Home

Hoge Raad, 21-01-2005, AS3538, 38529

Hoge Raad, 21-01-2005, AS3538, 38529

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 januari 2005
Datum publicatie
21 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS3538
Formele relaties
Zaaknummer
38529
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 18

Inhoudsindicatie

Onder douaneregeling gestelde auto is verdwenen; plaats van onttrekking voor de omzetbelasting te bepalen m.b.v. art. 215, lid 1, aanhef en derde gedachtestreepje van het CDW.

Uitspraak

Nr. 38.529

21 januari 2005

whk

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 juli 2002, nr. 98/00188, betreffende na te melden aan X B.V. te Z gedane uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.

1. Uitnodigingen tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 5 september 1997 uitgenodigd tot betaling van bedragen van ƒ 2686,90 aan douanerechten en ƒ 5172,30 aan omzetbelasting. De uitnodigingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake de omzetbelasting in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd alsmede de uitnodiging tot betaling voor zover deze de omzetbelasting betreft. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Mr. J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 juli 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Vaststaat dat belanghebbende niet is nagekomen zijn uit artikel 96 van het Communautair Douanewetboek (hierna: het CDW) voortvloeiende verplichting om de auto binnen de gestelde termijn ongeschonden aan het kantoor van bestemming aan te brengen, onder overlegging van de vereiste exemplaren van de aangifte en met inachtneming van de door de bevoegde autoriteiten getroffen identificatiemaatregelen. In 's Hofs uitspraak ligt besloten dat de auto evenmin onder overlegging van de vereiste exemplaren van de aangifte is aangebracht bij een ander kantoor van bestemming, in de zin van artikel 356, lid 3, van de Uitvoeringsverordening CDW (tekst 1996), en tevens dat met betrekking tot het feitelijke vervoer van de goederen niets is komen vast te staan.

Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de auto is onttrokken aan het aan het douanevervoer verbonden douanetoezicht in de zin van artikel 203 van het CDW en mitsdien van artikel 18, lid 1, letter c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Daaraan doet niet af dat, naar door het Hof is vastgesteld, de auto het douanegebied van de Europese Gemeenschap (hierna: de EG) heeft verlaten en in Polen is geregistreerd, nu het vervoer niet is beëindigd onder toezicht van douaneautoriteiten in de EG (vgl. ook Hof van Justitie 12 februari 2004, Hamann International GmbH Spedition + Logistik, nr. C-337/01, Douane Update 2004-0159 en Douanerechtspraak 2004/29, in het bijzonder punt 32). In zoverre slaagt het middel.

3.2. Het middel slaagt ook voor het overige, op de gronden vermeld in het heden in de zaak met nummer 38528 tussen dezelfde partijen gewezen arrest. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verklaart het bij het Hof ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2005.