden. (…) Vooralsnog ben ik voornemens thans uitsluitend de belastingaanslagen 1990/1991 op te leggen als gevolg van het feit dat de termijn voor het opleggen van deze navorderingsaanslagen per 31 december 2002 afloopt. Voor de andere jaren zal ik nu nog geen navorderingsaanslagen opleggen. (…) Ik beschik voor het jaar 1990/1991 over de juiste gegevens. Voor u leidt dit tot de volgende consequenties: (…) Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 50%. (…) Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij (een) buitenlandse bank(en). Dit heeft u reeds toegegeven. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is. De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven. Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken. Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van (een) bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Boetebesluit. (…) Indien u wenst te reageren op deze kennisgeving kunt u telefonisch contact met mij opnemen. (…)”
3.10. Op 31 december 2002 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende:
”(…) Op 5 december 2002 heb ik u schriftelijk meegedeeld dat ik het voornemen had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over 1990 op te leggen en een vergrijpboete. Ik heb u daarbij in de gelegenheid gesteld om te reageren op mijn voornemen. U heeft niet op mijn brief gereageerd. Daarom ga ik ervan uit dat mijn constatering juist is en leg ik de aangekondigde navorderingsaanslag en de boete op. Voor de gronden waarop ik de boete baseer, verwijs ik u naar de eerder toegezonden kennisgeving. (…) Als u het niet eens bent met de navorderingsaanslag en de boete, kunt u een bezwaarschrift indienen nadat u het aanslagbiljet heeft ontvangen. (…)”
3.11. Op 20 januari 2003 schrijft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur:
”(…) Namens bovengenoemde cliënt van ons kantoor tekenen wij bezwaar aan tegen de door U opgelegde voornoemde aanslag. De reden van dit bezwaar is dat de boete onterecht is opgelegd. De belastingplichtige heeft voor het verstrijken van de uiterste datum zijn bankrekeningnummer in het buitenland vrijwillig aangegeven. Wij gaan ervan uit dat dit bezwaarschrift tevens geldt als verzoek om uitstel van betaling voor deze aanslag, waartegen bezwaar wordt gemaakt. Vriendelijk verzoeken wij uw reactie, alsmede inhoudelijke vragen, te richten aan de behandelaar van dit bezwaarschrift. (…)”
3.12. Op 5 december 2003 deelt de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende mee voornemens te zijn af te wijken van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000:
”(…) Ik heb de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 van de heer [X], sofi-nummer […] beoordeeld. Zoals reeds in een mondeling onderhoud op mijn Eenheid op 3 december j.l. is besproken ben ik van plan van de aangifte af te wijken. (…) Voorts blijkt uit de door uw cliënt ter beschikking gestelde gegevens dat het fictief rendement uit het beleggingsfonds bij de Kredietbank Luxembourg f 19.631 bedraagt. Daarom heb ik besloten het aangegeven inkomen te verhogen met f 19.666. (…)”
3.13. Op 9 december 2003 uit de Inspecteur zijn voornemen om ter behoud van rechten navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991 en in de vermogensbelasting 1992 op te leggen:
”(…) In deze brief stel ik u in kennis van mijn voornemen om aan de heer [X] te [Z], ter behoud van rechten, navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991 en vermogensbelasting 1992 op te leggen, alle met een bestuurlijke boete. (…) Uw cliënt heeft reeds verklaard dat hij één of meerdere bankrekeningen in het buitenland aanhoudt, dan wel heeft aangehouden. (…) Vooralsnog ben ik voornemens thans uitsluitend de belastingaanslagen 1991/1992 op te leggen als gevolg van het feit dat de termijn voor het opleggen van deze navorderingsaanslagen per 31 december 2003 afloopt. Voor de andere jaren zal ik nu nog geen navorderingsaanslagen opleggen. (…) Ik beschik voor de jaren 1991/1992 over de juiste gegevens. (…) Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 50%. (…) Indien u wenst te reageren op deze kennisgeving kunt u telefonisch contact met mij opnemen. Mijn telefoonnummer treft u bovenaan in deze brief. (…)”
3.14. Op 31 december 2003 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende:
