Home

Rechtbank Haarlem, 03-02-2009, BH1908, 07/7627

Rechtbank Haarlem, 03-02-2009, BH1908, 07/7627

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
3 februari 2009
Datum publicatie
4 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BH1908
Formele relaties
Zaaknummer
07/7627

Inhoudsindicatie

De rechtbank acht het belang van de inspecteur om zijn procespositie binnen de organisatie van de Belastingdienst vrijelijk te kunnen bepalen groter dan het belang van eiser bij overlegging van een conceptnotitie voor de onderbouwing van zijn beroep.

De inspecteur mag zich bij een conceptnotitie met daarin opgenomen persoonlijke (beleids)opvattingen van een ambtenaar van de belastingdienst die slechts voor interne doeleinden is bestemd en deel uitmaakt van een meningvormend proces binnen de Belastingdienst, zodat deze niet als definitief kan worden beschouwd, beroepen op artikel 8:29 Awb.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 07/7627, 07/7628 en 07/7629

datum beslissing: 3 februari 2009

Beslissing in het geding tussen

X, wonende te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Y, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiser over de jaren 2000, 2001 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen (hierna gezamenlijk: de navorderingsaanslagen) opgelegd, alsmede gelijktijdig met de navorderingsaanslagen bij afzonderlijke beschikkingen boetes opgelegd (hierna gezamenlijk: de boetebeschikkingen).

1.2 Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 januari 2008 (het jaar 2000), 8 februari 2008 (het jaar 2001) en 14 november 2007 (het jaar 2003) de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 5 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op 6 november 2007, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Partijen hebben vervolgens over en weer nog nadere stukken ingediend.

1.5 Op 28 oktober 2008 heeft de rechtbank een comparitiezitting als bedoeld in artikel 8:44 Awb gehouden (hierna ook: de zitting). De onderhavige zaak van eiser [naam] is tegelijkertijd behandeld met de zaken [namen overige partijen]

1.6 Namens de eisers in genoemde zaken zijn verschenen [namen gemachtigden van eisers]. Namens verweerders in genoemde zaken zijn verschenen de leden van de zogenoemde projectgroep buitenlandse opties, namelijk: [namen gemachtigden verweerder]. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan partijen op 7 november 2008 een afschrift is toegezonden.

1.7 Doel van de zitting was om vast te stellen welke de stukken moeten worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 Awb, welke van die stukken nog ontbreken in de dossiers van genoemde zaken en welke van die stukken alsnog dienen te worden ingebracht. Ter zitting hebben partijen in genoemde zaken ermee ingestemd dat de zaken van eiser (AWB 07/7627, 07/7628 en 07/7629) als pilotdossiers zullen dienen en dat de door partijen over en weer overgelegde stukken in die zaken worden geacht te zijn gevoegd in de procesdossiers van de overige eisers. Ter zitting ging het uiteindelijk om de vraag of de volgende stukken nog aan het dossier moeten worden toegevoegd:

1. stukken vermeld in onderdelen 13, 20, 38, 46 en 47 in de brief van 10 september 2007 van de gemachtigden van eisers aan verweerder;

2. een notitie van 19 april 2006 van de heer Q;

3. door de projectleiding binnen een discussiegroep (discussiebase) geplaatste berichten en bestanden ten behoeve van het Project Buitenlandse Optieregelingen.

1.8 Verweerder stelt de bovengenoemde stukken ad 1 niet (meer) tot zijn beschikking te hebben. Eiser heeft toegezegd deze stukken zelf in te brengen.

1.9 Het stuk ad 2 is door verweerder opgestuurd met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van het stuk. Verweerder stelt zich dienaangaande op het standpunt dat het geen gedingstuk als bedoeld in artikel 8:42 Awb betreft en zo dit wel het geval zou zijn stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van misbruik van procesrecht en dat gewichtige redenen zich verzetten tegen overlegging van het stuk. Verweerder doet aldus een beroep op artikel 8:29, lid 1, Awb, in die zin dat alleen de rechtbank daarvan mag kennisnemen (hierna: beperking van de kennisneming).

