Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-10-2012, BZ2832, BK-11/00393

Gerechtshof 's-Gravenhage, 31-10-2012, BZ2832, BK-11/00393

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 oktober 2012
Datum publicatie
1 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ2832
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11/00393

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. In geschil is de vraag of aanspraak bestaat op een kostenvergoeding en meer in het bijzonder de hoogte daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00393

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 31 oktober 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Lisse, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 mei 2011, nr. AWB 10/4330 WOZ, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking van 28 februari 2010 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 502.500. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010 (hierna: de aanslag).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bij brief van 7 april 2010 bezwaar gemaakt en heeft daarbij verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2010 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

1.4. Op het beroep van belanghebbende is de rechtbank tot de navolgende oordelen gekomen. De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot

€ 450.000;

- vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 450.000;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt de Inspecteur de kosten van het bezwaar en beroep tot een bedrag van

€ 1.441,40 aan belanghebbende te voldoen;

- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep in gesteld. De Inspecteur heeft een conclusie van repliek genomen en heeft tevens het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord. Belanghebbende heeft daarop een conclusie van dupliek en een conclusie van repliek inzake het incidenteel hoger beroep genomen. Bij brief van 16 januari 2012 heeft belanghebbende de conclusie van dupliek aangevuld. Tevens heeft belanghebbende een nader stuk met dagtekening 27 juni 2012 per brief en per fax verstuurd. Dit stuk is in afschrift verzonden aan de Inspecteur.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

7 augustus 212, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Gelijktijdig - maar niet gevoegd - met de behandeling van de onderhavige zaak is het hoger beroep met kenmerk BK-11/00392, betreffende de belanghebbende [A] woonachtig te [Z] behandeld. Hetgeen in de ene zaak is overgelegd en aangevoerd wordt tevens geacht te zijn overgelegd en aangevoerd in de andere zaak.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan. Daarbij gaat het Hof uit van de navolgende feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is omschreven.

“2.1. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning betreft een twee-onder-één-kapwoning met serre (38 m³) en een garage (128 m³). De inhoud van de woning is ongeveer 417 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 495 m² .

2.2. Eiser heeft voor de bezwaar- en beroepsprocedure gebruik gemaakt van de diensten van [B] van [C] (hierna: de gemachtigde), die voor hem als gemachtigde optreedt. De gemachtigde heeft namens eiser een bezwaar- en een beroepschrift ingediend. De gemachtigde biedt zijn diensten aan op basis van een systeem van “no cure no pay”.

2.3. De gemachtigde heeft in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 21 mei 2010 door [D] (hierna: de taxateur), taxateur van [E] te [Q]. In dit taxatierapport, met opname- en inspectiedatum 14 mei 2010, is de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op € 417.500.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een factuur van het kantoor van de taxateur, gericht aan [F] van [G], met dagtekening 27 mei 2010, ten bedrage van € 481,90. De factuur ziet op voormeld taxatierapport van de taxateur. De taxateur heeft daarbij € 476 (5 uur à € 80 x 1,19) voor het taxatierapport en € 5,90 voor kadastrale kosten in rekening gebracht.”

2.5. Tot de gedingstukken behoort voorts een factuur van de gemachtigde aan eiser, met dagtekening 8 juni 2010, ten bedrage van € 696,10. De gemachtigde heeft daarbij € 476

(5 uur à € 80 x 1,19) voor het taxatierapport van de taxateur, € 214,20 (2 uur à € 90 x 1,19) voor het bezwaarschrift en € 5,90 voor kosten van uittreksels uit het kadaster in rekening gebracht.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil de vraag of aanspraak bestaat op een kostenvergoeding en meer in het bijzonder de hoogte daarvan.

4.2. De Inspecteur heeft – zakelijk weergegeven – zich op het standpunt gesteld dat de uispraak van de rechtbank voor zover betrekking hebbend op het oordeel betreffende de proceskostenvergoeding, dien te worden vernietigd.

De vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op een te hoog bedrag bepaald door de rechtbank. Voorts heeft de rechtbank de kosten van het taxatierapport als kosten van een deskundigenrapport voor vergoeding in aanmerking genomen.

Daartoe heeft hij aangevoerd dat de wegingsfactor gewicht op een kwart dan wel subsidiair op een half dient te worden gesteld, dat sprake is van samenhangende zaken in bezwaar, beroep en hoger beroep, voorts dat sprake is van verwevenheid van gemachtigde en taxateur en/of partijdigheid van de taxateur en dat subsidiair een beperkte vergoeding (aantal uren en uurtarief) op zijn plaats is.

4.3. Belanghebbende heeft de standpunten van de Inspecteur gemotiveerd bestreden. In incidenteel hoger beroep voert belanghebbende aan dat drie uur vergoed dient te worden voor het opmaken van het taxatierapport. Voorts stelt belanghebbende dat een uurtarief van € 50 niet correct is nu de gemeente zelf bereid is € 112 per uur te besteden aan de taxatie

4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vaststelling van de waarde van de woning op de waardepeildatum op € 450.000, met vergoeding van proceskosten als hierna vermeld.

Voor de vergoeding van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is sprake van samenhangende zaken zowel in bezwaar, beroep als hoger beroep, met een factor gewicht van primair een kwart en subsidiair een half.

Ten aanzien van het taxatierapport dienen primair geen kosten te worden vergoed, dan wel subsidiair ten hoogste € 42 exclusief BTW per uur op basis van 2,5 uur.

5.2. Belanghebbende concludeert in het incidenteel hoger beroep eveneens tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van de waarde van de woning op de waardepeildatum op € 450.000 en veroordeling van verweerder in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep als hierna vermeld.

Slechts in hoger beroep is sprake van twee samenhangende zaken. De factor gewicht dient op 1 te worden gesteld.

Ten aanzien van de kosten van het taxatierapport dient te worden uitgegaan van een tijdsbeslag van vijf uur.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft voorzover in hoger beroep nog van belang het volgende overwogen waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder zijn aangeduid:

“WOZ

4.1. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in

die zin dat de waarde van de woning op de waardepeildatum nader moet worden vastgesteld

op € 450.000. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

4.2. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

Kosten rechtsbijstand

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van de door de gemachtigde in de bezwaar- en beroepsfase verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

4.4. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). In de bijlage is voorts een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen.

4.5. De rechtbank stelt allereerst voorop dat voor het indienen van het bezwaarschrift, anders dan verweerder voorstaat, een tarief geldt van € 218, nu het bezwaarschrift ná

1 oktober 2009 – de datum van inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit van

4 september 2009, Staatsblad 2009,375, betreffende de indexering van de bedragen in de bijlage – is ingediend.

4.6. Voorts kan de door eiser ingebrachte brief van 7 april 2011 niet, zoals eiser heeft betoogd, als een conclusie van repliek worden aangemerkt, nu voormelde brief een nader stuk betreft als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb. Het indienen van een dergelijk stuk komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die werkzaamheden niet vallen onder de in de bijlage genoemde proceshandelingen.

4.7. Met betrekking tot de te hanteren wegingsfactor heeft het volgende te gelden. De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. De hoogte van het financiële belang kan een factor zijn, maar is niet doorslaggevend. Bij een zaak van gemiddeld gewicht is de wegingsfactor 1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat een zaak als “gemiddeld” moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. In het onderhavige geval betreft het een procedure waarbij eiser de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde inhoudelijk bestrijdt en derhalve een materieel oordeel over het geschil vraagt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hier, mede gelet op de inhoud van de gedingstukken, een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. In de stelling van verweerder, dat de werkbelasting van de gemachtigde in verband met de nagenoeg identieke procedure betreffende de buurwoning slechts gering is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken en een wegingsfactor van 0,5 toe te passen.

