Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-12-2012, BZ0887, 200.074.583-01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-12-2012, BZ0887, 200.074.583-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 december 2012
Datum publicatie
6 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0887
Formele relaties
Zaaknummer
200.074.583-01

Inhoudsindicatie

Verzekeringsrecht; diefstal van een oplegger met tin; uitleg clausule ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg; primaire dekkingsomschrijving; gevolgen van het ontbreken van een alarmsysteem met de voorgeschreven beveiligingsklasse; de afwezigheid van causaal verband met de diefstal in relatie tot de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Zaaknummer : 200.074.583/01

Rolnummer rechtbank : 308966 / HA ZA 08-1457

arrest van 11 december 2012

inzake

AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V.,

voorheen Fortis Corporate Insurance N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

appellante in het principaal appel,

geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,

hierna te noemen: Amlin,

advocaat: mr. J.P. Heering te ’s-Gravenhage,

tegen

LOCK TRANSPORT B.V.,

gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,

geïntimeerde in het principaal appel,

appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,

hierna te noemen: Lock,

advocaat: mr. G.J. Schras te Spijkenisse.

Het geding

Bij dagvaarding van 17 september 2010 is Amlin in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2009 en 23 juni 2010, gewezen tussen Lock als eiseres en Amlin als gedaagde. In de appeldagvaarding zijn tien grieven tegen de bestreden vonnissen opgenomen. Lock heeft bij memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van eis in voorwaardelijk incidenteel appel, de grieven bestreden en van haar kant voorwaardelijk één incidentele grief voorgedragen. Amlin heeft de voorwaardelijke incidentele grief bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel bestreden. Ter terechtzitting van 7 februari 2012 hebben partijen hun standpunten mondeling aan de hand van pleitnotities doen toelichten, Amlin door mr. A.D. Huisman, advocaat te Rotterdam, en Lock door mrs. G.J. Schras en P.C.M. Ouwens, advocaten te Spijkenisse. Bij die gelegenheid heeft Amlin haar grief 7 ingetrokken. Van het pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt. Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat - als in hoger beroep niet bestreden - uit van de volgende, door de rechtbank in haar vonnis van 4 februari 2009, vastgestelde feiten:

- Lock heeft conform de door de verzekeringstussenpersoon Concordia Holland afgegeven covernote d.d. 2 februari 2006 (hierna: de covernote) met bijbehorende polisvoorwaarden haar vervoerdersaansprakelijkheid verzekerd bij Amlin (destijds: Fortis).

- In de covernote is onder andere – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:

“(…)

VERZEKERD BEDRAG : € 500.000,-

(…)

INGANGSDATUM : 1 januari 2006 – 00:00 uur

EINDDATUM : 31 december 2006 – 24:00 uur (…)

(…)”

- In de op de verzekering toepasselijke polisvoorwaarden is – voor zover thans van belang – het volgende bepaald:

“6. EIGEN RISICO

6.1 De in het voorblad genoemde eigen risico’s gelden per schadegeval of reeks van met elkaar samenhangende schadegevallen, welke eenzelfde oorzaak hebben.

(…)

6.4 Indien op een gebeurtenis volgens de bepalingen van aangehechte AC 001-2002 Clausule ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg de daarin vastgestelde aftrek van toepassing is zal het bedrag daarvan door de verzekerde worden gedragen.

(…)”

- De in artikel 6.4 van de polisvoorwaarden genoemde Clausule ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg (hierna: de Clausule) luidt – voor zover thans van belang – als volgt:

“1 - Ingeval van diefstal, verduistering of vermissing van een gehele lading, welke zich in een vervoermiddel* bevindt, onverschillig of die lading later geheel of gedeeltelijk wordt teruggevonden, zal onder de polis vallende schade worden vergoed onder aftrek van 30%, met een minimum van € 25.000,--.

Bij diefstal, verduistering of vermissing van een deel van het vervoermiddel* of voertuigcombinatie geldt de aftrek overeenkomstig.

- Indien de aftrek wordt toegepast zal vergoeding van schade onder de polis worden gemaximeerd tot een bedrag van € 125.000,- per schadegeval.

- Bij de berekening van het schadebedrag dat ten laste van de polis kan worden gebracht, zal de aftrek worden toegepast vóór andere in de polis voorkomende eigen risicobepalingen.

