Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2003, AN9090, 01/01494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2003, AN9090, 01/01494

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 september 2003
Datum publicatie
28 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9090
Formele relaties
Zaaknummer
01/01494
Relevante informatie
Wet belastingen op milieugrondslag [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 36l

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor teruggave van REB, ondanks het feit dat zij niet beschikt over statuten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/01494

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X, handelend onder de naam X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Hoofd van de eenheid Grote ondernemingen van de Belastingdienst te P, onderdeel Team energiepremies te Pp (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikkingen, nrs. 5949.0 t/m 5968.0, 5970.0, 5972.0, 5974.0, 5977.0, 5978.0, 5980.0 t/m 5982.0 en 5984.0, op de door belanghebbende ingediende verzoeken teruggaaf regulerende energiebelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

Belanghebbende heeft op 22 december 2000 28 verzoeken ingediend om in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke teruggaaf van de regulerende energiebelasting (hierna: REB). De Inspecteur heeft deze verzoeken bij de hierboven genoemde beschikkingen afgewezen, en heeft deze beschikkingen, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij de bovenbedoelde uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken tijdig in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van ƒ 450,=.

De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.

Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur schriftelijk gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 28 mei 2003 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigden van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

Partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is een samenwerkingsverband van een vijftal gemeenten (Y, A, B, C, D en E) en oefent voor deze gemeenten de taken en bevoegdheden uit die op grond van de Wet sociale Werkvoorziening aan deze gemeenten zijn toegekend.

2.2. Belanghebbende betreft een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Belanghebbende heeft, verwijzend naar artikel 8 Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 2 van de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Y (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling), het Openbaar Lichaam Werkvoorzieningschap Y in het leven geroepen. De Gemeenschappelijke Regeling (waaronder belanghebbende haar taken uitoefent) is als bijlage bij het beroepschrift gevoegd.

2.3. Met ingang van 1 januari 2000 is het onder andere voor instellingen die zich, blijkens hun statuten, de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van sociale, culturele of maatschappelijke aard, onder voorwaarden mogelijk om een gedeelte van de door het energiebedrijf in rekening gebrachte REB terug te krijgen. Belanghebbende heeft om die reden op 21 december 2001 een 28-tal verzoeken om teruggaaf van REB ingediend. De in totaal door belanghebbende teruggevraagde REB betreft ƒ 31.702,= (€ 14.386,=).

2.4. De Inspecteur heeft deze verzoeken bij beschikking afgewezen met als motivering dat belanghebbende aan alle vereisten voldoet, maar niet beschikt over statuten en om die reden niet in aanmerking komt voor teruggave van REB.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor teruggave van REB, ondanks het feit dat zij niet beschikt over statuten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.

De Inspecteur:

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest van de wetgever om gemeenten of soortgelijke instellingen in aanmerking te laten komen voor teruggave van REB. Deze worden op een andere wijze gecompenseerd.

De gemachtigden namens belanghebbende:

Gemeenschappelijke regelingen kunnen op de zelfde wijze als privaatrechterlijke rechtspersonen aantonen dat zij rechtspersoon zijn en een bepaalde doelstelling hebben. Belanghebbende is uitdrukkelijk geen gemeente of provincie. Zij stelt uitdrukkelijk dat zij op geen enkele andere wijze wordt gecompenseerd in de door haar betaalde REB.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraken en tot teruggave van de REB zoals door haar verzocht in de onder 2.3. genoemde verzoeken. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de bestreden uitspraken.

Tussen partijen is niet in geschil dat voor het geval het Hof belanghebbende in het gelijk stelt, belanghebbende recht heeft op teruggave van in totaal ƒ 31.702,= (€ 14.386,=) REB.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1. De Inspecteur heeft de onder 2.3. bedoelde verzoeken van belanghebbende niet ingewilligd, omdat balanghebbende niet beschikt over statuten, die notarieel zijn verleden.

4.2. De eis van notarieel verleden statuten komt voor in artikel 8ja van het Uitvoeringsbesluit Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm), maar staat niet in artikel 36l, lid 11, Wbm, zoals die tekst luidt in het hier aan de orde zijnde jaar. Het Uitvoeringsbesluit Wbm stelt daarmee een strengere eis dan de Wbm en om die reden gaat het Hof voorbij aan de eis dat de statuten notarieel dienen te zijn verleden en verwerpt het Hof dit daarop gebaseerde standpunt van de Inspecteur.

4.3. Dan blijft nog ter beantwoording de vraag of belanghebbende beschikt over statuten, te omschrijven als grondregels van een vereniging, vennootschap of stichting (van Dale, Grondwoordenboek der Nederlandse taal, dertiende herziene uitgave, 1999).

4.4. Bij schrijven van 6 september 2001 heeft belanghebbende het Hof een afschrift gezonden van de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Y. Gelet op de daarin getroffen bepalingen is het Hof van oordeel dat met betrekking tot belanghebbende sprake is van grondregels als bedoeld in de onder 4.3. hiervoor weergegeven omschrijving.

4.5. Volledigheidshalve merkt het Hof nog op dat uit de tekst van artikel 36l, lid 11, Wbm niet valt af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat alleen de lichamen, genoemd in de omschrijving van 4.3., voor teruggave van belasting in aanmerking zouden komen.

4.6. Het Hof komt tot de slotsom dat de verzoeken van belanghebbende om teruggave van REB ten onrechte door de Inspecteur zijn afgewezen, zodat moet worden beslist als hierna vermeld.

5. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) is in totaal € 1.207,50.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, gelast de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf REB te geven van ƒ 31.702,= (€ 14.386,=), gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ƒ 450,= (€ 204,20), veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.207,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door J.Th. Simons, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 18 september 2003

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 september 2003

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ

's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffie-recht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uit-spraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de weder-partij te veroordelen in de proceskosten.