Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5606 BZ5701, BK-12/00516

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-12-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:5606 BZ5701, BK-12/00516

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 december 2012
Datum publicatie
27 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ5701
Zaaknummer
BK-12/00516

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Waarde vrijstaande woning met aanbouw, aanbouwschuur en losse schuur. Vergoeding taxatiekosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-12/00516

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Boskoop, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 mei 2012, nummer AWB 11/1483, betreffende na te vermelden beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], naar de waardepeildatum 1 januari 2010 (hierna: de waardepeildatum) en voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld op € 247.000.

1.2. In één geschrift verenigd met de beschikking is voor het jaar 2011 aan belanghebbende wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de hiervoor vermelde woning, een aanslag in de onroerendezaak-belasting opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 247.000 (hierna: de aanslag).

1.3. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 210.000.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het volgende beslist, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

“- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de proceskostenvergoeding;

- stelt de hoogte van proceskosten van eiser in de bezwaarfase vast op € 447,10 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en kosten voor uittreksels uit openbare registers, onder inhouding van de reeds vergoede proceskosten;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar, voor zover vernietigd;

- veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874,- ter zake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- vergoedt.”

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is eigenaar van een woning, staande en gelegen op het kadastrale perceel […], plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z]. De woning is in 1918 gebouwd. Het betreft een vrijstaande woning met aanbouw, aanbouwschuur en losse schuur. De oppervlakte van het perceel is 153 m². De inhoud van de woning bedraagt circa 418 m³ inclusief kelder.

3.2. Namens de gemeente is de woning op 15 december 2011 getaxeerd door ir. [A] op een waarde van € 210.000.

3.3. Op 15 augustus 2011 heeft mr. [B], in opdracht van [C] CV, de woning getaxeerd op € 193.000. Aan het verrichten van deze taxatie heeft hij vijf uren besteed en een bedrag van € 487,10 ((5 x € 80 x 1,19) + € 11,10) in rekening gebracht. In beroep heeft belanghebbende een nieuwe taxatiekaart ingebracht.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil zijn de volgende vragen:

I. Heeft de rechtbank fundamentele procesrechtelijke regels geschonden door het taxatierapport dat namens belanghebbende is overgelegd buiten beschouwing te laten?

2. Is de waarde van de woning op de waardepeildatum te hoog vastgesteld?

3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten ter zake van het opstellen van een taxatierapport?

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot € 195.000 en dienovereenkomstige verlaging van de aanslag. Belanghebbende meent voorts recht te hebben op vergoeding van de taxatiekosten tot een bedrag van € 487,10.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“2.4.1. Eiser was op 1 januari 2005 eigenaar en gebruiker van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. Het betreft een vrijstaande woning.

De Wet WOZ heeft ten doel regels te stellen voor een uniforme bepaling van de waarde van onroerende zaken en de wijze van vaststelling daarvan ten behoeve van de heffing van belastingen door het Rijk, de gemeenten en de waterschappen. De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.

Het waarderingsvoorschrift zoals neergelegd in artikel 17, tweede lid van de Wet WOZ bevat twee ficties. Enerzijds wordt verondersteld dat de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak zou kunnen worden overgedragen en anderzijds dat de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Er wordt in de Wet WOZ dus van een overdrachtsfictie en een verkrijgingsfictie uitgegaan. De ficties moeten bewerkstelligen dat de te hanteren waarde in sterke mate wordt geobjectiveerd.

In het licht van deze maatstaf is de norm dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak telkens opnieuw op de waardepeildatum dient te worden bepaald aan de hand van verkoopcijfers van vergelijkbare onroerende zaken (referentieobjecten) op de prijs die bij een zorgvuldig voorbereide verkoop aan de meest biedende gegadigde kan worden gerealiseerd, waarbij de gegadigde het gekochte onmiddellijk en in volle omvang in gebruik kan nemen.

De bewijslast met betrekking tot de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak rust op verweerder. Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter - desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht - zelf schattenderwijs tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.

Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het in beroep overgelegde taxatierapport en de daarop ter zitting gegeven nadere toelichting in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Verweerder heeft, ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport, in geding gebracht waarbij is uitgegaan van de marktgegevens van de volgende, in de directe nabijheid van de woning van eiser gelegen, referentieobjecten:

- [a-straat 2], opp.: 181 m², inh: 510 m³, bouwjaar: 1920;

- [a-straat 3], opp.: 157 m², inh: 378 m³, bouwjaar: 1920;

- [a-straat 4], opp.: 142 m², inh: 258 m³, bouwjaar: 1912.

