Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-1982, AW9120, 794/1979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-1982, AW9120, 794/1979

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 juni 1982
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:1982:AW9120
Zaaknummer
794/1979
Relevante informatie
3.13 IB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz;

Gezien het beroepschrift ingediend namens de heer X te Z, tegen de hem door de Insp. opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1974;

Gezien...

Overwegende dat de bestreden navorderingsaanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 98.268, zonder verhoging van de nagevorderde belasting;

dat belanghebbende als enige grief aanvoert dat de navorderingsaanslag ten onrechte is opgelegd terwijl de Inspecteur concludeert dat de navorderingsaanslag behoort te worden gehandhaafd;

Overwegende dat op grond van de stukken en de deels daarvan afwijkende verklaringen van partijen ter zitting, het volgende als tussen hen onbetwist vaststaat:

Belanghebbende oefent in firmaverband met zijn moeder een slopers- en transportbedrijf uit. Voor 1974 maakten ook enige broers van belanghebbende deel uit van de firma. In verband met onderlinge onenigheid en de slechte gang van zaken bij de bedrijfsuitoefening zijn belanghebbendes broers in 1973 uit de firma getreden. Tijdens een nadien door de Inspecteur der omzetbelasting ingesteld controleonderzoek bleek dat de firma nog zeer aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting verschuldigd was over de jaren voor 1973. Op een verzoek van belanghebbendes accountant om kwijtschelding van de uit de te dier zake aan belanghebbende opgelegde aanslagen voortvloeiende belastingschulden heeft de directeur der rijksbelastingen te Maastricht bij zijn schrijven van 28 augustus 1974, zoals aangevuld bij brief van 4 oktober 1977, belanghebbende medegedeeld dat van deze omzetbelastingschulden een bedrag groot f 60.013,50 niet meer ingevorderd zou worden.

Partijen zijn het er over eens dat deze mededeling een prijsgeven inhoudt in 1974 van de rechten van de fiscus tot genoemd bedrag van f 60.013,50.

Per 31 december 1973 luidde de balans van de firma als volgt:

BALANS 31-12-1973

VASTGELEGDE MIDDELEN: Garage f 3.379,99 Kapitaal Moeder f -/- 10.865,91 Inventaris f 5.000,- Kapitaal X f -/- 16.162,85 Wagen- en machinepark f 76.022,- Tonnage f 2.300,-Financ.k. vooruitbet. f 7.000,- Waarborgkap. f 100,- f 93.801,99 f -/- 27.028,76 VLOTTENDE MIDDELEN: VREEMD VERMOGEN OP LANGE TERMIJN: Debiteuren f 33.281,53 Lening o/g H.D.M. f 49.289,- Lening o/g H.D.M. f 579,- Lening o/g broer f 1 404,67 Lening o/g Finata f 5.242,- f 56.514,67 LIQUIDE MIDDELEN: VREEMD VERMOGEN OP KORTE TERMIJN: Kas f 383,53 N.t.b. kosten f 46.643,60 Amro Bank f 16.286,01 OB schuld f 68.120,92 Rabo bank f 497,37 f 17.166,91 f 114.764,52 BALANSTELLING f 144.250,43 BALANSTELLING f 144.250,43

In privé bezit belanghebbende een woonhuis ter waarde van f 49.000. Daarop rust een hypotheek ter grootte van f 31.450.

De navorderingsaanslag is als volgt vastgesteld:

belastbaar inkomen volgens de eerste navorderingsaanslag nr. 461.42.903.417

f 38.727

bij: prijsgegeven omzetbelasting f 60.013

af: hogere dotatie fiscale oudedagsreserve f 472

belastbaar inkomen volgens de navorderingsaanslag, waarvan beroep f 98.268

Uit het verleden zijn geen verliezen meer ter verrekening met het door belanghebbende genoten inkomen aanwezig.

Partijen zijn het er over eens, dat de onderhavige omzetbelastingschuld ten bedrage van f 60.013,50 door de fiscus geïnd had kunnen worden, echter slechts in het kader van een liquidatie van de onderneming, voor welk geval partijen er tevens van uitgaan dat de inning van die belastingschuld zou leiden tot faillissement van belanghebbende en zijn moeder;

Overwegende dat uitsluitend in geschil is de vraag of de kwijtschelding van de omzetbelastingschuld groot f 60.013,50 kan worden aangemerkt als een vrijgesteld voordeel als bedoeld in art. 8, aanhef, en letter c, IB'64;

Overwegende dat belanghebbende - deels in afwijking van het beroepschrift - zakelijk weergegeven heeft aangevoerd:

