Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-10-2012, BZ2785, BK-10/00800

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-10-2012, BZ2785, BK-10/00800

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 oktober 2012
Datum publicatie
1 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2785
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10/00800

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Vergoeding taxatiekosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00800

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 31 oktober 2012

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 november 2010, nummer AWB 10/451 WOZ, betreffende na te vermelden beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), vastgesteld op € 1.916.000 per waardepeildatum 1 januari 2008. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2009. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2009 (hierna: de aanslag).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag tijdig een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur en daarbij verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1.3. Bij in een geschrift, gedagtekend 7 december 2009, vervatte uitspraken is de Inspecteur tegemoetgekomen aan belanghebbendes bezwaren en heeft hij de waarde van de woning nader vastgesteld op € 1.400.000, de beschikking aldus gewijzigd en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Op het bij bezwaar expliciet tot uitdrukking gebrachte verzoek van belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding is niet beslist.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de door de Inspecteur geweigerde vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

1.5. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover dat betrekking heeft op de waarde van de woning en de aanslag, de Inspecteur veroordeeld de kosten van het bezwaar van € 161 en de kosten van het beroep van € 874 aan belanghebbende te voldoen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 111 is geheven.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft geantwoord op het incidenteel hoger beroep. Partijen hebben bij wijze van repliek en dupliek op elkaars stukken gereageerd

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 augustus 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.8 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“ 2.1.   Eiseres heeft bij brief van 11 mei 2009 pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Hierbij heeft eiseres gebruik gemaakt van de diensten van [A] van [B] (hierna: de gemachtigde) die voor haar als gemachtigde optreedt. Met dagtekening 18 augustus 2009 heeft eiseres een aanvulling op het bezwaarschrift ingediend, waarin voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:

“Tot slot verzoek ik u aan mijn cliënt (. . .) op grond van artikel 7:15 Awb een proceskostenvergoeding toe te kennen om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Daarnaast verzoek ik u onze cliënt de kosten van het taxatierapport welke voor dit doel gemaakt is te vergoeden. Een kopie van de factuur van het taxatierapport treft u als bijlage aan. (…)

Specificatie proceskosten:

Indienen bezwaarschrift    1 punt     € 161,00

Taxatierapport (incl. BTW)         € 657,48

Totaal       € 818,48

 

Mocht u voornemens zijn het bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen, willen wij graag gehoord worden.”

 

Blijkens de in het citaat vermelde bijlage, een aan de gemachtigde gerichte declaratie van [C-makelaardij], is het bedrag van € 657,48 als volgt opgebouwd:

6,5 uur (opname woning 2,5 uur; kadastrale inzage 0,5 uur; referentie panden bezoek 2 uur; referentie panden internet 1,5 uur) x € 85 per uur is € 552,50 plus BTW (19%) is € 657,48.

 

2.2.  Bij brief van 4 december 2009, verzonden 2 december 2009, heeft verweerder gereageerd op het onder 2.1 vermelde verzoek van eiseres om te worden gehoord. De brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“In uw bezwaarschrift heeft u aangegeven dat u gehoord wilt worden voordat ik uitspraak doe op uw bezwaarschrift. Naar aanleiding daarvan stuur ik u bijgaande conceptuitspraak.

 

Indien u na kennisneming van deze conceptuitspraak nog steeds de wens heeft om te worden gehoord, verzoek ik u om binnen 1 week na dagtekening van dit schrijven contact op te nemen met de afdeling Belastingen en Kadaster van de gemeente Reeuwijk (. . .), zodat een afspraak gemaakt kan worden voor de hoorzitting.”

 

In de conceptuitspraak staat vermeld dat de waarde van de woning wordt verlaagd van € 1.916.000 naar € 1.400.000.

 

2.3.   Bij e-mailbericht van 4 december 2009 heeft de gemachtigde gereageerd op de onder 2.2 vermelde brief. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Vanochtend heb ik een telefoongesprek gehad met een medewerkster van uw afdeling belastingen.