1.10. De stukken ad 3 betreffen bestanden en berichten met de volgende datum- en tijdsaanduidingen:

i memorandum 3 november 2005 (Toetsingskader boeteoplegging project buitenlandse optieregelingen)

ii 7-10-2005 (10:24)

iii28-09-2005 (17:42)

iv 16-09-2005 (11:43)

v 24-08-2005 (14:25)

vi 11-04-2005 (13:46)

vii 10-03-2005 (16:43)

Eiser heeft een exemplaar van de binnen de discussiegroep geplaatste stukken ontvangen waarbij delen onleesbaar zijn gemaakt (weggelakt) en stelt geen bezwaar te hebben tegen geheimhouding van namen en telefoonnummers e.d. van in deze stukken genoemde belastingambtenaren, van passages die betrekking hebben op andere bedrijven dan [naam bedrijf] van de richtlijnen over de behandelwijze van de aangiften over het jaar 2004, van de individuele lijsten van sofinummers en namen van bedrijven en van het bestand in het emailbericht van 20 februari 2007. Eiser stelt zich evenwel op het standpunt dat andere weggelakte passages van de hierboven onder i tot en met vii genoemde stukken door verweerder dienen te worden vrijgegeven middels een zogenoemde ongelakte versie. Met betrekking tot het stuk met nummer vi bestaat bij eiser geen behoefte meer aan overlegging van de ongelakte versie nu die reeds in zijn bezit is.

Verweerder heeft de rechtbank een ongelakte versie van de onder i tot en met vii genoemde stukken doen toekomen en voor de genoemde passages een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb, in die zin dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen.

1.11 Ter zitting heeft de rechtbank geoordeeld dat de notitie van 19 april 2006 van de heer Q als een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 8:42 Awb moet worden aangemerkt nu eiser voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn geweest voor de besluitvorming in zijn zaak. De rechtbank heeft ter zitting voorts besloten eiser in de gelegenheid te stellen om zich binnen twee weken schriftelijk uit te laten over beperking van de kennisneming en de door verweerder aangevoerde geheimhoudingsgronden ten aanzien van voormelde notitie Q en de hierboven genoemde stukken uit de discussiebase van verweerders projectgroep buitenlandse optieregelingen. Voorts heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken te overleggen met de nummers 13, 20, 38, 46 en 47 in genoemde brief van 10 september 2007.

1.12 Bij brief van 7 november 2008, ontvangen op 10 november 2008 door de rechtbank, heeft eiser zijn reactie op het bovenstaande gegeven. Tevens heeft eiser bij deze brief de nog ontbrekende stukken uit voormelde brief van 10 september 2007 aan de rechtbank overgelegd. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder hierop bij brief van 16 december 2008 gereageerd.

2. Beoordeling van het beroep op artikel 8:29 van de Awb

2.1 De rechtbank merkt allereerst op dat eisers gemachtigde in zijn brief van 7 november 2008 heeft verklaard dat alsnog genoegen wordt genomen met de geschoonde versie van enkele van de genoemde stukken uit de discussiebase van verweerders projectgroep buitenlandse optieregelingen, zoals die in de zaken C door de wederpartij (reg. nrs. 07/7624 tot en met 07/7626) in het geding zijn gebracht. Het betreft de stukken die hierboven zijn aangeduid met de nummers (i), (ii), (iii), (iv) en (vii).

2.2 Voorts merkt de rechtbank op dat uit de na de zitting ontvangen schriftelijke reacties van partijen blijkt dat zij niet langer van mening verschillen over het feit dat een bericht van 24 augustus 2005 met als tijdsaanduiding 14:25 uur, hierboven aangeduid met nummer v, niet is aangetroffen in de discussiebase. Eisers gemachtigden is na afloop van de zitting gebleken dat het tijdstip waarop het bericht in de discussiebase is geplaatst niet 14:25 uur, maar tien minuten later, te weten 14:35 uur is geweest. Verweerders hebben deze lezing in hun schriftelijke reactie van 16 december 2008 niet weersproken en handhaven het eerder gedane beroep op geheimhouding. Nu eisers in hun brief van 7 november 2008 op voorhand hebben aangegeven dat zij met betrekking tot dat stuk met als tijdsaanduiding 14:35 uur geen probleem hebben met geheimhouding en de rechtbank geen reden ziet hiervan af te wijken, zal de rechtbank de beoordeling van het beroep op artikel 8:29 van de Awb louter beperken tot de notitie Q d.d. 19 april 2006 (hierna ook: de notitie Q).

2.3 Nu de notitie Q een op de zaak betrekking hebbend stuk is, moet het in beginsel in zijn geheel door verweerder worden overgelegd. Het bepaalde in artikel 8:29 Awb biedt voorts de mogelijkheid een op de zaak betrekking hebbend stuk voor eiser geheim te houden indien daartoe gewichtige redenen bestaan. Gewichtige redenen zijn in ieder geval niet aanwezig voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen. Van zo’n verplichting is gesteld noch gebleken. Beslissend bij de beantwoording van de vraag of verweerder zich met betrekking tot de notitie Q terecht op geheimhouding beroept is of de door verweerder voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang dat eiser heeft bij kennisneming.