Het taxatierapport is onder meer voorzien van foto’s van de woning van eiser en van de referentieobjecten, van een kadastrale kaart en een matrix. De rechtbank is, in weerwil van hetgeen door eiser is betoogd, van oordeel dat de in het taxatierapport opgenomen referentieobjecten, gelet onder meer op het type woning, de ligging, bouwstijl, perceeloppervlakte en inhoud in zodanige mate vergelijkbaar zijn met de woning van eiser, dat de verkoopprijzen van de referentieobjecten als uitgangspunt hebben kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning van eiser.

Gelet op de bij het taxatierapport gevoegde matrix en de taxatieopbouw, alsmede de daarop ter zitting door verweerder gegeven toelichting is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerder met de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte, kwaliteit en bouwjaar van de opstallen en bijgebouwen en overige voorzieningen in voldoende mate rekening heeft gehouden en de daardoor verkregen waarderingsverschillen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt.

Zowel met de bouwkundige gebreken en de minder luxe uitvoering is door verweerder blijkens de matrix in voldoende mate rekening gehouden door voor de kwaliteit een aftrek te hanteren. Daarnaast is de prognosewaarde van eisers woning op grond van de gehanteerde referentieobjecten ruim € 270.000,-, terwijl door verweerder slechts een WOZ-waarde van € 210.000,- wordt voorgestaan.

Tussen partijen is niet in geschil dat bij het object [a-straat 5] sprake is van een ernstige scheefstand. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het verkoopcijfer van die woning minder goed bruikbaar is dan de thans gehanteerde referentieobjecten. Gelet hierop komt de rechtbank aan de andere beroepsgronden omtrent de woning [a-straat 5] niet toe.

Eisers beroepsgrond dat de huizenmarkt in [Z] grillig is, leidt niet tot een verlaging van de WOZ-waarde nu door de taxateur van verweerder bij de vergelijking verkopen zijn gehanteerd die in een markt van vraag en aanbod tot stand zijn gekomen en dan ook de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigen.

Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft eiser in beroep een taxatierapport van [D] overgelegd.

Volgens inmiddels vaste jurisprudentie van deze rechtbank (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 november 2011, LJN BU4918, 2 december 2011, LJN BU8235 en 8 mei 2012, AWB 11/1484) dient een taxatierapport buiten beschouwing te worden gelaten als blijkt dat de taxateur een rechtstreeks financieel belang heeft bij de uitkomst van de procedure.

Ter zitting is komen vast te staan dat de nota, met daarin begrepen de kosten van de werkzaamheden van de taxateur, alsmede de kosten voor rechtsbijstand, pas door eiser aan [E] behoeft te worden voldaan indien sprake is van een toewijzende uitspraak. Ter zitting is door de heer [F] namens eiser toegelicht dat [C] de rekening van de lokale makelaar alleen doorbelast aan [E] en dat er alleen betaling plaatsvindt, zowel aan [C] als aan de lokale makelaar, indien er een toewijzende uitspraak is.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden voor het door de lokale makelaar opgestelde taxatierapport zijn verricht op basis van ‘no cure no pay’. Deze makelaar heeft immers ook een rechtstreeks financieel belang bij de uitkomst van de procedure. De aanwezigheid van dit belang verdraagt zich niet met het voorschrift van artikel 8:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dat een deskundige verplicht is zijn opdracht onpartijdig te vervullen. Dit kan anders zijn indien uit het overgelegde taxatierapport en het verhandelde ter zitting duidelijk blijkt dat ondanks de geschetste omstandigheden van het geval sprake is van een kenbaar objectiveerbare expertise van de taxateur die de ontstane schijn van partijdigheid wegneemt, bijvoorbeeld omdat diens taxatierapport heeft bijgedragen aan de onderbouwing van de uiteindelijk vastgestelde waarde. In de onderhavige zaak is dit evenwel gesteld noch gebleken.

Nu het door eiser overgelegde taxatierapport buiten beschouwing moet worden gelaten, komt de rechtbank aan de inhoud daarvan en hetgeen eiser in dat kader naar voren heeft gebracht niet toe.

Nu ook anderszins geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vastgestelde WOZ-waarde van € 210.000,- voldoende aannemelijk heeft gemaakt.