4.8. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige zaak en het in 1.12. genoemde beroep betreffende de buurwoning, anders dan verweerder heeft betoogd, niet worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Het materiële geschil in elke zaak betrof immers de vraag of de primaire besluiten naar de juiste heffingsgrondslag waren opgelegd. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de desbetreffende primaire besluiten betrekking hebben op twee, niet verbonden, gerechtigden van twee afzonderlijke, niet identieke WOZ-objecten, waarbij door verweerder twee verschillende WOZ-waarden zijn vastgesteld. Van nagenoeg identieke besluiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De omstandigheid dat de bezwaar- en beroepschriften nagenoeg identiek zijn en nagenoeg gelijktijdig door dezelfde gemachtigde zijn ingediend, als ook de omstandigheid dat het hier gaat om buurwoningen, doet aan voormeld oordeel niet af.

4.9. Verweerder heeft na het sluiten van het in 4.1 vermelde compromis de rechtbank verzocht de forfaitaire kostenvergoeding met gebruikmaking van artikel 2, tweede lid, van het Besluit te beperken omdat eiser slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.310,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Kosten taxatierapport

4.11. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (onder meer) betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. De in de bezwaarfase gemaakte kosten komen naar vaste jurisprudentie alleen voor vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb in aanmerking wanneer voldaan is aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar het maken van de kosten als zodanig moet eveneens redelijk zijn.

4.12. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van

24 november 2010, nr. AWB 10/451 WOZ, LJN BO5666, aangevoerd dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de werkzaamheden van de taxateur zozeer zijn verweven met de werkzaamheden van de gemachtigde en zij zich naar eiser toe hebben gepresenteerd als één dienstverlener dat de kosten van het taxatierapport zijn opgegaan in de kosten van de gemachtigde.

4.13. De rechtbank stelt voorop dat in de onderhavige zaak een andere taxateur is betrokken dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak en dat in de onderhavige zaak een afzonderlijke beoordeling dient plaats te vinden met betrekking tot de vraag of hier sprake is van functievermenging. Daarbij acht de rechtbank beslissend hoe de gemachtigde en de taxateur in werkelijkheid hebben gehandeld. De stelling van verweerder dat uit de informatie op de website van [C] en uit de factuur van de gemachtigde aan eiser, waarin hij de kosten van het taxatierapport aan eiser heeft doorberekend, blijkt dat sprake is van één samenhangende dienstverlening bestaande uit taxatiewerkzaamheden en het verlenen van rechtskundige bijstand, wat daar overigens van zij, is in zoverre niet van doorslaggevend belang.

4.14. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd de huidige werkwijze van [C] uiteengezet. Deze is naar zijn zeggen zodanig vormgegeven dat er op vergoeding van zowel de kosten van rechtsbijstand als de kosten van een deskundigenbericht (het taxatierapport) aanspraak bestaat. In de huidige werkwijze, die ook in het onderhavige geval is gevolgd, schakelt [C] voor taxaties van de WOZ-waarde – behalve die voor de erfbelasting – door tussenkomst van het taxatiebureau [G] B.V. (hierna: het taxatiebureau) lokale, externe taxateurs in. Deze taxateurs factureren de kosten van hun taxatierapporten aan het taxatiebureau. Het taxatiebureau brengt de kosten op zijn beurt in rekening aan [C]. [C] berekent de kosten door aan de cliënten, in dit geval aan eiser. Het taxatiebureau ontvangt van de door zijn tussenkomst ingeschakelde taxateurs een (soort van) bemiddelingsprovisie.

Verweerder heeft niet betwist dat in het voorliggende geval de door de gemachtigde geschetste werkwijze is gevolgd. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Uit de werkwijze van [C] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de werkzaamheden van de gemachtigde en de taxateur met elkaar verweven zijn.