Het gaat over het horen van 20 objecten (…).

 

In het gesprek kwam het volgende naar voren:

 

-Ik wil graag een hoorzitting houden waarin alle 20 objecten behandeld worden. Uw medewerkster gaf aan alleen hoorzittingen te willen houden tussen 15.00 en 16.00 uur, dat er maximaal 2 objecten per keer aangehoord konden worden en dat ik dan maar 10 keer tussen [Q] en Reeuwijk op en neer moest rijden. Ik gaf aan dit niet redelijk te vinden. Uw medewerkster bleef op het standpunt staan dat er enkel en alleen gehoord kan worden tussen 3 en 4 en dat daar niet van afgeweken kan worden.

 

-Ik gaf aan uit de diverse correspondentie met uw gemeente een irritatie of prikkeligheid aan uw kant te bespeuren. Ik stelde voor om om de tafel te gaan zitten en te bespreken waar die irritaties vandaan komen om te bezien of we die op kunnen lossen. We zijn immers beide volwassen professionele partijen en zijn beide gebaat bij een goede werkrelatie. Mevrouw gaf aan dat ik kon zeggen wat ik wilde tijdens een hoorzitting, dat ze het naar voren gebrachte zou verwerken in de uitspraak maar dat er geen discussies gevoerd gaan worden. Ik gaf aan dit als een gemiste kans te ervaren.

 

-Ik heb nadrukkelijk verzocht om uw aanwezigheid bij de hoorzitting. U bent immers de woz-coördinator en hoofd belastingen. Mevrouw gaf aan dat u er niet bij zult zijn omdat andere medewerkers ook heel deskundig zijn.

 

-Ik heb verzocht om een taxateur van uw zijde bij de hoorzitting. Ook dit verzoek werd terzijde gelegd met de opmerking dat de gemeente zelf wel bepaalde wie ze mee naar de hoorzitting neemt.

 

Kortom, (. . .), zou u zo vriendelijk willen zijn aangaande het gevoerde telefoongesprek mij maandag te bellen om te bezien of u, als hoofd belastingen, dezelfde mening toegedaan bent als uw medewerkster en of wij misschien een wat pragmatischer oplossing kunnen vinden voor het houden van een hoorzitting.”

 

2.4.  Verweerder heeft op het onder 2.3 vermelde e-mailbericht gereageerd bij

e-mailbericht van 7 december 2009. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“ Hedenmorgen ontving ik uw e-mailbericht waarin u het telefoongesprek tussen u en mijn medewerkster van 4 december 2009 beschrijft. Ik ben echter niet in de gelegenheid om u telefonisch te woord te staan. Vandaar deze reactie per mail.

 

Met betrekking tot de inhoud van uw e-mailbericht wil ik het volgende opmerken.

 

U heeft inmiddels de conceptuitspraken op uw bezwaarschriften ontvangen. Daarbij is u de mogelijkheid gegeven om uw bezwaarschriften mondeling toe te lichten en eventueel aan te vullen. U heeft hierop telefonisch contact gezocht met de afdeling Belastingen en Kadaster. In dit telefoongesprek en in uw e-mailbericht geeft u aan dat u graag een hoorzitting wilt houden waarin alle 20 objecten behandeld worden. Mijn medewerkster heeft daarop telefonisch onze werkwijze aangegeven. Dit houdt in dat wij voor de hoorzittingen tijd hebben gereserveerd tussen 15:00 uur en 16:00 uur en dat per hoorzitting maximaal een half uur wordt ingeruimd.

 

Aangezien in de wet de mogelijkheid tot horen wordt geboden en een hoorzitting in veel gevallen heel nuttig kan zijn hebben wij gekozen om iedere zaak afzonderlijk te behandelen. U zult uit uw eigen ervaring natuurlijk begrijpen dat wij meer werkzaamheden hebben dan alleen het houden van hoorzittingen. Daarom is gekozen voor een efficiënte en gestructureerde procedure en planning. Hierdoor geven wij de burgers voldoende mogelijkheid en aandacht en is het voor mijn medewerkers voldoende handelbaar.