2.4.2. Ten aanzien van de vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase overweegt de rechtbank als volgt.

Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij zich niet langer verzet tegen de inmiddels vaste jurisprudentie van deze rechtbank dat in de regel wegingsfactor 1 moet worden gehanteerd voor proceshandelingen in bezwaar en beroep in WOZ-zaken. Voorts heeft verweerder ter zitting aangeven dat het gehele bedrag aan kosten voor kadastrale uittreksels ten bedrage van € 11,10 voor vergoeding in aanmerking komt.

Gelet hierop is het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de proceskostenvergoeding. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien met gebruikmaking van haar bevoegdheid van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.

De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de bezwaarfase vastgesteld op

€ 447,10 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218,- bij een wegingsfactor 1, alsmede € 11,10 aan kosten voor kadastrale uittreksels).

Tevens ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- bij een wegingsfactor 1).

De verzochte vergoeding van taxatiekosten wordt in het licht van hetgeen is overwogen in 2.4.1. niet toegekend.

2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.”

Beoordeling van het hoger beroep

Waarde van de woning

7.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).

7.2. Op de Inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat de waarde van het object niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer op de waardepeildatum. Daartoe heeft hij onder meer het onder 3.2 vermelde taxatierapport in het geding gebracht. Blijkens dit rapport is het object gewaardeerd aan de hand van een vergelijking van het object met andere (min of meer) vergelijkbare woningen, waarvan verkoopprijzen zijn gerealiseerd omstreeks de waardepeildatum: [a-straat 2], [a-straat 3] en [a-straat 4] te [Z]. Op basis van de verkoopprijzen van deze woningen heeft de taxateur een gemiddelde prognose waarde van de woning bepaald op € 270.972. De waarde is volgens het taxatierapport vervolgens als volgt vastgesteld:

Kavel (153 m2) €   80.000

Opstal (ca 418 m3) € 127.000

Berging €     3.000

Waarde in het economisch verkeer per waardepeildatum 1-1-2010 € 210.000

7.3. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt het onder 3.3 vermelde taxatierapport overgelegd. Deze taxatie heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2011. Deze taxatie is voorzien van een taxatiekaart met drie vergelijkingspanden: [a-straat 4], [a-straat 6] en [a-straat 2] te [Z]. In deze taxatie wordt een waarde berekend van € 193.000. In de taxatiekaart worden verschillen in kwaliteit, onderhoud, luxe, doelmatigheid, uitstraling en ligging aangegeven. In beroep is een nieuwe taxatiekaart overgelegd waarin ook het pand [a-straat 5] te [Z] als vergelijkingspand is opgenomen.

7.4. Het Hof is van oordeel dat het enkele feit dat zowel belanghebbendes gemachtigde als de ingeschakelde taxateur werken op basis van “no cure no pay”, niet betekent dat geen sprake is van een onpartijdig deskundigenrapport. Het Hof is dan ook van oordeel dat de Rechtbank dit taxatierapport niet buiten beschouwing heeft kunnen laten zonder kennis te nemen van de inhoud daarvan.

7.5. De Inspecteur heeft afgezien van het gestelde omtrent de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport, geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht, op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat de taxateur over onvoldoende deskundigheid beschikt dan wel anderszins niet vanuit zijn professionele deskundigheid het taxatierapport heeft opgesteld. Het Hof ziet dan ook geen reden om het taxatierapport buiten beschouwing te laten.

7.6. In het taxatierapport van de Inspecteur zijn de gerealiseerde overdrachtsprijzen van de vergelijkingsobjecten op de onderscheidene transactiedata - voor zover nodig - door indexatie bijgesteld naar de waardepeildatum. Aan elk vergelijkingsobject zijn vervolgens meer- of minderwaarden toegekend vanwege verschillen in inhoud, kaveloppervlakte en de aanwezigheid van bijgebouwen (garage/berging) ten opzichte van de woning van belanghebbende. Deze per object vastgestelde meer- of minderwaarden zijn bij de naar de waardepeildatum bijgestelde overdrachtsprijzen opgeteld/afgetrokken. Voorts is rekening gehouden met een correctie in verband met bouwjaar en kwaliteit. Het totaal van voormelde correcties op de verkoopprijs leidt tot een "prognosewaarde" van de in geschil zijnde woning. Volgens de Inspecteur is dit de waarde “die dit object zou moeten hebben ten opzichte van het vergelijkende object op de prijspeildatum 1-1-2010 na waardering van verschillen”. De gemiddelde "prognosewaarde" op basis van de vergelijkingspanden bedraagt € 270.972. De woning is per de waardepeildatum vervolgens getaxeerd op € 210.000.