”(…) Op 9 december 2003 heb ik uw belastingadviseur schriftelijk meegedeeld dat ik het voornemen had u navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991 en vermogensbelasting 1992 op te leggen en een vergrijpboete. Ik heb uw belastingadviseur daarbij in de gelegenheid gesteld om te reageren op mijn voornemen. Uw belastingadviseur heeft niet op mijn brief gereageerd. Daarom ga ik ervan uit dat mijn constatering juist is en leg ik de aangekondigde navorderingsaanslagen met boete op. Voor de gronden waarop ik de boete baseer, verwijs ik u naar de eerder aan uw belastingadviseur toegezonden kennisgeving. (…) Als u het niet eens bent met de navorderingsaanslagen en de boete, kunt u een bezwaarschrift indienen nadat u de aanslagbiljetten heeft ontvangen. (…)”
3.15. Op 6 februari 2004 stelt de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende in kennis van zijn voornemen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de vermogensbelasting 1992 tot en met 2000 op te leggen:
”(…) Hierbij wil ik u op de hoogte stellen van mijn voornemen om aan de heer [X] te [Z] navorderingsaanslagen inkomstenbelasting\premie volksverzekeringen\vermogensbelasting 1992 t/m 2000 met een niet-ordeboete\vergrijpboete op te leggen. (…) Uw cliënt heeft reeds verklaard dat hij één of meerdere bankrekeningen in het buitenland aanhoudt of heeft aangehouden. Ik beschik voor de jaren 1992 t/m 2000 over de juiste, door uw cliënt ter beschikking gestelde, gegevens. (…) Naast de gevolgen voor de belastingheffing ben ik voornemens om gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag een boete op te leggen. (…) Deze boete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag. (…) Uit het onderzoek door de Belastingdienst is gebleken dat uw cliënt in zijn aangiftebiljetten geen melding heeft gemaakt van door hem aangehouden buitenlands vermogen en de opbrengsten daarvan, terwijl hij wel de beschikking had over dergelijk vermogen en opbrengsten. De hierop betrekking hebbende vragen op het aangiftebiljet heeft hij niet, dan wel onjuist beantwoord. Het is algemeen bekend dat het verplicht is van dergelijk inkomen en vermogen melding te maken in fiscale aangiften voor de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting. Ik ben van mening dat uw cliënt bewust heeft nagelaten genoemde inkomstenbestanddelen en/of vermogensbestanddelen op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken, dan wet dat hij zich willens en wetens blootgesteld heeft aan de geenszins te verwaarlozen kans dat, door het ten onrechte niet aangeven van genoemde inkomstenbestanddelen vermogensbestanddelen, te weinig belasting zou worden geheven. Op grond hiervan ben ik van mening dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Omdat uw cliënt gebruik gemaakt heeft van buitenlandse rekeningen om dit vermogen en de opbrengsten daar uit buiten het zicht te houden van de Nederlandse belastingdienst ben ik van mening dat sprake is van een strafverzwarende omstandigheid welke een boete van 100% zou rechtvaardigen. Aangezien hij bij het onderzoek volledige medewerking heeft verleend zal ik de boete echter (voor zover nodig na kwijtschelding) vaststellen op 50%. (…)”
3.16. Op 20 februari 2004 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende:
”(…) Op 6 februari 2004 heb ik uw belastingadviseur schriftelijk meegedeeld dat ik het voornemen had u navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/vermogensbelasting met een niet-ordeboete/vergrijpboete op te leggen over de jaren 1992 tot en met 2000. Ik heb uw belastingadviseur daarbij in de gelegenheid gesteld om te reageren op mijn voornemen. Uw belastingadviseur heeft niet op mijn brief gereageerd. Daarom ga ik ervan uit dat mijn constatering juist is en leg ik de aangekondigde navorderingsaanslagen en boete op. Voor de gronden waarop ik de boete baseer, verwijs ik u naar de eerder aan uw belastingadviseur toegezonden kennisgeving. (…) Als u het niet eens bent met de navorderingsaanslagen en de boete, kunt u een bezwaarschrift indienen. U hoeft daarmee niet te wachten op de ontvangst van de wel in deze brief meegedeelde maar eventueel nu nog niet door u ontvangen aanslagen. (…)”
3.17. Tot de gedingstukken behoort een afdruk van een microfiche, onder meer vermeldend de naamcombinatie ”[Voornaam 1] [Achternaam 1]-[Achternaam 2]”, de rekeningcodering ”[xx]-[xxxxxx]-[xx]-[xxxx xx] 001 VUE”, met het van de valutacode ”001” (Belgische francs) voorziene cijfercoderingen corresponderende saldo per 31 januari 1994 van BEF 906,00.
