Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ8066 ECLI:NL:GHSGR:2012:5603 BZ5485, BK-12/00149

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ8066 ECLI:NL:GHSGR:2012:5603 BZ5485, BK-12/00149

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
25 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5485
Zaaknummer
BK-12/00149

Inhoudsindicatie

Vergoeding taxatiekosten. Geen sprake van samenhangende zaken in de bezwaarfase, nu beide onroerende zaken verschillend zijn gewaardeerd zowel bij de oorspronkelijke beschikkingen als bij de uitspraken op bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-12/00149

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 4 januari 2012, nr. AWB 11/6650, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking van (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2010 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 323.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2011 (hierna: de aanslag).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar van heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 273.000, alsmede de aanslag dienovereenkomstig verminderd. In de uitspraak op bezwaar is een proceskostenvergoeding toegekend van per saldo € 239,90 bestaande uit € 109 aan forfaitaire vergoeding voor rechtsbijstand en € 125 aan taxatiekosten en € 5,90 aan kosten kadastrale uittreksels.

1.4. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van [A], met zaaknummer AWB 11/6700, welk beroep betrekking heeft op de WOZ-beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen betreffende de buurwoning [a-straat 2] te [Z] (hierna: de buurwoning).

1.5. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de toegekende kostenvergoeding in bezwaar betreft, de vergoeding voor de kosten van het bezwaar vastgesteld op een bedrag van € 372,65, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Inspecteur veroordeeld de proceskosten tot een bedrag van € 437 aan belanghebbende te voldoen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.

2.2. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek genomen en het incidenteel hoger beroep beantwoord.

2.3. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek genomen.

2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Beide partijen zijn ter zitting verschenen.

Ter zitting is de zaak gelijktijdig behandeld met de zaak BK-12/00150. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

Het Hof heeft geen andere feiten vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt verdeeld de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot een hoger vergoeding uitgaande van factor 1 (gewicht) in alle fasen en de afwezigheid van samenhang als bedoeld in artikel 3 Besluit proceskosten bestuursrecht met de zaak met kenmerk BK-12/00150.

5.2. De Inspecteur heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen, waarbij voor “eiser” respectievelijk “verweerder” dient te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:

“3. Ingevolge artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.

Samenhangende zaken zijn: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a,

is verleend door een of meer personen die deel uit maken van hetzelfde samenwerkings-verband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

4. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de onderhavige zaak en het in hierboven genoemde beroep betreffende de buurwoning, anders dan verweerder heeft betoogd, niet worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Het materiële geschil in elke zaak betrof immers de vraag of de primaire besluiten naar de juiste heffingsgrondslag waren opgelegd. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de desbetreffende primaire besluiten betrekking hebben op twee, niet verbonden, gerechtigden van twee afzonderlijke, niet identieke WOZ-objecten, waarbij door verweerder twee verschillende WOZ-waarden zijn vastgesteld. Van nagenoeg identieke besluiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De omstandigheid dat de bezwaar- en beroepschriften nagenoeg identiek zijn en nagenoeg gelijktijdig door dezelfde gemachtigde zijn ingediend, als ook de omstandigheid dat het hier gaat om buurwoningen, doet aan voormeld oordeel niet af.

(vergelijk: Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 mei 2011, 10/4328; LJN BQ8258).

Verweerder had derhalve als vergoeding voor de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 218 moeten toekennen.

5. Met betrekking tot de vergoeding voor de kosten van het taxatierapport overweegt de rechtbank, in navolging van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 14 september 2009, nr. BK-11/00020, dat gelet op het taxatierapport de werkzaamheden betrekking hebben op een particuliere woning in een inzichtelijke markt. De door de taxateur verrichtte werkzaamheden zijn daarom slechts in beperkte mate van bijzondere aard. Een vergoeding naar een uurtarief van € 50 acht de rechtbank om die reden passend.

In lijn met het bepaalde in art. 15 van het Besluit tarieven in strafzaken dient de toekenning van de vergoeding plaats te vinden exclusief btw.

Nu het aantal uren (2,5 uur) tussen partijen niet meer in geschil is zal de rechtbank de vergoeding voor de kosten van het taxatierapport bepalen op 2,5 x € 50 = € 125 exclusief btw. Aan eiser dient ter zake van de taxatiekosten derhalve een bedrag van € 148,75 inclusief btw te worden vergoed.

6. Voor vergoeding komen tevens de kosten voor kadastrale uittreksels van € 5,90 in aanmerking. In totaal komt dan voor vergoeding van de kosten in bezwaar in aanmerking een bedrag van € 372,65.

7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

8. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437). De rechtbank bepaalt daarbij de wegingsfactor op licht, 0.5, nu het materiële geschil zich heeft beperkt tot de vergoeding van de kosten van het bezwaar.”

Overwegingen omtrent het geschil

7.1. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:

”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten. ”

7.2. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

- voor woningtaxaties: € 50;

- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren wordt gesteld op:

- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;

- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting

7.3.1. Het Hof ziet in de voorliggende procedure reden af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat sprake is geweest van een niet-inpandige opname. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur betwist dat het aantal uur voor de taxatie op 5 gesteld moet worden. Hij heeft daarbij naar ’s Hofs oordeel op goede gronden gewezen op de op dezelfde dag verrichte taxatie van de andere helft van de twee-onder-een kapwoning (BK-12/00150). Het Hof zal daarom uitgaan van 2 1/2 uur voor de te vergoeden taxatiekosten. De hoogte van het te vergoeden bedrag stelt het Hof met de rechtbank dan ook op 2 1/2 x € 50 is € 125, vermeerderd met negentien percent omzetbelasting, uitkomende op € 148,75. Het Hof zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 372,65 (€ 218 + € 5,90 + € 148,75). Wel is het Hof van oordeel dat sprake is van samenhang als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zowel in beroep (AWB 11/6700) als in principaal hoger beroep (BK-11/00150).

7.3.2. Voor een samenhang van beide zaken in de bezwaarfase acht het Hof geen temen aanwezig nu beide onroerende zaken verschillend zijn gewaardeerd zowel bij de oorspronkelijke beschikkingen als bij de uitspraken op bezwaar.

7.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op € 437 (2 punten (beroepschrift en verschijnen ter zitting bij de rechtbank) x 0,5 (wegingsfactor) x € 437 vermenigvuldigd met factor 1 in verband met een samenhangende zaak waarvan de helft. Per zaak bedraagt de vergoeding in beroep derhalve € 218,50.

7.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en het incidenteel hoger beroep gegrond is.

7.6. Gelet op het vorenoverwogenene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing inzake de proceskostenvergoeding in bezwaar en de beslissing inzake het griffierecht,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in beroep bij de rechtbank van belanghebbende tot een bedrag van € 218,50.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. J.J.J. Engel en mr. drs.

T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.