Bij een taxatie aan de hand van vergelijking van de woning met vergelijkingsobjecten die rond de waardepeildatum zijn verkocht, bepalen de prijzen per m² en m³ de mate waarin verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten doorklinken in de hiervoor genoemde meerwaarden en uiteindelijk in de hoogte van de vast te stellen waarde van de woning. De Inspecteur heeft € 300 per m³ in aanmerking genomen ten aanzien van verschillen in inhoud van de woning en de vergelijkingsobjecten. Zonder een (begin van) een onderbouwing, die ook desgevraagd tijdens de zitting niet kon worden gegeven, is de hoogte van dit bedrag naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk geworden. Dat geldt ook voor de gehanteerde grondstaffel. Weliswaar is bij de vergelijking telkens hetzelfde bedrag van € 300 per m³, dan wel voor de grond, telkens dezelfde grondstaffel gebruikt, maar dit neemt niet weg dat een willekeurige prijs per m³ respectievelijk m² kan leiden tot een willekeurige waardebepaling. Tussen de woning en de vergelijkingsobjecten bestaan immers op het punt van de inhoud en kaveloppervlakte verschillen. Voorts is in de taxatie weliswaar rekening gehouden met de zeer matige onderhoudstoestand van de woning, maar is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de taxateur tot de desbetreffende correctiebedragen is gekomen. Daarnaast kan uit het taxatierapport niet worden afgeleid in hoeverre de taxateur rekening heeft gehouden met het verschil in ligging. Dit laatste is met name van belang omdat de woning met de achtertuin grenst aan de Provinciale weg […], terwijl de vergelijkingspanden met even huisnummers niet aan deze weg grenzen. Het Hof is dan ook van oordeel dat de Inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.

7.8. Het taxatierapport van belanghebbende berust eveneens op een vergelijking met gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat de gerealiseerde verkoopprijzen allereerst zijn herleid naar waardes op de peildatum. Vervolgens is de waarde van de woning bepaald op basis van een berekening van de stichtingskosten die zijn afgeleid uit gepubliceerde normen. Na het in aanmerking nemen van waardes voor bergingen, garages e.d., wordt de grondwaarde als restpost bepaald. De aldus bepaalde inhoudsprijzen en oppervlakteprijzen worden vervolgens gecorrigeerd als gevolg van verschil in volume of oppervlakte, en verschil ten aanzien van kwaliteit, onderhoud, luxe, doelmatigheid, uitstraling en ligging. Daarna wordt een gemiddelde prijs met m3 en m2 bepaald, dat wordt toegepast op de woning. Aldus heeft de taxateur een waarde van € 193.000 berekend.

Het Hof is van oordeel dat onvoldoende inzicht is gegeven in de wijze waarop de waarde van de opstallen is bepaald. Voorts is in de vergelijking begrepen het pand nr. [a-straat 6], maar – zoals ter zitting is komen vast te staan – betreft dit een twee-onder-een-kapwoning terwijl de overige panden vrijstaande woningen zijn.

Het Hof is dan ook van oordeel dat ook belanghebbende de door hem verdedigde waardes onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

7.9. Nu beide partijen de door hen bepleite waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, stelt het Hof in goede justitie de waarde van de woning vast op € 205.000.

Proceskostenvergoeding

7.10. Het Hof is van oordeel dat het feit dat belanghebbendes gemachtigde werkt op basis van “no cure no pay” niet aan een veroordeling van de proceskosten in de weg staat (Hoge Raad 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281). Aangezien het beroep gegrond is verklaard, is het Hof van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de Inspecteur niet heeft veroordeeld in de redelijkerwijs gemaakte taxatiekosten.

7.11. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904, BNB 2012/256*, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:

“4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.”

7.12. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

- voor woningtaxaties: € 50;

- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren wordt gesteld op:

- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;

- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van een factor 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting.

7.13. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden om overigens af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 4 x € 50 is € 200, vermeerderd met 19 percent omzetbelasting, alsmede € 11,10 kosten voor kadastrale gegevens, uitkomende op € 249,10. Het Hof zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 685,10 (€ 436 + € 249,10).

7.14. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 874 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstaand voor het Hof (2 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)). Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 115 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing inzake de proceskosten in beroep en beslissing inzake het griffierecht,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar,

- wijzigt de beschikking en stelt de waarde van de woning nader vast op € 205.000,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar voormelde waarde,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende in de bezwaarfase, vastgesteld op € 685,10,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende in de procedure in hoger beroep, vastgesteld op € 874,

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 115 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. T.A. Gladpootjes, mr. B. van Walderveen en mr. J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.