3.18. De FIOD heeft getracht te achterhalen wie de houder van deze rekening is. Met betrekking tot die identificatie vermeldt het door [A], ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 23 januari 2006:
”Belastingdienst
FIOD-ECD / kantoor [Q]
Proces-verbaal van ambtshandeling
Rekeningenproject
Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxemburg t.n.v.
[Voornaam 1] [Achternaam 1]-[Achternaam 2]
Rekeningnummer [xxxxxx]
Ik,
[A],
ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOD-ECD/kantoor [Q] en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer […], verklaar het volgende.
Er is door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hierna KB Lux).
Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie [Q] zijn B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).
De rekeninghouders staan hier op verschillende manieren vermeld.
a) Voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
b) Voornamen (doop c.q. geboortenamen) met achternaam
c) Voorletter met achternaam
Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door
1) Een liggend streepje en een tweede achternaam
2) Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
3) Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam
Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door
Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voornaam (doop c.q. geboortenaam) met achternaam
Het Franse woord ”ou” (of) gevolgd door voorletter met achternaam
In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel
M (=Monsieur)
Mme (= Madamme)
Melle (= Mademoiselle)
Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen. Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voorletter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achternamen overeenkomt met de eerste letter van de voor c.q. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld.
a) alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld.
b) alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)
c) alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.
Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand). Door de FIOD-ECD/kantoor [Q]/afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het door B/KIR gemaakte bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen die combinaties van namen zijn in de selectie ter nadere identificatie opgenomen waarbij er of géén voornaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voornaam uit het RDW-bestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand KB Lux.
Ter illustratie van de gemaakte selecties is het volgende fictieve voorbeeld opgenomen. Op de microfiches staat als rekeninghouder "Jan Jansen-Pietersen". Uit het BVR-bestand heeft B/KIR de hierboven genoemde combinaties van de achternamen geselecteerd met als eerste letter ”J”: b.v. ”J.*. Jansen met *. Pietersen” en ”*. Jansen met J.*. Pietersen”.
Uit het RDW-bestand zijn de voornamen (indien bekend) erbij gezocht:
b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen of (indien onbekend) J Jansen met Tim Pietersen
Het digitaal ondersteuningsteam heeft uit deze selectie de ”niet gezochte” voornamen verwijderd, b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen verwijderd, maar J. Jansen met Tim Pietersen laten staan.
Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[Voornaam 1] [Achternaam 1]-[Achternaam 2].
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [Voornaam 1] [Achternaam 1], gehuwd met mw. [Y].
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is van [Y].
Dit is [X], geboren op [dag en maand] 1943, met sofinummer […], gehuwd met [Y], geboren op [dag en maand] 1945, met sofinummer […].
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [X] is: [Voornaam 1].
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per [dag en maand] 1969.
Conclusie:
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie [X], gehuwd met [Y], als enige rekeninghouder(s) van de KB Lux rekening [xxxxxx] in aanmerking.
Opgemaakt op ambtsbelofte, gesloten en getekend te [Q] op 23 januari 2006.
[A]”
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende voor de jaren 1990 en 1992 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ter zake van rentebaten uit bij KBL aangehouden tegoeden en voor de jaren 1991 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de vermogensbelasting ter zake van die tegoeden, alsmede of terecht verhogingen dan wel boeten zijn opgelegd en heffingsrente in rekening is gebracht.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling van het beroep
Rekeninghouderschap
5.1. Gegeven de verklaring van belanghebbende houder te zijn van KBL-rekening [xxxxxx] en de door de Inspecteur ingebrachte stukken, waaronder het proces-verbaal van ambtshandelingen, merkt het Hof als vaststaand aan dat belanghebbende houder is of is geweest van die rekening.
Inkeer
5.2. Bij de aan belanghebbende gerichte vragenbrief van 7 januari 2002 heeft de Inspecteur uiteengezet dat de Belastingdienst een onderzoek is gestart naar ingezetenen in Nederland die in het buitenland een of meer bankrekeningen hebben aangehouden en dat uit dat onderzoek naar voren is gekomen dat belanghebbende houder is of is geweest van een of meer in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Belanghebbende heeft pas na ontvangst van die brief informatie verstrekt over zijn buitenlandse banktegoeden. Van die handelwijze kan bezwaarlijk worden gezegd dat sprake is van het verstrekken van gegevens en inlichtingen voordat belanghebbende wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de Inspecteur met de onvolledigheid van de aangiften - waarin geen melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL - bekend was of bekend zou worden. Het vermoeden van onvolledigheid van belanghebbendes aangiften vormde voor de Inspecteur juist de aanleiding de vragenbrief te sturen. De andersluidende opvatting van belanghebbende faalt.
