Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2002, AE7285, 98/00188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2002, AE7285, 98/00188

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juli 2002
Datum publicatie
5 september 2002
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2002:AE7285
Formele relaties
Zaaknummer
98/00188

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 98/00188

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid douane district P van de rijksbelastingdienst ( hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar op 5 september 1997 zonder verhoging uitgereikte uitnodiging tot betaling van onder meer omzetbelasting, nummer A.

1. Ontstaan en loop van het geding

De evenbedoelde uitnodiging tot betaling is opgelegd tot een bedrag van fl. 2.686,90 aan douanerecht en fl. 5.172,30 aan omzetbelasting, zonder verhoging. Na tijdig door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak het bezwaar afgewezen en de uitnodiging gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak

tijdig en regelmatig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de Griffier van belanghebbende een recht geheven van

fl. 80,=. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van 18 februari 2002 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen

en gehoord de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.

De Inspecteur heeft vóór de zitting als pleitnota aan het Hof toegezonden een brief van 7 februari 2002 met als bijlage in kopie een met de onderhavige zaak samenhangende uitspraak van de Tariefcommissie van 27 december 2001, nr. 0228/97 TC, inzake het douanerecht alsmede een

stuk aangeduid als "pleitnotities" met begeleidende brief van 8 februari 2002. Van deze stukken worden de pleitnotities met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen en zijn exemplaren hiervan aan het Hof en aan de wederpartij overgelegd, terwijl exemplaren van genoemde overige stukken zonder bezwaar van de wederpartij aan haar en aan het Hof zijn overgelegd.

Het Hof rekent alle hiervóór genoemde stukken tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft in deze zaak op 4 maart 2002 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 12 maart 2002 aan partijen verzonden.

De Inspecteur heeft tijdig en op regelmatige wijze verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Ter zake van dit verzoek heeft de Inspecteur een recht van € 68,= voldaan.

2. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting staat tussen hen het volgende vast.

2.1. Op 9 augustus 1996 heeft belanghebbende bij de douane te B aangifte gedaan voor extern communautair douanevervoer van een personenauto van het merk Toyota, type Camry 2.2 GL, chassisnummer C (hierna: de auto). De aangifte T-1 is bij de douane geregistreerd onder nummer D, vermeldde als kantoor van bestemming E, Duitsland en als land van bestemming Polen. Het eveneens door belanghebbende overgelegde voorafgaande document T-1 waaronder de auto met belanghebbende als geadresseerde is vervoerd vermeldt als chassisnummer F (zelfde nummer als bovenvermeld nummer C, echter laatste cijfer ontbreekt).

2.2. De auto is door de koper, de heer G uit H, Polen, bij belanghebbende opgehaald.

2.3. Het kantoor van vertrek heeft het terugzendingsexemplaar van het document T-1 niet ontvangen en heeft daarom een verzoek tot nasporing verzonden aan het op het document vermelde kantoor van bestemming. Het kantoor van bestemming heeft op dit verzoek bericht dat de auto, noch het document aldaar is aangeboden.

2.4. In haar onder 1 vermelde uitspraak op het door belanghebbende

ingestelde beroep tegen het in de onderhavige uitnodiging tot betaling vermelde bedrag aan douanerecht heeft de Tariefcommissie overwogen dat de door belanghebbende overgelegde kopie van het door de Poolse autoriteiten afgegeven kentekenbewijs geen document is als bedoeld in artikel 380 van de Toepassingsverordening CDW (hierna: TCDW) aan de hand waarvan de regelmatigheid van het vervoer kan worden aangetoond.

Tevens heeft de Tariefcommissie in die uitspraak overwogen

- dat het in het onderhavige geval op de weg van belanghebbende ligt om aan te tonen dat alle formaliteiten voor het regulariseren van de situatie van de goederen alsnog zijn vervuld

- dat in dit geval niet is aangetoond dat voor de onderhavige auto alsnog die formaliteiten zijn vervuld op grond waarvan de auto geacht kan worden met toepassing van de juiste douaneformaliteiten

Polen te zijn binnengebracht alsmede

- dat gelet op het voorgaande voor de onderhavige auto een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 203 van het Communautair Douanewetboek (CDW), waarvoor belanghebbende op de voet van het derde lid, vierde gedachtestreepje als schuldenaar wordt aangemerkt.

2.5. Belanghebbende heeft als bijlagen bij haar aanvullend beroepschrift van 15 april 1998 de volgende tot de gedingstukken behorende stukken overgelegd:

- een kopie van het vierde exemplaar van het onder 2.1 vermelde document T-1, voorzien van een stempel: "URZAD CELNY w Ci..ynie ODD... . ELNY 43-404 CIESZYN";

- een van zegels en van een stempel "KOMENDA REJONOWA POLICJI W TORUNIU" voorziene kopie van een op 14.08.1996 gedateerd Pools kentekenbewijs ten name van G te H voor een Toyota Camry. 2.2. Op het kentekenbewijs is het volgende nummer vermeld: F.

3. Het geschil, alsmede de standpunten en de conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de auto in Nederland is ingevoerd in de zin van artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur daarentegen bevestigend.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de door de Inspecteur, als onder 1 vermeld, vóór de zitting aan het Hof toegezonden stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.

3.2.1. Belanghebbende

Belanghebbende laat haar beroep op het vertrouwensbeginsel varen.

