Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-05-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:11608 BQ8258, AWB 10/4328 WOZ

Rechtbank 's-Gravenhage, 25-05-2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:11608 BQ8258, AWB 10/4328 WOZ

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 mei 2011
Datum publicatie
17 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8258
Zaaknummer
AWB 10/4328 WOZ

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding taxatierapport WOZ-zaak: de werkzaamheden van de gemachtigde en de taxateur zijn niet met elkaar verweven. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de gemachtigde en de taxateur met elkaar verbonden zijn. De kosten van het taxatierapport komen dan ook voor vergoeding in aanmerking.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummer: AWB 10/4328 WOZ

Uitspraakdatum: 25 mei 2011

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Lisse, verweerder.

I PROCESVERLOOP

1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2010 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 497.500. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010 (hierna: de aanslag).

1.2. Eiser heeft tegen de beschikking bij brief van 7 april 2010 bezwaar gemaakt en heeft daarbij verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 15 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.

1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 21 juni 2010, ontvangen bij de rechtbank op

22 juni 2010, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Verweerder heeft vóór de zitting bij brief van 17 januari 2011, ingekomen bij de rechtbank op 19 januari 2011, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2011 te 's-Gravenhage. Namens eiser is daar verschenen diens gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen [B]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.8. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 3 februari 2011 het onderzoek van de zaak heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

1.9. Verweerder heeft vóór de nadere zitting bij brief van 1 april 2011, ingekomen bij de rechtbank op 4 april 2011, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

1.10. Eiser heeft vóór de nadere zitting bij brief van 7 april 2011, ingekomen bij de rechtbank op 11 april 2011, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.11. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2011 te

's-Gravenhage. Namens eiser is daar verschenen diens gemachtigde [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

1.12. Tijdens beide zittingen is tevens het beroep behandeld van [D], met procedurenummer AWB 10/4330 WOZ, welk beroep betrekking heeft op de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen betreffende de buurwoning [adres 2] (hierna: de buurwoning). In voormeld beroep is eveneens [A] als gemachtigde opgetreden.

II Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning betreft een twee-onder-één-kapwoning met aanbouw (74 m³) en een garage (76 m³). De inhoud van de woning is ongeveer 445 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 490 m².

2.2. Eiser heeft voor de bezwaar- en beroepsprocedure gebruik gemaakt van de diensten van [A] van [H] (hierna: de gemachtigde), die voor hem als gemachtigde optreedt. De gemachtigde heeft namens eiser een bezwaar- en een beroepschrift ingediend. De gemachtigde biedt zijn diensten aan op basis van een systeem van "no cure no pay".

2.3. De gemachtigde heeft in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 21 mei 2010 do[E] (hierna: de taxateur), taxateur van [E] Taxatie & Vastgoed te [plaats]. In dit taxatierapport, met opname- en inspectiedatum 14 mei 2010, is de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op € 431.500.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een factuur van het kantoor van de taxateur, gericht aan [F] van [G], met dagtekening 27 mei 2010, ten bedrage van € 481,90. De factuur ziet op voormeld taxatierapport van de taxateur. De taxateur heeft daarbij € 476 (5 uur à € 80 x 1,19) voor het taxatierapport en € 5,90 voor kadastrale kosten in rekening gebracht.

2.5. Tot de gedingstukken behoort voorts een factuur van de gemachtigde aan eiser, met dagtekening 8 juni 2010, ten bedrage van € 696,10. De gemachtigde heeft daarbij € 476

(5 uur à € 80 x 1,19) voor het taxatierapport van de taxateur, € 214,20 (2 uur à € 90 x 1,19) voor het bezwaarschrift en € 5,90 voor kosten van uittreksels uit het kadaster in rekening gebracht.

III Geschil

3.1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Voorts is in geschil in hoeverre eiser recht heeft op een vergoeding van de kosten van bezwaar en beroep.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van de waarde van de woning op de waardepeildatum op € 431.000 en veroordeling van verweerder in de kosten van bezwaar en beroep ten bedrage van, naar de rechtbank begrijpt, € 2.010,90:

tabel 1

3.3. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vaststelling van de waarde van de woning op de waardepeildatum op € 494.000 en veroordeling van verweerder in de kosten van bezwaar en beroep ten bedrage van, naar de rechtbank begrijpt, primair € 313,38 en subsidiair € 414,91:

tabel 2

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

IV OVERWEGINGEN

WOZ

4.1. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in

die zin dat de waarde van de woning op de waardepeildatum nader moet worden vastgesteld

op € 470.000. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

4.2. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

Kosten rechtsbijstand

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van de door de gemachtigde in de bezwaar- en beroepsfase verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

4.4. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). In de bijlage is voorts een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen.