 

Voor de goede orde wil ik u er op wijzen dat een hoorzitting eventueel op uw verzoek plaats zal vinden. Dat dit voor u, als gemachtigde van een aantal burgers, betekent dat u een aantal maal moet afreizen naar Bodegraven is niet de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het lijkt mij het risico dat u als ondernemer heeft genomen door uw cliënten niet in de nabijheid van uw kantoor of vestigingsplaats te accepteren. Het is bovendien uw eigen overweging geweest om in het belang van uw cliënten bezwaar in te dienen en te verzoeken om hoorzittingen waarin u uw bezwaar mondeling kunt toelichten.

 

(…)

 

U heeft terecht opgemerkt dat aan onze kant enige irritatie en prikkeligheid is ontstaan. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat u uiterst onzorgvuldig bent in uw correspondentie. Wij hebben u diverse malen en herhaaldelijk gewezen op fouten in uw correspondentie en uw professionaliteit in twijfel getrokken. Desondanks hebben wij geen verbetering geconstateerd. Bovendien is uw werkwijze en uw manier van benaderen naar mijn mening stuitend. Ook de door u ingediende buitensporige en disproportionele declaraties roepen weerzin op. Dit vormt voor mij een aanleiding om uw werkwijze en declaraties nader te laten onderzoeken. Uw voorstel om de wederzijdse irritaties te bespreken lijkt mij derhalve niet opportuun.

 

U heeft tijdens het telefoongesprek van 4 december 2009 verzocht om mijn aanwezigheid en of de aanwezigheid van een taxateur bij de hoorzitting. Mijn medewerkster heeft aangegeven dat ik en de taxateur niet bij de hoorzitting aanwezig zullen zijn. Zij heeft terecht aangegeven dat het niet aan u is om te bepalen wie tijdens de hoorzitting aanwezig zullen zijn. Het is immers ook niet aan mij om te bepalen wie namens uw opdrachtgever of namens uw bedrijf aanwezig is. Mijn medewerkers die bij de eventuele hoorzittingen aanwezig zullen zijn, zijn zeer deskundig, bevoegd en zeer ervaren in het houden van hoorzittingen. Ik heb daarom ook alle vertrouwen in mijn medewerkers.

 

(…)

 

Indien u van mening bent dat u de belangen van uw cliënt voldoende kunt behartigen binnen de tijdsduur van één zitting is dat uw verantwoordelijkheid naar uw cliënten. Het is aan u welke argumenten u tijdens deze hoorzitting aandraagt. Mijn medewerkers zullen u aanhoren en de relevante zaken meenemen in de overwegingen voor de definitieve uitspraak. De eventuele zitting zal echter aangemerkt worden als één zitting.”

 

2.5.   Bij e-mailbericht van 7 december 2009 heeft de gemachtigde gereageerd op de onder 2.4 vermelde mail van verweerder. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Allereerst wil ik mijn teleurstelling uitspreken over het feit dat u niet mee wilt werken aan een meer pragmatische benadering van het horen en rigoreus aan uw “hoorbeleid” vasthoudt zonder onderscheid te maken tussen zaken. Deze houding ervaar ik als zeer obstructief. Doordat u mij nu dwingt meer dan 10 keer op en neer te rijden tussen [Q] en Bodegraven jaagt u mijn klanten (en uw burgers) op kosten. Door deze door u opgeworpen belemmering zal ik afzien van het horen.

(…)

Mocht u evenwel vasthouden aan het door u gestelde in uw mail, zie ik af van het horen en kunt u uitspraak op bezwaar doen.”

