Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-05-2005, AT8616, 02/04130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-05-2005, AT8616, 02/04130

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 02/04130

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige Belastingkamer, op het beroep van x te y, Verenigde Staten van Amerika, domicilie kiezend te Laren, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Douane district Roermond van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Douane Zuid van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: bpm).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 30 januari 2001, onder nummer 0000/0000 een naheffingsaanslag in de bpm opgelegd ten bedrage van fl. 52.661,= aan bpm en fl. 6.703,= aan heffingsrente, totaal fl. 59.364,=.

Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak van 20 augustus 2001, kenmerk 01/426/225/143, ongegrond verklaard.

Die uitspraak heeft belanghebbende niet bereikt; hij is door de Inspecteur "onbestelbaar retour" ontvangen. Op 12 september 2002 heeft de Inspecteur opnieuw een afschrift van de uitspraak aan belanghebbende verzonden.

1.2. Namens belanghebbende is op 20 augustus 2001 door J & J Advocaten een geschrift ingediend bij de Inspecteur, die dit geschrift op 16 september 2002 op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft doorgezonden aan het Hof, waar het op 17 september 2002 is ingekomen. Een aanvulling op dit geschrift, gedagtekend 4 maart 2002, is op 12 maart 2002 bij de Inspecteur ingekomen, en met vorengenoemd geschrift doorgezonden aan het Hof.

1.3. Het Hof heeft laatstgenoemd geschrift aangemerkt als beroepschrift, en geoordeeld dat het niet tijdig was ingediend.

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb

heeft het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. Tegen de onder 1.3.genoemde uitspraak heeft belanghebbende verzet gedaan bij het Hof; bij uitspraak van 21 augustus 2003 heeft het Hof dat verzet gegrond verklaard.

1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingezonden,

de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 september 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mr. T., verbonden aan het vorengenoemde onderdeel van de rijksbelastingdienst.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:

2.1. Omstreeks begin november 1996 heeft belanghebbende bij de Douane district Arnhem een verzoek om vrijstelling van douanerechten, omzetbelasting en bpm voor verhuisgoederen ingediend, en daarbij aangegeven dat die goederen werden overgebracht in verband met de overbrenging van zijn normale verblijfplaats van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS) naar Nederland. Tot de boedel behoorden twee personenauto's van het merk Chrysler, type Jeep Grand Cherokee, met Amerikaans kenteken xxx 0000, chassisnummer 0x0x0x0, respectievelijk met Amerikaans kenteken qqq 0000, chassisnummer q0q0q0q0q0.

Bij beschikkingen van 27 november 1996, kenmerken 1-544 V'96 en 1-545 V'96, heeft de Douane district Arnhem, Vestiging Nijmegen, de gevraagde vrijstellingsvergunningen verleend.

2.2. De aangifte voor het vrije verkeer voor de auto met Amerikaans kenteken xxx 0000 is op 28 november 1996 aanvaard; op 6 december 1996 is de auto onder kenteken OO-XX-00 opgenomen in het kentekenregister.

De aangifte voor het vrije verkeer voor de auto met Amerikaans kenteken qqq 0000 is eveneens aanvaard op 28 november 1996; op 13 december 1996 is de auto onder kenteken OO-XN-00 opgenomen in het kentekenregister.

2.3. Op 6 december 1999 heeft belanghebbende opnieuw een verzoek om vrijstelling van douanerechten, omzetbelasting en bpm ingediend in verband met de overbrenging van zijn normale verblijfplaats van de VS naar Nederland. Tot de verhuisgoederen behoorde een personenauto van het merk Lexus, type RX 300.

De Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD)

heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken bij de aanvraag van de onder 2.1 genoemde vrijstellingsvergunningen en dienaangaande proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal) opgemaakt, dat mede dient als fiscaal rapport, en tot de gedingstukken behoort.

Het proces-verbaal heeft niet tot strafvervolging geleid.

Bij brief van 30 januari 2000 heeft belanghebbende het verzoek van 6 december 1999 ingetrokken.

2.4. In een bij het proces-verbaal behorende "kwitantie", gedagtekend 2 oktober 1997, verklaart belanghebbende een bedrag van fl. 73.000,= (zegge: drie en zeventig duizend gulden) ontvangen te hebben inzake verkoop van de auto: Jeep grand Cherokee 5.2. V8 ltd met kenteken PP-XX-75 aan een particulier, dat de overschrijving van het kenteken en daarmee de feitelijke overdracht zal plaatsvinden op 27-11-97, alsmede dat de auto reeds op de dagtekening van de kwitantie met de kentekenpapieren en de sleutels door belanghebbende is overgedragen aan de particulier. De kwitantie is door belanghebbende en de koper ondertekend.