2 - De aftrek zal evenwel niet worden toegepast indien

- het vervoermiddel* waarmee het transport plaatsvond, was uitgerust met een door de verzekeraar geaccepteerd en door SCM of een soortgelijke instantie goedgekeurd beveiligingssysteem, dat in overeenstemming is met de voorgeschreven beveiligingsklasse conform de bij deze clausule behorende risico indeling, mits de verzekerde aantoont dat het beveiligingssysteem ten tijde van de diefstal, verduistering of vermissing in werking was en

- het door de verzekeraar geaccepteerd en door SCM of een soortgelijke instantie goedgekeurd beveiligingssysteem jaarlijks gecontroleerd en goedgekeurd is door een erkend inbouwbedrijf en

- verzekerde en/of ondergeschikten en/of personen van wier hulp hij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakt, alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om het risico van diefstal, verduistering te voorkomen.

(…)

* Onder een vervoermiddel worden mede begrepen aanhangwagens, opleggers, afzetbakken, containers etc.

Een overzicht van de goedgekeurde producten en hun mogelijke toepassingen is te vinden op www.scm.nl onder “mechanische beveiliging”.

Bij verschil van de tekst van deze clausule met de door het Verbond van Verzekeraars, afdeling Transport, op 1 januari 2003, bij het secretariaat van het verbond gedeponeerde Clausule ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg, zullen alleen de bepalingen van de laatste van kracht zijn.”

- De in lid 2 van de Clausule bedoelde beveiliging behoeft wanneer een beladen oplegger aan een trekker is gekoppeld uitsluitend op de trekker te zijn aangebracht, niet op de oplegger.

- Bij de covernote zijn bijlagen “Risico-indeling beveiliging vervoer van goederen over de weg” gevoegd waarin diverse categorieën goederen worden vermeld met daarbij de “voorgeschreven beveiligingsklassen”.

- Marlo Expeditie B.V. (hierna: Marlo) heeft in oktober 2006, in opdracht van C. Steinweg-Handelsveem B.V. (hierna: Steinweg), Lock opdracht gegeven om 25 bundels tin ingots te vervoeren van Rotterdam naar Balve, Duitsland.

De partij tin ingots valt aan te merken als “non ferro metaal” in de zin van de genoemde Risico-indelingen.

Lock heeft deze lading tin op 30 oktober 2006 in Rotterdam geladen in een oplegger, deze naar een door haar gehuurd, afgesloten parkeerterrein op het industrieterrein “De Peulen” te Hardinxveld-Giessendam gereden en aldaar geparkeerd. De oplegger stond gekoppeld aan de trekker geparkeerd. De betreffende trekker was uitgerust met een beveiliging van de klasse B- of BV-2.

- In de nacht van 30 op 31 oktober 2006 is de oplegger met daarin de lading tin gestolen.

- Lock is door Marlo en Steinweg aansprakelijk gesteld voor de schade. Tussen alle belanghebbenden is een minnelijke regeling gesloten. Daarbij is overeengekomen dat Lock aansprakelijk is voor een bedrag van € 193.333,33. Lock heeft dit bedrag aan de ladingbelanghebbenden betaald. Amlin heeft terzake € 125.000,- aan Lock vergoed.

2. In deze procedure heeft Lock Amlin aangesproken tot het vergoeden van (in hoofdsom) € 68.333,33, met rente en kosten. Lock stelt zich op het standpunt dat Amlin onder de tussen partijen gesloten aansprakelijkheidsverzekering gehouden is de gehele aansprakelijkheidsschade van Lock ad € 193.333,33 te vergoeden. Amlin betwist dit, en stelt dat, nu de gestolen oplegger was uitgerust met een beveiliging van de klasse B- of BV-2 in plaats van de (voor een lading tin) voorgeschreven beveiligingsklasse B- of BV-3, de dekking overeenkomstig lid 1 van de Clausule beperkt is tot een maximum van € 125.000,-, welk bedrag reeds aan Lock is uitgekeerd.

3. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 4 februari 2009 de Clausule uitgelegd, en geoordeeld dat het voor Lock voldoende duidelijk is geweest dat de trekker voor het vervoer van non-ferro metalen uitgerust diende te zijn met een klasse B- c.q. BV-3 beveiliging, om in aanmerking te komen voor de uitzondering van lid 2 van de Clausule waarin is bepaald in welke gevallen de in lid 1 van de Clausule vermelde aftrek en gemaximeerde schadevergoeding van € 125.000,- niet zullen worden toegepast. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat, indien komt vast te staan dat het verschil in toegepaste beveiligingsklasse in het onderhavige geval niets zou hebben uitgemaakt voor de diefstal, het beroep van Amlin op het niet hebben toegepast van een klasse B- of BV-3 beveiliging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechtbank heeft op dit punt bewijs opgedragen aan Lock. In haar eindvonnis van 23 juni 2012 heeft de rechtbank Lock geslaagd geacht in deze bewijslevering en heeft zij de vorderingen van Lock toegewezen.

4. De kernvraag in het onderhavige hoger beroep is hoe de Clausule moet worden uitgelegd, en, in het verlengde daarvan, of er in het onderhavige geval ruimte is voor het beroep van Lock op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Lock heeft aan dit beroep ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat causaal verband ontbreekt tussen de beveiligingsklasse van het op de trekker aanwezige alarmsysteem en de diefstal. Het hof overweegt daarover het volgende.

5. De rechtbank heeft bij de uitleg van de Clausule voorop gesteld dat het hier gaat om de uitleg van een clausule die deel uitmaakt van een beurspolis. De uitleg van deze clausule is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de verzekeringsvoorwaarden als geheel. Uitgangspunt is dat het de verzekeraar vrijstaat om in de verzekeringsvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (vgl. HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284).

Het hof verenigt zich met deze maatstaf.

6. Partijen twisten over de uitleg van de Clausule, waaronder over de vraag of de Clausule deel uitmaakt van de primaire dekkingsomschrijving. Voor de uitleg van de Clausule acht het hof, naast de bewoordingen ervan, het volgende van belang:

- In de Covernote is vermeld dat het verzekerd bedrag € 500.000,- bedraagt;

- in de bijbehorende Voorwaarden vervoerdersaansprakelijkheidsverzekering VA 001-2004 is onder “1.Begripsomschrijvingen” in 1.6.1. bij “Verzekerde som” onder meer vermeld: “het op het polisblad vermelde verzekerde bedrag” en in aanvulling daarop in 1.6.2.: “tenzij de bepalingen van de aftrek en het gemaximeerde bedrag voor schadevergoeding van toepassing is ingevolge het bepaalde in aangehechte clausule AC 001-2002 Clausule Ladingdiefstallen bij beroepsgoederenvervoer over de weg.”;

- in voormelde Voorwaarden is onder “4. Omvang van de dekking” in 4.1. vermeld dat de verzekering de aansprakelijkheid van de verzekerde dekt tot ten hoogste de verzekerde som;

- in voormelde Voorwaarden is onder “6. Eigen risico” in 6.4. vermeld dat indien op een gebeurtenis de in de Clausule vermelde aftrek van toepassing is, het bedrag daarvan door de verzekerde zal worden gedragen;

- de onderhavige Clausule is afkomstig van het Verbond van Verzekeraars, waaruit kan worden afgeleid dat het gaat om een Clausule met een algemene strekking die in meer soortgelijke verzekeringspolissen is opgenomen.

7. Het hof is van oordeel dat de bewoordingen van de Clausule, met uitzondering wellicht van het vierde gedachtenstreepje van lid 2 dat in dit hoger beroep rechtens niet relevant is, in het licht van de gehele polis duidelijk zijn. Gelet op de artikelen 1.6.2., 4.1. en 6.4. van de hierboven vermelde Voorwaarden, moet deze Clausule naar het oordeel van het hof aldus worden uitgelegd dat ingeval van schade als gevolg van diefstal, verduistering of vermissing van lading in beginsel een hoger eigen risico geldt in de vorm van een aftrek van 30%, alsmede een lagere verzekerde som van € 125.000,-, tot welk bedrag de dekking is beperkt. Slechts indien is voldaan aan alle in het tweede lid van de Clausule omschreven voorwaarden, geldt de in het eerste lid vermelde aftrek alsmede het gemaximeerde bedrag van € 125.000,- niet. Gelet op de duidelijke bewoordingen van de Clausule in het licht van de polisvoorwaarden is het hof met de rechtbank van oordeel dat het voor Lock duidelijk moet zijn geweest dat de trekker voor het vervoer van tin uitgerust diende te zijn met een klasse B- c.q. BV-3 beveiliging om in aanmerking te komen voor de in lid 2 van de Clausule vermelde uitzondering. Nu vast staat dat aan deze eis niet was voldaan, heeft Lock in beginsel slechts recht op de in lid 1 van de Clausule vermelde maximale schadevergoeding van € 125.000,-.