 

2.6.   Omdat de gemachtigde in het onder 2.5 vermelde e-mailbericht heeft aangegeven af te zien van een hoorzitting, heeft verweerder de onder 1.3 vermelde uitspraak op bezwaar gedaan. Met betrekking tot het onder 2.1 vermelde verzoek om een proceskostenvergoeding staat in de uitspraak op bezwaar het volgende vermeld:

“Tenslotte doet u in uw bezwaarschrift een verzoek om uw cliënt op grond van artikel 7:15 Awb een vergoeding van de proceskosten toe te kennen. Tevens verzoekt u mij uw cliënt de kosten van het taxatierapport welke voor dit doel gemaakt is te vergoeden. U wijst hierbij naar de bijgevoegde specificatie en factuur.

 

Op grond van artikel 7:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht kan onder omstandigheden tot vergoeding van tijdens de bezwaarfase gemaakte kosten worden besloten. Hiervoor moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.

 

Om te beoordelen of aan deze voorwaarden wordt voldaan, verzoek ik u mij binnen één week na dagtekening van deze uitspraak een bewijs te doen toekomen waaruit blijkt dat uw cliënt uw nota heeft voldaan en of uw cliënt de gemaakte kosten heeft betaald.

 

Verder wil ik opmerken dat de door u toegezonden nota van [C-makelaardij] niet aan uw cliënt gericht is. Deze nota komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.”

 

2.7.   De gemachtigde heeft niet gereageerd op het verzoek een betalingsbewijs van de gemaakte kosten aan verweerder toe te sturen zoals neergelegd in de uitspraak op bezwaar. Bij het beroepschrift is als bijlage een door de gemachtigde opgemaakte nota overgelegd, gedagtekend 1 september 2009 en gericht aan eiseres. De nota bevat, voor zover hier van belang, de volgende tekst:

“Onderstaand treft u de nota aan in verband met de door [B] aan u geleverde diensten.

Zijnde het opstellen van een bezwaarschrift alsmede het maken (van een, rechtbank) WOZ-conform taxatierapport voor object [a-straat 1], (. . . ) naar waardepeildatum 1-1-2008.

 

Kosten taxatieadvies:

6,5 uur [C] a € 85,-/uur          € 552,50

 

Kosten bezwaarschrift:

2 uur [A] a € 85,-/uur          € 170,00

 

Totaal exclusief B.T.W.          € 722,50

B.T.W. 19 %              € 137,28

           SUBTOTAAL   € 859,78

 

Uittreksels uit openbare registers (vrij van BTW):        

1x Kadastraal bericht eigendom           € 2,95

1x Uittreksel kadastrale kaart           € 2,95

 

            TOTAAL   € 865,68 ”

 

2.8  Tot de gedingstukken behoort een folder van de taxateur waarin onder meer het volgende is vermeld:

“ EEN LAGERE WOZ-WAARDE ?

WIJ REGELEN HET VOOR U…..

(…)

[C-makelaardij] werkt exclusief samen met [B], een groot team van landelijk opererende taxateurs, juristen en bouwkundigen, die zich gespecialiseerd hebben in het voor hun cliënten GRATIS verlagen van de WOZ-waarde.

(…)

LET OP!!

Het termijn van bezwaar maken sluit binnen 6 weken na dagtekening aanslag. Daarom is het belangrijk om nog deze week DEZE WEEK contact met ons op te nemen,

Zodat wij op tijd uw bezwaarschrift kunnen indienen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of voor de taxatiekosten een vergoeding moet worden toegekend. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

 

4.2. Belanghebbende wenst een vergoeding op basis van 6,5 uren naar een uurtarief van € 85 en de daarover verschuldigde omzetbelasting.

4.3.1. De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op een taxatiekostenvergoeding en wel om de navolgende redenen:

- de diensten van de taxateur gaan op in de diensten van de gemachtigde aan belanghebbende, zodat voor een afzonderlijke vergoeding voor taxatiekosten geen plaats is;

- het taxatiebureau heeft een financieel belang bij de uitkomst van de taxatie, hetgeen inhoudt dat de taxateur zijn werkzaamheden niet onpartijdig heeft vervuld; hierdoor kan belanghebbende geen aanspraak maken op vergoeding van taxatiekosten.