De auto heeft het land van bestemming bereikt en is daar geregistreerd. Het niet aanzuiveren levert op zich niet een belastbaar feit op. Nu de auto in Polen is aangekomen en daar geregistreerd is, kan moeilijk gezegd worden dat een onttrekking in Nederland heeft plaatsgevonden.

Desgevraagd verklaart belanghebbende dat de berekening van de uitnodiging tot betaling op zich niet in geschil is.

Belanghebbende koopt auto's bij I B.V. te J in entrepot. De koper haalde de auto op en reed er mee naar Polen. De papieren die afgegeven moesten worden, werden meegenomen.

Belanghebbende verklaarde de kopie, die zij voor haar administratie bewaarde, bij zich te hebben.

Belanghebbende is naar Polen gereisd en heeft daar geconstateerd dat de auto's daar waren ingevoerd.

3.2.2. De Inspecteur

De Inspecteur verklaart zich te verzetten tegen overlegging van de kopie waarvan belanghebbende verklaarde deze bij zich te hebben, omdat dit een nader onderzoek zou vergen.

Desgevraagd verklaart de Inspecteur dat hem destijds is medegedeeld dat E niet in Polen is gelegen en dat over de auto niets bekend was.

Betwist wordt dat de auto in Polen is aangekomen en aldaar geregistreerd is. Maar zelfs al zou dat wel zo zijn, de Tariefcommissie spreekt van onttrekken en die onttrekking heeft in Nederland plaatsgevonden en dat is het belastbare feit.

De Inspecteur verklaart het te moeten doen met de, uit het aan hem voorgeschreven onderzoek voortgekomen, onderzoeksresultaten. Op grond hiervan komt de Inspecteur tot de conclusie dat het belastbare feit in Nederland heeft plaatsgevonden.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden

uitspraak alsmede van de uitnodiging tot betaling voor zover deze de omzetbelasting betreft. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet wordt onder invoer verstaan "het in Nederland beëindigen van dan wel het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregeling". Hierbij heeft te gelden dat de regeling extern communautair douanevervoer als douaneregeling in de zin van deze bepaling moet worden aangemerkt.

4.2. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 maart 2001, nr. 35 960 (BNB 2001/206) moet het ervoor gehouden worden dat in een geval als het onderhavige uitsluitend sprake is van het belastbare feit invoer als zich in Nederland een (fysieke) onttrekking als bedoeld in artikel 203 van het CDW heeft voorgedaan, en dat artikel 215, leden 2 en 3, van het CDW geen regeling bevat die uitwijst welke lidstaat heeft te gelden als

lidstaat op het grondgebied waarvan de onttrekking heeft plaatsgevonden.

4.3. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de echtheid van het in kopie overgelegde kentekenbewijs en het daarop alsmede op het document T-1 geplaatste stempel, een en ander als vermeld onder 2.5. Hierbij is het Hof van oordeel dat het document T-1 een typefout bevat waar het een chassisnummer vermeldt dat één cijfer langer is en eindigt op tweemaal het cijfer "1".

4.4. In aanmerking nemende hetgeen onder 4.3 is overwogen, acht het Hof het aannemelijk dat de auto Nederland heeft verlaten en in Polen is gearriveerd en geregistreerd. Dit brengt het Hof tot het oordeel dat de auto niet in Nederland aan de douaneregeling extern communautair douanevervoer is onttrokken. Hieruit vloeit, gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, voort, dat zich ten aanzien van de auto zich niet het belastbare feit invoer als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel c, van de Wet, heeft voorgedaan.

4.5. Aan het vorenstaande doet niet af dat het kentekenbewijs voor de toepassing van het douanerecht op grond van artikel 380 van het TCDW niet is toegelaten als document aan de hand waarvan de regelmatigheid van het douanevervoer kan worden aangetoond, noch dat niet is aangetoond dat voor de auto alsnog de formaliteiten zijn vervuld op grond waarvan de auto geacht kan worden met toepassing van de juiste douaneformaliteiten Polen te zijn binnengebracht.

5. Griffierecht en proceskosten

Nu de uitspraak alsmede de uitnodiging tot betaling - althans, voor wat betreft de omzetbelasting - vernietigd worden, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken aan belanghebbende het door haar voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 36,30 (fl. 80,=) te vergoeden.

Gelet op het vorenoverwogene dient de uitspraak alsmede de uitnodiging tot betaling, voor zover die op de omzetbelasting betrekking heeft, te worden vernietigd. Hierin vindt het Hof aanleiding om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures op 2(punten) x fl. 710,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) x 1,5 (vijf samenhangende zaken, waarvan in twee, waarin partijen ook waren opgeroepen voor de zitting, belanghebbende zijn beroepschrift heeft ingetrokken, omdat de Inspecteur even vóór de zitting zich alsnog met het standpunt van belanghebbende heeft verenigd en zich heeft verbonden dienovereenkomstig te handelen) is fl. 2.130,=, waarvan 1/3, voor ieder van de zaken waarin het beroepschrift niet is ingetrokken, is fl. 710,=, ofwel € 322,18.

6. De beslissing

Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de uitnodiging tot

betaling voor zover deze de omzetbelasting betreft;

gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende het door deze gestorte griffierecht ad. € 36,30 wordt vergoed;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322,18.

Aldus vastgesteld op 12 juli 2002 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 juli 2002

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.