Verkrijging microfiches
5.3.1. De voor het bewijs gebezigde kopieën van microfiches zijn door de Belgische belastingautoriteit aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekt op basis van artikel 4 van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Er bestaat onvoldoende aanwijzing dat de Belgische overheid de hand heeft gehad in de ontvreemding of bemachtiging van de microfiches. Ook anderszins bestonden voor de Nederlandse Belastingdienst geen redenen aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht was geschonden, dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van de gegevens van de microfiches ontoelaatbaar moet worden geoordeeld.
5.3.2. De omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is verkregen, staat niet in de weg aan gebruik van dat materiaal in een fiscale procedure. Daarnaast is niet gebleken dat Nederlandse overheidsdienaren betrokken zijn geweest bij een onregelmatigheid, zoals diefstal of verduistering van de documenten van KBL, of dat zij op andere wijze onrechtmatig gedrag van werknemers of ex-werknemers van KBL hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
5.3.3. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de Belgische autoriteiten zich in het kader van het in handen krijgen van de microfiches onrechtmatig hebben gedragen, kan evenmin worden gezegd dat de gegevens door de Nederlandse Belastingdienst zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld een aanbod te doen getuigen te horen omtrent gedragingen door de Belgische autoriteiten, gaat het Hof daaraan dan ook voorbij.
5.3.4. De Belgische belastingautoriteit heeft in haar brief van 27 oktober 2000 expliciet verklaard dat de fotokopieën afkomstig zijn van microfiches behorende tot de administratie van KBL. In haar brief van 20 februari 2003 is vermeld op welke wijze de Belgische belastingautoriteit zich ervan heeft vergewist dat de microfiches afkomstig zijn van KBL. De Inspecteur stelt dat de valutacodes op de microfiches overeenkomen met de valutacodes van KBL en dat uit een onderzoek van de inhoud van een aantal fotokopieën is gebleken dat het microfiches zijn met rekeninggegevens bij KBL. Tegenover deze stelling heeft belanghebbende in wezen aangevoerd dat de gegevens op de afdrukken van de microfiches als onbetrouwbaar dienen te worden gekwalificeerd, waardoor deze gegevens niet kunnen worden gebruikt voor het opleggen van aanslagen, verhogingen en boeten.
5.3.5. Gelet op het gemotiveerde betoog van de Inspecteur ligt het op de weg van belanghebbende zijn stelling aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Hij heeft geen enkel substantieel bewijs voor de juistheid van zijn stelling bijgebracht. Gelet op het overwogene in 5.3.3 en 5.3.4 acht het Hof aannemelijk dat de microfiches gegevens bevatten van rekeningen die door de daarop vermelde personen op 31 januari 1994 worden aangehouden bij KBL en dat de microfiches die zijn vermeld in 3.17 ook uit de administratie van KBL afkomstig zijn.
Navorderingstermijn
5.4.1. Zijn er aanwijzingen van het bestaan van in een andere lidstaat aangehouden tegoeden en wordt naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag opgelegd na het verstrijken van de termijn die geldt voor navordering van belasting in verband met tegoeden in de eigen lidstaat, dan moet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, na het opkomen van de aanwijzingen van het bestaan van de in het buitenland aangehouden spaartegoeden, het tijdsverloop worden aanvaard dat noodzakelijkerwijs is gemoeid met (1) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en met (2) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag aan de hand van de gegevens die de Inspecteur ter beschikking staan. Zulks geldt ongeacht of de aanwijzingen zijn verkregen binnen of na afloop van de termijn die geldt voor navordering met betrekking tot tegoeden die worden aangehouden in de eigen lidstaat, en zowel in het geval dat voor het inwinnen van inlichtingen een nuttig gebruik kan worden gemaakt van regelingen van wederzijdse bijstand tussen lidstaten, als in het geval dat de mogelijkheid daartoe ontbreekt, bijvoorbeeld doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent.