2.4 Verweerder heeft zich erop beroepen dat de notitie Q slechts een conceptnotitie betreft en onderdeel is geweest van een kort meningsvormend proces voor intern beraad van slechts enkele betrokkenen binnen verweerders projectgroep buitenlandse optieregelingen (hierna: de projectgroep). Bij deze conceptnotitie is sprake geweest van persoonlijke opvattingen van de toenmalige projectleider Q welke notitie naar aanleiding van het commentaar is aangepast en vervolgens als definitieve versie onder de naam “Algemeen kader voor afwikkeling bezwaarschriften project buitenlandse opties” binnen het landelijke project is uitgezet en ook als bijlage bij de gedingstukken is gevoegd. De conceptnotitie is noch toegepast in de zaak van eiser noch in de overige zaken. De definitieve versie van de notitie is aan eiser overgelegd en bevindt zich in het dossier. Verweerder is van mening dat zijn belang dat een stuk betrekking hebbende op interne meningsvorming niet hoeft te worden overgelegd omdat dit aan vrije meningsvorming binnen de organisatie in de weg staat en dat dit belang zwaarder weegt dan het belang van eiser op inzage hiervan.

2.5 Eiser is daarentegen van mening dat bij de notitie Q geen sprake is van een intern meningsvormend stuk en wel door verweerder dient te worden overgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser e-mailcorrespondentie verstrekt uit de periode maart –april 2006 tussen eisers gemachtigden en enkele leden van de projectgroep, onder andere projectleider Q. Uit deze correspondentie blijkt volgens eiser dat op basis van de notitie van Q zelfs enkele navorderingsaanslagen zijn vernietigd. Voorts wijst eiser op een bij de rechtbank de door D bij de rechtbank Arnhem aanhangige procedure, waarin in een e-mail d.d. 24 april 2006 afkomstig van door D en E, belastinginspecteurs en tevens deeluitmakende van de projectgroep, zelfs uit de notitie Q wordt geciteerd.

2.6 De rechtbank heeft kennisgenomen van het dossier, de conceptnotitie en de definitieve versie van de notitie en heeft deze met elkaar vergeleken en is daarbij tot de slotsom gekomen dat het belang van eiser bij overlegging ervan voor het onderbouwen van zijn beroep onvoldoende opweegt tegen het door verweerder aangevoerde belang om zijn procespositie binnen de organisatie van de Belastingdienst vrijelijk te kunnen bepalen. Het gaat hier om een conceptnotitie met daarin opgenomen persoonlijke (beleids)opvattingen van de heer Q die naar het oordeel van de rechtbank slechts voor interne doeleinden is bestemd en deel uitmaakt van een meningvormend proces binnen de Belastingdienst, zodat deze niet als definitief kan worden beschouwd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het begeleidende e-mailbericht van 19 april 2006 waarbij de conceptnotitie door Q wordt aangeboden aan enkele medewerkers van de Belastingdienst, leden van de projectgroep en een medewerker van het Ministerie van Financiën, deze personen uitdrukkelijk worden gevraagd om hun advies dienaangaande en dat daarbij voorts wordt opgemerkt dat wordt uitgezien naar hun reacties in dezen. Het – door verweerder weersproken - betoog van eiser dat in een andere (thans niet voorliggende) zaak besluiten mede op basis van deze conceptnotitie zijn genomen, acht de rechtbank onvoldoende om tot een andere belangenafweging te komen. Gelet op de inhoud van de conceptnotitie en de definitieve notitie, de verschillen daartussen, de overige gedingstukken en hetgeen partijen dienaangaande ter zitting over en weer naar voren hebben gebracht is niet aannemelijk geworden dat de aanslag of de uitspraak op bezwaar in de onderhavige zaak of in een van de andere – ter zitting behandelde en hierboven genoemde - zaken, op deze conceptnotitie zijn of hadden moeten worden gebaseerd. Gelet op het een en ander zijn er gewichtige redenen om de notitie Q niet aan eiser te overleggen en is beperking van de kennisneming van dat stuk gerechtvaardigd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het beroep van verweerder op artikel 8:29 Awb slaagt. De stelling van verweerder dat het verzoek om overlegging van de notitie Q niet behoeft te worden ingewilligd wegens misbruik van procesrecht, behoeft – wat er zij van deze stelling – gelet op het voorgaande geen bespreking.

3. Beslissing

De rechtbank:

- acht beperking van de kennisneming van de notitie Q gerechtvaardigd;

- stelt eiser op de voet van artikel 8:29 vijfde lid Awb in de gelegenheid binnen twee weken

de rechtbank te berichten of hij toestemming geeft dat de rechtbank uitspraak doet mede op

grondslag van de notitie Q;

- verwijst de zaak naar de meervoudige kamer voor de verdere behandeling van de

zaak.

Deze beslissing is gegeven op 3 februari 2009 door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de beslissing in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kunnen eerst gelijk met de (eind)uitspraak rechtsmiddelen worden aangewend.