Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-01-2004, AO4915, 01/04097

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-01-2004, AO4915, 01/04097

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 januari 2004
Datum publicatie
4 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4915
Zaaknummer
01/04097

Inhoudsindicatie

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 01/04097

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op

7 januari 2004 te 's-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn partner, alsmede, de Inspecteur.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 21 januari 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De gronden

1. Belanghebbende heeft in 1999 een bedrag van DM 5.000 meegegeven aan een "geldkoerier", een reisbureau in Düsseldorf. Deze geldsom is bedoeld ter ondersteuning in de kosten van levensonderhoud van belanghebbendes ouders in Kosovo. Rechtstreekse betaling is volgens belanghebbende niet mogelijk, omdat de geldsom niet op de juiste bestemming zou aankomen. Het geldkoeriersbedrijf biedt bedrijfsmatig zijn diensten aan om ervoor te zorgen dat de gelden op de juiste bestemming komen.

2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van ƒ 3.682,-, zijnde het in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, sub 2, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) genoemde maximum van 10% van het onzuiver inkomen, in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft op basis van de resolutie van 11 juli 1977, nr. 277/3749, gepubliceerd in BNB 1977/210, zoals nadien gewijzigd, een aftrek toegestaan van ƒ 1.846,- (zijnde ƒ 2.600,- minus een drempel van ƒ 736,-).

3. Artikel 46, eerste lid aanhef, en onderdeel a, sub 2, van de Wet luidt, voorzover hier van belang:

"Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen en pleegkinderen van 27 jaar en ouder, alsmede andere bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, (...), voor zover die uitgaven meer bedragen dan ƒ 800,- (...) doch niet meer bedragen dan 10 percent van het onzuivere inkomen, en mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan".

4. Tot de gedingstukken behoren een stortingsbewijs van 22 oktober 1999, waarop een bedrag van DM 5.000 is vermeld voor A Kosova, en een verklaring van de gemeente R in Kosovo, die in september 2001 is opgesteld en een bedrag van DM 6.000 vermeld.

5. Uit de Memorie van Toelichting, vergaderjaar 1996-1997, Kamerstukken 25 051, nr. 3, volgt dat de betalingen die belastingplichtigen doen ter ondersteuning van hun verwanten slechts in aanmerking kunnen worden genomen wanneer deze zijn gedaan op voor de belastingdienst redelijkerwijs te controleren wijze, zoals door bankoverschrijvingen ten name van de persoon die wordt ondersteund of per internationale postwissel. Volgens het arrest van de Hoge Raad 28 november 2003, nr. 38.755,

LJN nr. LJN AN9080, kunnen ook andere stukken dan bankafschriften en postwissels schriftelijke bescheiden zijn. Wel moet, aldus de Hoge Raad, sprake zijn van zodanige schriftelijke bescheiden dat aan de hand daarvan de juistheid van de in aftrek gebrachte uitgave redelijkerwijs door de rijksbelastingdienst kan worden gecontroleerd.

6. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, met het stortingsbewijs en een verklaring van de gemeente R, die twee jaar na betaling aan de geldkoerier is opgesteld en bovendien een ander bedrag vermeldt, geen zodanige schriftelijke bescheiden overgelegd dat aan de hand daarvan de juistheid van de uitgave kan worden gecontroleerd.

7. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is.

De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J.W. van der Voort, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.J.A.M. van Sleuwen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2004.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 22 januari 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 43,50 (per 1 februari 2004 € 50,-).

Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 174,- (per 1 februari 2004 € 200,-) verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.