Het bepaalde in art. 8, aanhef, en letter c, IB '64 moet in ruime zin worden opgevat. Daardoor kunnen als vrijgestelde kwijtscheldingswinst niet slechts worden aangemerkt de door de crediteuren prijsgegeven rechten welke niet meer inbaar zijn maar tevens de rechten welke naar het oordeel van die crediteuren niet meer voor verwezenlijking vatbaar zijn anders dan door de liquidatie van de onderneming. Dit laatste doet zich hier voor. De directeur der rijksbelastingen heeft de kwijtschelding van de omzetbelastingschuld gedaan om de voortzetting van de onderneming mogelijk te maken. Bovendien vormt deze kwijtschelding een onderdeel van een financiële reorganisatie welke bestaat uit de sanering van de balansverhoudingen en tevens uit een vermindering van het aantal vennoten. Daardoor is de onderneming weer op een gezonde basis terecht gekomen. Ook om die reden is de kwijtscheldingswinst vrijgesteld, want dat ook in geval van een financiële reorganisatie sprake kan zijn van het behalen van vrijgestelde kwijtscheldingswinst volgt uit het bepaalde in art. 12 Vpb. '42 welke bepaling mede van betekenis is voor de inhoud van art. 8, aanhef, en letter c, IB '64;

Overwegende dat de Inspecteur, deels in afwijking van het vertoogschrift, zakelijk weergegeven heeft aangevoerd:

1. Zoals door belanghebbende is erkend, was de omzetbelastingschuld - mede gelet op de preferentie ervan - verhaalbaar voor de ontvanger der directe belastingen. Dit betekent dat de rechten van de fiscus op de kwijtscheldingsdatum volledig voor verwezenlijking vatbaar waren. Er is onder die omstandigheid geen sprake van het genieten van een vrijgesteld winstbestanddeel als bedoeld in art. 8, aanhef, en letter c, IB '64.

2. Dat het bepaalde in art. 12 Vpb. '42 van belang is voor de betekenis van art. 8, aanhef, en letter c, van de hiervoor bedoelde wet, wordt betwist. Uit de wetsgeschiedenis valt slechts te lezen dat in de wettelijke regeling van de inkomstenbelasting voor 1965 geen bepaling inzake de kwijtscheldingsvrijstelling was opgenomen doch in die van de vennootschapsbelasting wel. Uit de MvT bij het Ontwerp van wet inkomstenbelasting 1960 valt geen ondubbelzinnige uitspraak over de aan te leggen maatstaf te destilleren. Bovendien is in de tekst van art. 8, aanhef, en letter c, IB '64 de zinsnede 'ter bevordering van een reorganisatie' niet opgenomen, doch is aansluiting gezocht bij het in de rechtspraak ontwikkelde criterium dat de prijsgegeven rechten 'niet voor verwezenlijking vatbaar' moeten zijn.

3. In casu is geen sprake van een winst behaald in het kader van een reorganisatie omdat slechts sprake is van kwijtschelding door een crediteur. Voor een reorganisatie is vereist dat de crediteuren in overleg met de ondernemer een kader opzetten waarbinnen het geheel van schulden kan worden afgewikkeld, in combinatie met wijzigingen van beleid en beheer;

Overwegende omtrent het geschil:

dat in geschil is de vraag of het aan belanghebbende opgekomen voordeel ad f 60.013,50 door het prijsgeven door de fiscus van zijn rechten op dit bedrag behoort tot de voordelen als bedoeld in art. 8, aanhef, en letter c, IB '64;

dat belanghebbende deze vraag bevestigend beantwoordt, daartoe onder meer aanvoerende, dat van een prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten als bedoeld in dit artikel ook sprake is indien het door de crediteur prijsgegeven recht betreft een recht dat slechts verwezenlijkt kan worden in het kader van een liquidatie van de onderneming van de debiteur;

dat de Inspecteur de juistheid van deze stelling betwist, evenwel ten onrechte;

dat in voormeld art. 8 onder het begrip 'prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten' mede te begrijpen is het geval waarin een crediteur van de inning van zijn vordering afziet indien hij zijn vordering - mede in acht genomen de daaraan verbonden preferentie - slechts kan innen in het kader van een liquidatie van de onderneming van zijn debiteur;

dat aan deze uitleg noch de tekst van voormelde bepaling, noch de geschiedenis van de totstandkoming daarvan in de weg staat;

dat vaststaat dat de onderhavige omzetbelastingschuld slechts verhaalbaar was indien de onderneming van belanghebbende zou worden geliquideerd;

dat derhalve sprake is van het prijsgeven door een schuldeiser van niet voor verwezenlijking vatbare rechten tot een bedrag van f 60 013;

dat mitsdien behoort te worden beslist als volgt:

Vernietigt de aanslag waarvan beroep.