4.15. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de betwisting van de gemachtigde, niet aannemelijk gemaakt dat [C] en het taxatiebureau met elkaar verbonden zijn. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verweerder heeft zijn stelling dat [C] of de gemachtigde aandeelhouder is van het taxatiebureau, niet met bewijsstukken of anderszins onderbouwd. Hoewel de gemachtigde ter zitting niet heeft willen zeggen wie de commanditaire vennoten van [C] zijn, ziet de rechtbank ervan af aan deze weigering het gevolg te verbinden dat [C] en het taxatiebureau met elkaar verbonden zijn. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat niet is gesteld dat de taxateur in [C] deelneemt en dat, zo (de belanghebbende(n) in) het taxatiebureau een belang heeft (hebben) in [C], dit belang onvoldoende is om enkel op grond daarvan aan te nemen dat de taxateur deel uitmaakt van [C] en/of het taxatiebureau. Voorts is niet gebleken dat tussen de taxateur, het taxatiebureau en [C] onzakelijk is gehandeld. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de taxateur dient te worden aangemerkt als een van [C] onafhankelijke deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit. Dus komen de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking.

4.16. Met betrekking tot de hoogte van het te vergoeden uurtarief heeft het volgende te gelden. In het hier van toepassing zijnde artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken is voor de werkzaamheden van een taxateur voor het opstellen van een taxatierapport geen specifiek tarief opgenomen. In vorengenoemde bepaling is slechts een maximum gesteld aan het te vergoeden uurtarief, te weten een tarief van maximaal € 81,23 per uur. Gelet op met name de Nota van Toelichting bij het Besluit tarieven in strafzaken, is de rechtbank van oordeel dat bij de beslechting van het geschilpunt omtrent het te vergoeden uurtarief gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het onder 2.3 vermelde taxatierapport en, indien de werkzaamheden als van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn aan te merken, naar de mate daarvan. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. De rechtbank acht een vergoeding van € 50 per uur, inclusief omzetbelasting (€ 42 x 1,19), redelijk. Aan het vorenstaande doet, gezien het forfaitaire karakter van het Besluit, niet af dat de taxateur in de onderhavige zaak daadwerkelijk een uurtarief van € 80 in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport. Hetzelfde heeft te gelden voor de hoogte van het uurtarief dat de door verweerder voor deze zaak ingeschakelde taxateur aan verweerder in rekening heeft gebracht.

4.17. De rechtbank acht voor het aantal te vergoeden uren een tijdsbesteding voor het opstellen van het taxatierapport van 2,5 uur, zoals verweerder heeft betoogd, aannemelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de taxatierapporten van de taxateur van de woning en de buurwoning valt op te maken dat de taxateur beide woningen op dezelfde datum – 14 mei 2010 – heeft opgenomen en dat ook de taxatierapporten op dezelfde datum – 21 mei 2010 – zijn opgesteld. Nu voorts de taxatierapporten van beide woningen grotendeels met elkaar overeenkomen, leidt de rechtbank, gelet op de samenhang tussen de taxaties van de woning en de buurwoning, uit het een en ander af dat de taxateur niet meer dan in totaal 5 uur heeft besteed aan 2 taxatierapporten, oftewel 2,5 uur per taxatierapport.

4.18. De rechtbank kent derhalve voor de kosten van het taxatierapport een bedrag toe van in totaal € 125 (2,5 uur x € 50 (vergoeding inclusief omzetbelasting)).

Kosten uittreksels kadaster

4.19. Nu verweerder de kosten voor de uittreksels uit het kadaster ten bedrage van € 5,90 niet heeft betwist, komen deze kosten op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel e, van het Besluit eveneens voor vergoeding in aanmerking.

Slotsom

4.20. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en stelt deze kosten op de voet van het Besluit vast op in totaal € 1.441,40 (€ 1.310,50 + € 125 + € 5,90).