4.5. De rechtbank stelt allereerst voorop dat voor het indienen van het bezwaarschrift, anders dan verweerder voorstaat, een tarief geldt van € 218, nu het bezwaarschrift ná

1 oktober 2009 - de datum van inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit van

4 september 2009, Staatsblad 2009,375, betreffende de indexering van de bedragen in de bijlage - is ingediend.

4.6. Voorts kan de door eiser ingebrachte brief van 7 april 2011 niet, zoals eiser heeft betoogd, als een conclusie van repliek worden aangemerkt, nu voormelde brief een nader stuk betreft als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb. Het indienen van een dergelijk stuk komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat die werkzaamheden niet vallen onder de in de bijlage genoemde proceshandelingen.

4.7. Met betrekking tot de te hanteren wegingsfactor heeft het volgende te gelden. De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. De hoogte van het financiële belang kan een factor zijn, maar is niet doorslaggevend. Bij een zaak van gemiddeld gewicht is de wegingsfactor 1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat een zaak als "gemiddeld" moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. In het onderhavige geval betreft het een procedure waarbij eiser de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde inhoudelijk bestrijdt en derhalve een materieel oordeel over het geschil vraagt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hier, mede gelet op de inhoud van de gedingstukken, een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. In de stelling van verweerder, dat de werkbelasting van de gemachtigde in verband met de nagenoeg identieke procedure betreffende de buurwoning slechts gering is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken en een wegingsfactor van 0,5 toe te passen.

4.8. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige zaak en het in 1.12. genoemde beroep betreffende de buurwoning, anders dan verweerder heeft betoogd, niet worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Het materiële geschil in elke zaak betrof immers de vraag of de primaire besluiten naar de juiste heffingsgrondslag waren opgelegd. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat de desbetreffende primaire besluiten betrekking hebben op twee, niet verbonden, gerechtigden van twee afzonderlijke, niet identieke WOZ-objecten, waarbij door verweerder twee verschillende WOZ-waarden zijn vastgesteld. Van nagenoeg identieke besluiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De omstandigheid dat de bezwaar- en beroepschriften nagenoeg identiek zijn en nagenoeg gelijktijdig door dezelfde gemachtigde zijn ingediend, als ook de omstandigheid dat het hier gaat om buurwoningen, doet aan voormeld oordeel niet af.

4.9. Verweerder heeft na het sluiten van het in 4.1 vermelde compromis de rechtbank verzocht de forfaitaire kostenvergoeding met gebruikmaking van artikel 2, tweede lid, van het Besluit te beperken omdat eiser slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.310,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Kosten taxatierapport

4.11. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (onder meer) betrekking hebben op kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. De in de bezwaarfase gemaakte kosten komen naar vaste jurisprudentie alleen voor vergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb in aanmerking wanneer voldaan is aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: niet alleen de kosten zelf moeten redelijk zijn, maar het maken van de kosten als zodanig moet eveneens redelijk zijn.

4.12. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van

24 november 2010, nr. AWB 10/451 WOZ, LJN BO5666, aangevoerd dat de kosten van het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien de werkzaamheden van de taxateur zozeer zijn verweven met de werkzaamheden van de gemachtigde en zij zich naar eiser toe hebben gepresenteerd als één dienstverlener dat de kosten van het taxatierapport zijn opgegaan in de kosten van de gemachtigde.

4.13. De rechtbank stelt voorop dat in de onderhavige zaak een andere taxateur is betrokken dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak en dat in de onderhavige zaak een afzonderlijke beoordeling dient plaats te vinden met betrekking tot de vraag of hier sprake is van functievermenging. Daarbij acht de rechtbank beslissend hoe de gemachtigde en de taxateur in werkelijkheid hebben gehandeld. De stelling van verweerder dat uit de informatie op de website van WOZ-Consultants en uit de factuur van de gemachtigde aan eiser, waarin hij de kosten van het taxatierapport aan eiser heeft doorberekend, blijkt dat sprake is van één samenhangende dienstverlening bestaande uit taxatiewerkzaamheden en het verlenen van rechtskundige bijstand, wat daar overigens van zij, is in zoverre niet van doorslaggevend belang.

4.14. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd de huidige werkwijze van [H] uiteengezet. Deze is naar zijn zeggen zodanig vormgegeven dat er op vergoeding van zowel de kosten van rechtsbijstand als de kosten van een deskundigenbericht (het taxatierapport) aanspraak bestaat. In de huidige werkwijze, die ook in het onderhavige geval is gevolgd, schakelt [H] voor taxaties van de WOZ-waarde - behalve die voor de erfbelasting - door tussenkomst van het taxatiebureau [G] B.V. (hierna: het taxatiebureau) lokale, externe taxateurs in. Deze taxateurs factureren de kosten van hun taxatierapporten aan het taxatiebureau. Het taxatiebureau brengt de kosten op zijn beurt in rekening aan [H]. [H] berekent de kosten door aan de cliënten, in dit geval aan eiser. Het taxatiebureau ontvangt van de door zijn tussenkomst ingeschakelde taxateurs een (soort van) bemiddelingsprovisie.