8. Het hof is voorts van oordeel dat de Clausule deel uitmaakt van de primaire dekkingsomschrijving, nu hierin specifiek voor de dekking van schade als gevolg van diefstal, verduistering of vermissing van lading een aparte, afwijkende, verzekerde som is vermeld met een eveneens apart, afwijkend, eigen risico. Het hof acht bovendien voldoende aannemelijk dat de in de Clausule omschreven beperkte dekking voor schade als gevolg van diefstal, verduistering of vermissing van lading, gelet op de aard en de grootte van dit verzekerde risico, invloed heeft gehad op de premiestelling, hetzij in concreto hetzij als uitvloeisel van de premiestelling voor risico’s als de onderhavige. Zoals hierboven overwogen is uitgangspunt dat het de verzekeraar vrijstaat om in de verzekeringsvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (vgl. HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284).

9. Hoewel niet uitgesloten kan worden geacht dat ook een beroep van een verzekeraar op een primaire dekkingsomschrijving onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, is terughoudendheid hier op zijn plaats. Wat betreft het onderhavige geschil is het hof van oordeel dat Lock geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een dergelijke conclusie kunnen leiden. Het enkele feit dat (zoals Amlin ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft erkend) causaal verband ontbreekt tussen de beveiligingsklasse van het alarmsysteem en de diefstal, is naar het oordeel van het hof in elk geval onvoldoende om een beroep van Amlin op de Clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Amlin heeft in dit verband gesteld dat de onderhavige Clausule, die afkomstig is van het Verbond van Verzekeraars, de strekking heeft om het (risico)bewustzijnsniveau bij verzekerden en daarmee de veiligheid te bevorderen. Dit vindt steun in de literatuur en jurisprudentie over deze Clausule. Zoals het hof heeft overwogen in zijn arrest van 28 september 2010, LJN BP5509, vergen de aanschaf en periodieke keuring van een beveiligingssysteem een bepaalde investering. Tegenover die investering staat het financiële voordeel van een onder omstandigheden niet toegepaste aftrek. Dat dit financiële voordeel in gelijke mate toevalt aan verzekerden die, zonder het doen van zodanige investering, erin slagen te bewijzen dat een beveiliging de schade niet zou hebben voorkomen, past niet bij de ratio van de regeling. Ook is van belang dat de eis van het actief en aantoonbaar naleven van de beveiligingsvoorschriften, een bedrijfscultuur bevordert waarin de zorg voor het voorkomen van diefstal en verduistering serieus wordt genomen. Het hof merkt daarnaast nog op dat ingevolge de Clausule het niet aanwezig zijn van het voorgeschreven beveiligingssysteem niet leidt tot het ontbreken van volledige dekking, doch slechts tot een hoger eigen risico en een lagere verzekerde som. Vast staat dat Lock een substantieel deel van haar schade vergoed heeft gekregen. Ook deze omstandigheid draagt eraan bij dat het hof van oordeel is dat het beroep van Amlin op de Clausule niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

10. Uit het bovenstaande vloeit voort dat het principaal appel slaagt, dat het (voorwaardelijk) incidenteel appel faalt, en dat de vorderingen van Lock alsnog moet worden afgewezen. De grieven hoeven geen verdere behandeling. Het hof zal het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigen, en opnieuw recht doen. Lock zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in de eerste aanleg als in het hoger beroep. Het hof acht het (voorwaardelijk) incidenteel appel niet noodzakelijk gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, zodat een proceskostenveroordeling in incidenteel appel achterwege zal blijven.

11. Het hof passeert het bewijsaanbod van Lock, nu geen gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing.

Beslissing

Het hof:

- vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2009 en 23 juni 2010,

en opnieuw rechtdoende:

- wijst de vorderingen van Lock af;

- veroordeelt Lock in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Amlin tot op 23 juni 2010 begroot op € 1.545,- aan verschotten, € 3,- aan getuigentaxe en € 3.576,- aan salaris advocaat;

- veroordeelt Lock in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Amlin tot op heden begroot op € 2.123,89 aan verschotten en € 4.893,- aan salaris advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, J.W. van Rijkom en F.R. Salomons en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2012 in aanwezigheid van de griffier.