Beoordeling van het hoger beroep

Verwevenheid gemachtigde en taxateur; partijdigheid

7.1.1. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verwevenheid tussen de gemachtigde van belanghebbende en de namens belanghebbende ingeschakelde taxateur. Dat dient er zijns inziens toe te strekken dat geen afzonderlijke vergoeding voor de werkzaamheden van de taxateur dient te worden toegekend. Belanghebbende heeft dat standpunt gemotiveerd doen weerspreken.

7.1.2. Het Hof is anders dan de Inspecteur van oordeel dat geen sprake is van verwevenheid van de gemachtigde en taxateur en dat in beginsel aanspraak bestaat op vergoeding van de werkzaamheden van gemachtigde en de taxateur.

7.1.3. Daarbij stelt het Hof zich op het standpunt dat de taxateur als een deskundige in de zin van artikel 8:34 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt.

7.1.4. Ook voor het standpunt dat sprake is van partijdigheid heeft de Inspecteur – op wie de bewijslast rust – onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd. Daarbij merkt het Hof op dat indien sprake is van de gestelde partijdigheid dit zich zou moeten vertalen in een onjuiste taxatie van de woning, welke taxatie alsdan op eenvoudige wijze onder verwijzing naar de zijns inziens juiste vergelijkingsobjecten en de gerealiseerde transactieprijzen op of rond de waardepeildatum, door de Inspecteur kan worden weerlegd.

No cure, no pay

7.2. Voorts heeft de Inspecteur gewezen op de gemaakte afspraak van belanghebbende met zijn gemachtigde namelijk dat eerst betaald hoeft te worden indien en nadat het instellen van bezwaar, beroep en hoger beroep en eventueel daarop volgende rechtsmiddelen succes heeft gehad. Een zodanige afspraak staat zijns inziens aan het toekennen van een vergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde in de weg. Ook in zoverre faalt het hoger beroep van de Inspecteur. Geen rechtsregel verbiedt dat belanghebbende een zodanige kostenafspraak maakt en vormt naar ’s Hofs oordeel een verhindering om de proceskosten te vergoeden. Voorts heeft de Inspecteur niet betwist dat belanghebbende gehouden is het bedrag van de te ontvangen proceskosten aan de gemachtigde te voldoen zodat daarin evenmin een grond kan worden gevonden een vergoeding aan belanghebbende toe te kennen.

Vergoeding taxatiekosten

7.3.1. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 11/02035, LJN BX0904, dat de kosten voor de taxateur als deskundige voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat daarbij dient te worden uitgegaan van een aantal van vijf uren die na de taxatie van de woning van belanghebbende zijn besteed te vergoeden tegen het maximum uurtarief van € 81,32 exclusief omzetbelasting.

Het Hof volgt belanghebbende voor de hoogte van de kosten van de taxateur niet, zulks onder verwijzing naar het hierboven vermelde arrest. Daartoe overweegt het Hof aanvullend nog het volgende.

7.3.2. De vergoeding van de kosten van de taxateur dient een redelijke tegemoetkoming te zijn en geen kostendekkende vergoeding. Het Hof is van oordeel dat een vergoeding op basis van een tijdsbeslag van 2 ½ uur een redelijke tegemoetkoming vormt en verwijst daartoe naar de op dezelfde dag verrichtte taxatie van het buurpand. De Inspecteur heeft dat gesteld en het Hof acht dat op basis van de taxatierapporten en de overgelegde facturen aannemelijk gemaakt. Daarbij zal het Hof een tarief per uur van € 50 exclusief omzetbelasting toekennen. Nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de omzetbelasting kan verrekenen dient deze vergoeding derhalve met het toepasselijke tarief van de omzetbelasting (19 percent) te worden vermeerderd.