4.3.2. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat een vergoeding op basis van 3,5 uren naar een uurtarief van € 50 (inclusief omzetbelasting) voldoende is.

 

4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

 

4.5. In het incidenteel ingestelde hoger beroep vordert de Inspecteur de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het betreft haar oordeel dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat dat oordeel niet juist is en dat de rechtbank het beroep mitsdien ongegrond had moeten verklaren. Belanghebbende refereert aan het oordeel van het Hof.

Conclusies van partijen

 

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, onder handhaving van de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep alsmede van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, en tot toekenning van een vergoeding van de kosten van taxatie tot een bedrag van € 552,50 te vermeerderen met negentien percent omzetbelasting van dat bedrag.

 

5.2. Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. In het principale beroep concludeert de Inspecteur primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Subsidiair concludeert de Inspecteur dat de vergoeding voor taxatiekosten moet worden gesteld op 3,5 uren maal € 50 (inclusief omzetbelasting) ofwel € 175,00.

 

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

“Hoorplicht

2.14  Ingevolge artikel 7:2 van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

 

2.15  Blijkens de duidelijke bewoordingen van artikel 7:2, lid 1, van de Awb en de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van dat artikel vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Dit brengt mee dat het een bestuursorgaan niet is toegestaan de belanghebbende de gelegenheid te onthouden om te worden gehoord. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. De rechtbank overweegt daartoe dat het verzoek van de gemachtigde om te worden gehoord, zoals geciteerd onder 2.3, niet als onredelijk kan worden gekenschetst. Hoewel het aan verweerder is hoe hij het proces rond de hoorzitting inricht, doet de reactie van verweerder op het verzoek om te worden gehoord vermoeden dat niet alleen zakelijke argumenten aan het afwijzen van het verzoek van de gemachtigde ten grondslag hebben gelegen. Gelet op de inhoud, strekking en woordkeuze van verweerders reactie heeft de gemachtigde van eiseres kunnen en mogen concluderen dat een hoorzitting volstrekt zinledig zou zijn. Hij kon daaruit immers slechts opmaken dat hetgeen hij tijdens de hoorzitting naar voren zou brengen, niet of nauwelijks serieus zou worden genomen omdat zijn professionaliteit in twijfel werd getrokken. Daarbij komt nog dat de functie van het horen meebrengt dat de gemachtigde van eiseres ervan mocht uitgaan dat tijdens de hoorzitting niet alleen naar zijn argumenten zou worden geluisterd maar dat daarop ook zou worden gereageerd, hetgeen verweerder in zijn reactie miskent. Dat de gemachtigde vervolgens heeft afgezien van de hoorzitting kan hem dan ook niet worden tegengeworpen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de niet bestreden beslissing in de uitspraak op bezwaar dat de waarde van de woning conform het verzoek van eiseres is verlaagd naar € 1.400.000, maar de gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het belang van het gehoord worden lag in het verzoek om de proceskostenvergoeding. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande met zijn handelwijze de hoorplicht geschonden. In zoverre is het beroep gegrond en heeft eiseres in ieder geval recht op teruggave van het griffierecht. De rechtbank zal de zaak niet terugwijzen, omdat de gemachtigde ter zitting namens eiseres desgevraagd heeft verklaard dat zij geen terugwijzing van de zaak naar verweerder wenst. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien.

Kosten rechtsbijstand

2.16  Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het derde lid dient het verzoek te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratieve beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

 

2.17  Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit is herroepen en dat dit is gedaan wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Nu dit geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, sluit de rechtbank zich hierbij aan.