Verweerder heeft niet betwist dat in het voorliggende geval de door de gemachtigde geschetste werkwijze is gevolgd. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Uit de werkwijze van [H] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de werkzaamheden van de gemachtigde en de taxateur met elkaar verweven zijn.

4.15. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de betwisting van de gemachtigde, niet aannemelijk gemaakt dat WOZ-Consultants en het taxatiebureau met elkaar verbonden zijn. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verweerder heeft zijn stelling dat [H] of de gemachtigde aandeelhouder is van het taxatiebureau, niet met bewijsstukken of anderszins onderbouwd. Hoewel de gemachtigde ter zitting niet heeft willen zeggen wie de commanditaire vennoten van WOZ-Consultants zijn, ziet de rechtbank ervan af aan deze weigering het gevolg te verbinden dat WOZ-Consultants en het taxatiebureau met elkaar verbonden zijn. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat niet is gesteld dat de taxateur in WOZ-Consultants deelneemt en dat, zo (de belanghebbende(n) in) het taxatiebureau een belang heeft (hebben) in WOZ-Consultants, dit belang onvoldoende is om enkel op grond daarvan aan te nemen dat de taxateur deel uitmaakt van WOZ-Consultants en/of het taxatiebureau. Voorts is niet gebleken dat tussen de taxateur, het taxatiebureau en WOZ-Consultants onzakelijk is gehandeld. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de taxateur dient te worden aangemerkt als een van WOZ-Consultants onafhankelijke deskundige in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit. Dus komen de kosten van het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking.

4.16. Met betrekking tot de hoogte van het te vergoeden uurtarief heeft het volgende te gelden. In het hier van toepassing zijnde artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken is voor de werkzaamheden van een taxateur voor het opstellen van een taxatierapport geen specifiek tarief opgenomen. In vorengenoemde bepaling is slechts een maximum gesteld aan het te vergoeden uurtarief, te weten een tarief van maximaal € 81,23 per uur. Gelet op met name de Nota van Toelichting bij het Besluit tarieven in strafzaken, is de rechtbank van oordeel dat bij de beslechting van het geschilpunt omtrent het te vergoeden uurtarief gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het onder 2.3 vermelde taxatierapport en, indien de werkzaamheden als van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn aan te merken, naar de mate daarvan. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. De rechtbank acht een vergoeding van € 50 per uur, inclusief omzetbelasting (€ 42 x 1,19), redelijk. Aan het vorenstaande doet, gezien het forfaitaire karakter van het Besluit, niet af dat de taxateur in de onderhavige zaak daadwerkelijk een uurtarief van € 80 in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport. Hetzelfde heeft te gelden voor de hoogte van het uurtarief dat de door verweerder voor deze zaak ingeschakelde taxateur aan verweerder in rekening heeft gebracht.

4.17. De rechtbank acht voor het aantal te vergoeden uren een tijdsbesteding voor het opstellen van het taxatierapport van 2,5 uur, zoals verweerder heeft betoogd, aannemelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de taxatierapporten van de taxateur van de woning en de buurwoning valt op te maken dat de taxateur beide woningen op dezelfde datum - 14 mei 2010 - heeft opgenomen en dat ook de taxatierapporten op dezelfde datum - 21 mei 2010 - zijn opgesteld. Nu voorts de taxatierapporten van beide woningen grotendeels met elkaar overeenkomen, leidt de rechtbank, gelet op de samenhang tussen de taxaties van de woning en de buurwoning, uit het een en ander af dat de taxateur niet meer dan in totaal 5 uur heeft besteed aan 2 taxatierapporten, oftewel 2,5 uur per taxatierapport.

4.18. De rechtbank kent derhalve voor de kosten van het taxatierapport een bedrag toe van in totaal € 125 (2,5 uur x € 50 (vergoeding inclusief omzetbelasting)).

Kosten uittreksels kadaster

4.19. Nu verweerder de kosten voor de uittreksels uit het kadaster ten bedrage van € 5,90 niet heeft betwist, komen deze kosten op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel e, van het Besluit eveneens voor vergoeding in aanmerking.

Slotsom

4.20. Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en stelt deze kosten op de voet van het Besluit vast op in totaal € 1.441,40 (€ 1.310,50 + € 125 + € 5,90).

IV BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 470.000;

- vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 470.000;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder de kosten van het bezwaar en beroep tot een bedrag van € 1.441,40 aan eiser te voldoen;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. I. Obbink-Reijngoud, mr. J.P.F. Slijpen en

mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.