5.4.2. De navorderingsaanslagen voor de jaren 1990 tot en met 2000 zijn opgelegd met dagtekening 31 december 2002, 31 december 2003, 28 februari 2004 en 5 maart 2004. De navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 en 1992 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1998 zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. De Inspecteur heeft voor het doen van aangifte geen uitstel verleend. Het staat vast dat de Inspecteur vanaf 27 oktober 2000 beschikte over aanwijzingen van het bestaan van de KBL-rekening. Voor elk van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn moet worden beoordeeld of het tijdsverloop tussen het moment waarop de Inspecteur aanwijzingen van het bestaan van de KBL-rekening heeft verkregen en het tijdstip waarop hij de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, aanvaardbaar is.
5.4.3. De tijd die de Inspecteur heeft besteed aan het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de belasting en die noodzakelijkerwijs is gemoeid met het voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag, zoals de identificatie van belanghebbende en het overige fiscale onderzoek, is naar ’s Hofs oordeel voor elk van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn niet aanvaardbaar. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende in reactie op vragen van de Inspecteur onverwijld heeft erkend over de KBL-rekening te hebben beschikt en onverwijld zodanige informatie heeft verstrekt over die rekening dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen aanzienlijk eerder had kunnen en moeten opleggen. De navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 en 1992 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1998 kunnen daarom niet in stand blijven.
5.4.4. Belanghebbende heeft nog gesteld dat ook de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met toepassing van de navorderingstermijn van vijf jaar niet met de nodige voortvarendheid zijn opgelegd en dat deze aanslagen om die reden niet in stand kunnen blijven. Het Hof verwerpt die stelling, omdat het beginsel van evenredigheid niet meebrengt dat het vereiste van voortvarendheid ook geldt met betrekking tot navorderingsaanslagen die zijn opgelegd binnen de reguliere vijfjaarstermijn.
Berekening belasting
5.5.1. Belanghebbende is door het Hof aangemerkt als houder van een rekening bij KBL. Hij heeft aan het onderzoek van de Inspecteur volledige medewerking verleend. Naar de Inspecteur heeft verklaard is bij de berekening van de navorderingsaanslagen en de aanslag uitgegaan van de door belanghebbende verstrekte gegevens, zodat geen sprake is van een schatting.
5.5.2. Mede gegeven het feit dat belanghebbende de omvang van de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 en 1999, van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 en van de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1999 en 2000 niet heeft betwist, is het Hof is van oordeel dat de Inspecteur de belasting met inachtneming van die gegevens niet te hoog heeft vastgesteld.
5.5.3. Nu de navorderingsaanslagen en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof geen reden te oordelen dat de heffingsrente, die is berekend overeenkomstig de wettelijke regeling, tot te hoge bedragen in rekening is gebracht.
Boeten
5.6.1. Gegeven het vorenoverwogene aanvaardt het Hof de informatie op de microfiches, zal van die informatie uitgaan en zal zich richten op de vraag of de Inspecteur voor elk van de nog in geding zijnde jaren is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan. Meer specifiek, nu de Inspecteur belanghebbende voor elk van de nog in geding zijnde jaren heeft beboet omdat het aan diens opzet is te wijten dat te weinig belasting is geheven, rust op de Inspecteur de last te bewijzen dat belanghebbende in elk van de jaren voor de belastingheffing opzettelijk relevante tegoeden en rentebaten niet heeft verantwoord.
5.6.2. Het gaat in deze zaak niet om het vergaren van gegevens ten behoeve van strafvervolging of het opleggen van boeten, maar om het verkrijgen van bestaande bankgegevens ten behoeve van een juiste belastingheffing, tot het verschaffen van welke gegevens belanghebbende op basis van artikel 47 AWR verplicht is. Van deze verplichting was belanghebbende niet ontslagen, wanneer die gegevens aanleiding zouden kunnen zijn strafvervolging tegen hem te beginnen of zouden kunnen worden gebruikt bij een reeds begonnen criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De omstandigheid dat belanghebbende zich mogelijk reeds als verdachte beschouwde van het doen van een onjuiste aangifte en dat hij mogelijk verwachtte dat hem een boete zou worden opgelegd, brengt niet mee dat hij gerechtigd was niet te voldoen aan het verzoek van de Inspecteur om de gegevens te verstrekken.
5.6.3. De vraag of, en zo ja in hoeverre, van de gegevens gebruik kan worden gemaakt bij het opleggen van een boete, komt eerst aan de orde bij de ”determination of a criminal charge” in de zin van artikel 6 EVRM.