 

2.18  Zoals vermeld onder 2.1 heeft eiseres in de bezwaarfase uitdrukkelijk verzocht om een vergoeding van de kosten die zij in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft blijkens het in 2.6 vermelde citaat in zijn uitspraak op bezwaar hieromtrent niet beslist. Desgevraagd heeft verweerder op 28 september 2010 aan de griffier van de rechtbank telefonisch bericht dat er nadien geen (definitieve) beslissing is genomen op het verzoek van de gemachtigde om een kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 van de Awb en dat tussen het doen van de uitspraak op bezwaar van 7 december 2009 en het binnenkomen van het beroepschrift bij de rechtbank op 20 januari 2010 geen correspondentie is geweest tussen partijen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat een beslissing op het verzoek om kostenvergoeding niet is genomen omdat eiseres niet heeft gereageerd op het in de uitspraak op bezwaar verzochte nadere bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit niet af aan de verplichting van verweerder om in de uitspraak op bezwaar een beslissing te nemen op het verzoek om een kostenvergoeding. De uitspraak op het bezwaar van eiseres dient ook op die grond te worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten voor zover dat ziet op de (nader) vastgestelde waarde van de woning en de aanslag.

 

2.19  Verweerder stelt – kort samengevat – dat eiseres voor de bezwaarprocedure geen kosten heeft hoeven maken aangezien de rechtsbijstand is verleend op grond van een ‘no cure no pay’-overeenkomst, inhoudende dat eiseres en de gemachtigde zijn overeengekomen dat in het geval van een verloren procedure niets is verschuldigd en dat in het geval van een gewonnen procedure niet meer is verschuldigd dan de toegekende vergoeding.

 

2.20  De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder. Het bestaan van een ‘no cure no pay’-overeenkomst brengt mee dat indien de procedure wordt gewonnen, er proceskosten zijn verschuldigd voor het inschakelen van de rechtshulpverlener (zie CRvB 25 april 2000, nr. 97/10734 AAW, LJN ZB8757). Gelet op hetgeen de gemachtigde in de stukken over zijn werkwijze heeft vermeld alsmede op de door hem ter zitting gegeven toelichting daarop, acht de rechtbank aannemelijk dat bij het sluiten van het dossier aan eiseres kosten in rekening zullen worden gebracht. Nu niet in geschil is dat er sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en aannemelijk is dat kosten aan eiseres in rekening zullen worden gebracht, bestaat er geen aanleiding de vergoeding van de kosten afhankelijk te stellen van het overleggen van de nota’s of betalingsbewijzen. De omstandigheid dat de kosten gelijk worden gesteld met het bedrag dat de rechtbank toekent als kostenvergoeding, maakt niet dat daarmee geen sprake meer is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de omstandigheid dat de gemachtigde de kosten pas na afloop van de procedure in rekening brengt, maakt het voorgaande niet anders. Voor zover verweerder nog stelt dat voor een vergoeding geen plaats is, omdat is verzocht de vergoeding op de rekening van de gemachtigde te storten, oordeelt de rechtbank dat de wijze van betaling geen invloed heeft op de kwalificatie van de kosten.

 

2.21  Met betrekking tot de te hanteren wegingsfactor overweegt de rechtbank het volgende. Op de kostenvergoeding in bezwaar is het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) van toepassing. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). Het tarief wordt bepaald doordat in de bijlage aan diverse proceshandelingen verschillende punten zijn toegekend (onderdeel A), waarvan de waarde (onderdeel B) moet worden vermenigvuldigd met een wegingsfactor (onderdeel C). De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. De hoogte van het financiële belang kan een factor zijn, maar is niet doorslaggevend. In onderdeel C1 van de bijlage worden de verschillende wegingsfactoren voor het gewicht van een zaak weergegeven, die kunnen oplopen van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar). Bij een zaak van gemiddeld gewicht bedraagt de wegingsfactor 1. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een zaak in de bezwaarfase in beginsel een wegingsfactor 1 (gemiddeld) heeft tenzij er duidelijk redenen zijn om hier vanaf te wijken. Beoordeeld naar belang en ingewikkeldheid van de onderhavige zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand verrichte werkzaamheden acht de rechtbank geen redenen aanwezig om van dat uitgangspunt af te wijken. De stelling van verweerder dat toepassing van een wegingsfactor van 0,25 redelijk is, omdat er onder meer sprake is van een samenhang tussen alle door de gemachtigde aangespannen bezwaar- en beroepsprocedures, volgt de rechtbank niet. De gedingstukken bevatten geen informatie op basis waarvan de gestelde samenhang kan worden geconstateerd. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding de wegingsfactor in de onderhavige procedure op 1 te stellen.