Factor gewicht; bezwaar, beroep en hoger beroep

7.4.1. Inzake de wegingsfactor is het Hof van oordeel dat deze voor de behandeling van het geschil in de bezwaarfase en bij de behandeling van het beroep bij de rechtbank op 1 dient te worden gesteld, nu de waarde van de woning partijen verdeeld heeft gehouden. Daarbij merkt het Hof nog op dat sprake is van twee afzonderlijk te taxeren woningen welke. ondanks het gegeven dat het buurpanden (twee-onder-een-kap) zijn en in dezelfde bouwstroom zijn gerealiseerd, hun specifieke kenmerken hebben, waaronder de staat van onderhoud. Het vorenstaande vindt bevestiging in het feit dat voor de twee woningen in beroep een verschillende WOZ-waarde tussen partijen is overeengekomen.

7.4.2. Nu in hoger beroep uitsluitend nog de vergoeding van de proceskosten in geschil is, acht het Hof een factor gewicht van een half gelet op de aard van het geschil in hoger beroep juist. Voor het toepassen van een hogere factor gewicht acht het Hof geen termen aanwezig.

Samenhang

7.5. In hoger beroep houdt partijen louter verdeeld de vraag tot welk bedrag belangheb-bende recht heeft op een vergoeding voor door hem gemaakte proceskosten. Daarbij heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat slechts in hoger beroep de onderhavige zaak als een samenhangende zaak in de in van artikel 3 Besluit proceskosten bestuursrecht, met de zaak met kenmerk BK-11/00392, dient te worden aangemerkt. In de bezwaarfase en in het beroep bij de rechtbank was de waarde van de woning nog in geschil, zodat van samenhang in alle fasen van het geschil – zoals de Inspecteur verdedigt - niet kan worden gesproken. Het Hof zal belanghebbende hierin volgen nu niet is gebleken dat sprake is van een rechtens onjuist standpunt. Het vorenstaande sluit in dat het Hof het standpunt van de Inspecteur verwerpt op de door belanghebbende bepleite gronden.

7.6. Hetgeen belanghebbende overigens of anderszins in de van haar afkomstige gedingstukken noch tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een andersluidend oordeel dan wel tot een hoger bedrag aan te vergoeden proceskosten leiden.

7.7. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1.1. Het Hof acht termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze vergoeding ten aanzien van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaar- en beroepsfase, op de voet van de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1236. Aan de bezwaarfase zijn 2 punten a € 181 toegekend met een factor 1 (gewicht van de zaak)) en aan de beroepsfase voor de rechtbank zijn 2 punten a € 437 toegekend x 1 (factor gewicht).

8.1.2. Voor het hoger beroep stelt het Hof deze kosten vast op € 273. Het Hof kent 1 punt toe voor het indienen van het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en een 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek naar aanleiding van het antwoord op het incidenteel hoger beroep. De waarde per punt bedraagt € 437. De factor gewicht waardeert het Hof op 0,5 punt.

Daarbij heeft het Hof de onderhavige zaak voor de behandeling in hoger beroep als samenhangende zaak met de zaak met kenmerk BK-11/00393, aangemerkt. In verband daarmee worden de helft van de proceskosten voor het hoger beroep aan deze zaak toegerekend.

8.1.3. Daarnaast komen de kosten van de taxateur als deskundige als bedoeld in artikel 8:34 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking en wel voor een bedrag van twee en een half uur à € 50,-- , te vermeerderen met negentien percent omzetbelasting.

8.1.4. Voorts dient het bedrag van € 5,90 (kosten uittreksel kadaster) te worden vergoed.

8.1.5. De totale vergoeding bedraagt derhalve € 1663,65.Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

8.2. Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, zal het Hof van de Inspecteur een griffierecht heffen van € 466.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het principale hoger beroep ongegrond;

- verklaart het incidentele hoger beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover het de proceskostenvergoeding van het bezwaar en beroep betreft;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

- veroordeelt de Inspecteur de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.663,65 aan belanghebbende te voldoen;

- draagt de griffier op een griffierecht van de Inspecteur te heffen van € 466.

Deze uitspraak is vastgesteld door raadsheren mrs. B. van Walderveen, voorzitter,

A.N. Labohm en J.J.J. Engel, leden in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 31 oktober 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.