5.6.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur voor het opleggen van de boeten is geslaagd in het bewijs dat belanghebbende in de onderwerpelijke jaren houder van KBL-rekening [xxxxxx] is geweest. Met inachtneming van de hiervoor weergegeven criteria stelt het Hof verder vast, gelet op de gegevens op de microfiches, dat belanghebbende bij KBL - een bank met een bankgeheim - een bankrekening heeft geopend en heeft aangehouden en dat hij de tegoeden en de daarmee behaalde voordelen buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden. Aan die vaststelling, in samenhang met ’s Hofs overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat belanghebbende voor elk van de jaren te weinig belasting heeft betaald, ontleent het Hof het vermoeden dat het voor elk van de jaren aan opzet van belanghebbende is te wijten dat hij tot het uiteindelijke beloop van de navorderingsaanslagen, te weinig belasting heeft betaald. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit een reden is te destilleren dat vermoeden ontzenuwd te achten.
5.6.5. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot elk van de nog in geding zijnde jaren het beboetbare feit heeft begaan door bedragen aan inkomsten en vermogen niet in zijn aangiften te verantwoorden, en dat het niet anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven.
5.6.6. Voor de hoogte van de uiteindelijk voor elk van de nog betrokken jaren gepleegd beboetbaar feit opgelegde boete en ter beantwoording van de vraag of deze boete telkens passend en geboden is, neemt het Hof als uitgangspunt dat, naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende gedurende een reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en overigens uit de gedingstukken naar voren komt, is overigens geen concrete aanwijzing te putten dat de navorderingsaanslagen en de aanslag te hoog zijn vastgesteld. Bovendien is het van algemene bekendheid dat een bank over tegoeden op een rekening jaarlijks rente uitkeert. Naar ervaringsregelen blijven dergelijke tegoeden verborgen en worden deze niet onbekommerd uitgeput. Belanghebbende heeft nagelaten informatie te verschaffen die anders doet vermoeden.
5.6.7. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd voor elk van de nog in geding zijnde jaren aannemelijk te maken dat belanghebbende uitgaande van de hem toegedichte tegoeden en rentebaten de fiscale faciliteiten volledig heeft benut en aldus opzettelijk voor de belastingheffing in aanmerking komende tegoeden en rentebaten buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden en acht, mede met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel en het feit dat de berekening van de verschuldigde belasting is bepaald aan de hand van de verzwaring van de bewijslast, voor elk nog betrokken jaar een boete van 50 percent op zichzelf juist. De Inspecteur heeft derhalve terecht de boeten toegepast, nu sprake is van fraude.
5.6.8. Belanghebbende heeft verklaard houder te zijn van KBL-rekening [xxxxxx], heeft onverwijld en volledig opening van zaken gegeven en bij het onderzoek van de Inspecteur volledige medewerking verleend, in verband waarmee de Inspecteur boeten heeft opgelegd van 50 percent. Naar het oordeel van het Hof is de attitude van een belastingplichtige die de Inspecteur niets verklaart feitelijk een andere dan die van een belastingplichtige die de Inspecteur onverwijld volledige openheid van zaken biedt, zoals belanghebbende. Belanghebbende heeft hiermee uiting gegeven aan het besef dat aan de inlichtingenplicht behoort te worden voldaan. Daarmee is naar het oordeel van het Hof sprake van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging om de boeten tot 15 percent te beperken, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Boeten van 15 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.6.9. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar, worden, met inachtneming van een vermindering van 20 percent, de boeten vastgesteld op 12 percent.
Slot
5.7. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht heeft hij naar ’s Hofs oordeel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan anders, formeel of inhoudelijk, over het beroep moet worden geoordeeld.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.288 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (2 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraken op bezwaar en de kwijtscheldingsbesluiten betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1990 en 1992 tot en met 1997, betreffende de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 1998, en betreffende de bijbehorende beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt die navorderingsaanslagen en die beschikkingen;
- bevestigt de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 en 1999, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, betreffende de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1999 en 2000 en betreffende de bijbehorende beschikkingen heffingsrente;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de bij deze aanslagen opgelegde boetebeschikkingen;
- wijzigt deze boetebeschikkingen aldus, dat telkens de boete wordt vastgesteld op 12 percent van de belasting;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.288; en
- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier dra. M.A. van der Valk. De beslissing is op 8 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.