Vergoeding kosten taxatierapport

2.22  Met betrekking tot de kosten van de in de bezwaarfase ingeschakelde taxateur overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (onder meer) betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. De in de bezwaarfase gemaakte kosten komen naar vaste jurisprudentie alleen voor vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb in aanmerking wanneer voldaan is aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar het maken van de kosten als zodanig moet eveneens redelijk zijn.

 

2.23  Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat de taxateur kennelijk is ingeschakeld door de gemachtigde. Zoals onder 2.1 is vermeld, is door de taxateur aan de gemachtigde gefactureerd. De gemachtigde heeft aangevoerd dat deze kosten na sluiting van het dossier aan eiseres worden doorbelast ingeval daarvoor een vergoeding wordt toegekend. Het voorgaande bezien in samenhang met de tekst van de folder, zoals in 2.8 opgenomen, en de ter zitting gegeven toelichting op de werkzaamheden van de gemachtigde en de taxateur leidt de rechtbank tot het oordeel dat de werkzaamheden van de taxateur zozeer zijn verweven met de werkzaamheden van de gemachtigde, dat zij zich naar eiseres hebben gepresenteerd als één dienstverlener. De kosten van het taxatierapport gaan daarmee op in de kosten van de gemachtigde. Gelet hierop komen de kosten voor het taxatierapport niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.

   

Slotsom

2.24  Gelet op het overwogene onder 2.20 en 2.21 is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden die artikel 7:15 van de Awb stelt. Derhalve diende verweerder aan eiseres een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure toe te kennen.

 

2.25  De rechtbank zal, doende wat verweerder behoorde te doen, aan eiseres een vergoeding toekennen voor de kosten van rechtsbijstand die zij in verband met het bezwaar heeft moeten maken en verweerder opdragen deze aan eiseres te voldoen. Deze kosten heeft de rechtbank op de voet van het Besluit vastgesteld op € 161 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161). De rechtbank vindt voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat vergoeding van de in beroep gemaakte kosten niet op haar plaats zou zijn op de grond dat het uitsluitend om de kostenvergoeding gaat. De rechtbank houdt een wegingsfactor van 1 aan, gelet op het belang en de ingewikkeldheid van de zaak.”

Beoordeling van het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep

 

Verlening van rechtsbijstand en het optreden van een deskundige

 

7.1. De aard van de werkzaamheden van een rechtsbijstandverlener verschilt van die welke een taxateur als deskundige verricht. Een rechtsbijstandverlener geeft zijn opdrachtgever in de regel juridische adviezen en staat hem desgewenst bij in een rechtsgeding. De positie van een deskundige is in het algemeen dat deze behulpzaam is bij het vaststellen van bepaalde feiten, waartoe hij beschikt over de benodigde bijzondere kennis en ervaring.

 

7.2. In de verhouding tussen de gemachtigde en de taxateur is geen vervaging van het hiervoor geschetste onderscheid of een vermenging van de werkzaamheden te bespeuren. Mitsdien bestaat geen reden te oordelen dat belanghebbende, naast vergoeding van proceskosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te dezen geen aanspraak kan maken op vergoeding van taxatiekosten.

 

Belang bij de uitkomst van de taxatie?

 

7.3. De Inspecteur heeft gesteld dat de taxateur financieel belang had bij de uitkomst van de taxatie. Hij heeft evenwel - tegenover de weerspreking door belanghebbende - geen, dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waarop die stelling kan steunen. Mitsdien heeft de Inspecteur zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Ook zijn uit de gedingstukken geen aanwijzingen te putten dat de taxateur onbekwaam was of dat hij zijn werkzaamheden niet onpartijdig heeft verricht.

 

Uurtarief en aantal uren

 

7.4. Het betreft een op verzoek van belanghebbende door een deskundige uitgebracht taxatieverslag dat is opgesteld in verband met de bezwaarprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ. Het maakt hierbij geen verschil of de belanghebbende dat verzoek zelf aan de deskundige overbrengt of dat dit feitelijk geschiedt door een gevolmachtigde die, zoals in dit geval, moet worden geacht bevoegdelijk in naam van de belanghebbende op te treden.

 

7.5. Ingevolge artikel 7:15 onderscheidenlijk artikel 8:75 van de AWB en artikel 1, eerste lid, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van het Bpb komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur "naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn". In artikel 15 van het Bts 2003 is bepaald dat de bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting die daarvoor is verschuldigd.

 

7.6. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256*, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:

“4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.”

7.7. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

- voor woningtaxaties: € 50;

- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren wordt gesteld op:

- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;

- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting. 

7.8. Gelet op de aard van de onroerende zaak komt het Hof tot het oordeel dat de werkzaamheden voor de taxatie niet in die mate van bijzondere aard zijn, dat het maximaal toe te kennen uurtarief moet worden gehanteerd, doch dat de vergoeding moet worden gebaseerd op een tarief van € 50 (exclusief omzetbelasting) per uur. Nu de Inspecteur niet heeft betwist dat de omzetbelasting op belanghebbende drukt, dient deze eveneens te worden vergoed.

 

7.9. Het Hof zal voor de taxatiewerkzaamheden van de woning, waarbij deze – naar het Hof opmaakt uit het taxatierapport en de door belanghebbende overgelegde kostenopstelling - inwendig is opgenomen, een tegemoetkoming in de kosten toekennen op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, artikel 1, lid 1, aanhef en onderdeel b en artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken van 4 uren maal € 50, te vermeerderen met negentien percent omzetbetaling, in totaal € 238. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

 

7.10. Mitsdien dient de Inspecteur, naast de door de rechtbank toegekende vergoeding voor proceskosten van € 161 wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar, aan belanghebbende taxatiekosten te vergoeden tot een bedrag van € 200 vermeerderd met de over dit laatste bedrag verschuldigde omzetbelasting, in totaal derhalve € 399.

 

Incidenteel hoger beroep

7.11. Het Hof verwerpt het incidenteel hoger beroep omdat het er ten onrechte vanuit gaat dat de beslissing van de rechtbank omtrent de hoorplicht de enige zou zijn die ten grondslag is gelegd aan het gegrond verklaren van het beroep. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 2.18 van de uitspraak van de rechtbank heeft zij het beroep (mede) gegrond verklaard wegens het in de uitspraak op bezwaar niet nemen van een beslissing omtrent de proceskostenvergoeding. Het incidenteel beroep is derhalve ongegrond.

 

Proceskosten en griffierecht

 

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, vast op € 546,25 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep: 2,5 punten (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van repliek) à € 437 x 0,5 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

 

8.2. Voorts dient de Inspecteur het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 aan belanghebbende te vergoeden.

 

8.3. De beslissingen van de rechtbank omtrent de proceskosten en het griffierecht in verband met de behandeling van het beroep zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve in stand te blijven.

 

 

Beslissing

 

Het Gerechtshof:

-  vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten in beroep en het griffierecht;

-  wijzigt het besluit van de Inspecteur inzake de proceskosten in bezwaar aldus, dat de

vergoeding wordt vastgesteld op € 399;

-   veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van

belanghebbende, vastgesteld op € 546,25;

-  gelast de gemeente Bodegraven het voor deze zaak in hoger beroep betaalde

griffierecht van € 111 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en A.N. Labohm, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 31 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.