2.5. In het proces-verbaal zijn tevens opgenomen een verklaring van een Chryslergarage/autobedrijf, inhoudende dat dit bedrijf op 10 februari 1997 een auto met kenteken PP-VV-22 van belanghebbende heeft gekocht, een verklaring van een particulier, directeur van een bedrijf, dat een Jeep Grand Cherokee met kenteken PP-VV-22 door zijn bedrijf ten behoeve van hem is aangekocht "in een periode van zo'n 2 tot 3 weken in de herfst van 1997", en een factuur van 10 oktober 1997, waarop is vermeld "voor levering van: (...) Jeep Grand Cherokee kenteken: PP-VV-22".

2.6. Op grond van het proces-verbaal heeft de Inspecteur zich op

het standpunt gesteld dat de onder 2.1 genoemde vrijstellingsvergunningen ten onrechte aan belanghebbende zijn afgegeven, alsmede dat belanghebbende zich niet heeft gehouden aan

de in die vergunningen - overeenkomstig artikel 7 van de Verordening (EEG) 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 (Pb. EG 1983, L 105) (hierna: de Verordening) - opgenomen voorwaarde, dat de auto's niet binnen 12 maanden na de aanvaarding van de aangifte mogen worden uitgeleend, verpand, verhuurd, of overgedragen.

2.7. Op 30 januari 2001 heeft de Inspecteur de onder 1.1 genoemde naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Belanghebbende stelt dat hij de naheffingsaanslag "niet legaal heeft ontvangen", dat de uitspraak op het bezwaarschrift niet bestaat, dat hij het aanvraagformulier voor de vrijstellingsvergunning naar eer en geweten heeft ingevuld, dat hij daadwerkelijk zijn normale verblijfplaats van de VS naar Nederland heeft overgebracht, dat de vergunning terecht is verkregen, dat daarop niet door naheffing kan worden teruggekomen en dat de naheffingsaanslag buitensporig hoog is. Hij beroept zich tevens op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel.

De Inspecteur stelt dat zorgvuldig is gehandeld bij de verzending van de aanslag en de uitspraak en dat belanghebbende door de gang van zaken niet is geschaad, dat belanghebbende zijn normale verblijfplaats nimmer naar Nederland heeft overgebracht, dat hij in het aanvraagformulier onjuiste gegevens heeft vermeld waardoor hij aan de inwilliging van zijn verzoek geen vertrouwen kan ontlenen, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende is onderbouwd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

De Inspecteur

* Ik stem in met een herberekening van de aanslag op basis van het nieuwe, vanaf 1 mei 1999 geldende degressieve afschrijvingssysteem. De bpm voor de auto met kenteken PP-VV-22 wordt dan fl. 19.587,=, voor de auto met kenteken PP-XX-75

fl. 23.471,= en de heffingsrente fl. 5.480,=, totaal fl. 48.538,=.

* De door belanghebbende opgevoerde reiskosten en kosten van de bezwaarprocedure zijn aanvaardbaar.

Belanghebbende

* Ik kan mij met de door de Inspecteur berekende vermindering verenigen.

* Mijn reiskosten bedroegen $ 1.000,= (€ 740,74), de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand in de bezwaarprocedure € 1.700,=.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag, inclusief heffingsrente, tot fl. 48.538,= (zijnde € 22.025,58).

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1. Het op 20 augustus 2001 namens belanghebbende bij de inspecteur ingediende geschrift dient als beroepschrift te worden aangemerkt, nu de Inspecteur op diezelfde dag reeds uitspraak op het bezwaarschrift had gedaan en die uitspraak had bekendgemaakt door toezending aan het laatst bekende adres van belanghebbende. Nu dit geschrift niet zo spoedig mogelijk - dit wil zeggen binnen 14 dagen na binnenkomst - is doorgezonden aan het Hof, moet het geacht worden op 3 september 2001 bij het Hof te zijn ingekomen. Het Hof is met partijen van oordeel dat het beroepschrift tijdig is ingediend.

Ten aanzien van het geschil

4.2. De naheffingsaanslag is binnen de termijn van artikel 20, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd en ter kennis van belanghebbende gekomen. Hij heeft tegen de naheffingsaanslag binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift ingediend. Zo belanghebbende met zijn stelling dat hij de naheffingsaanslag "niet legaal heeft ontvangen" heeft willen bepleiten dat de oplegging en bekendmaking van de naheffingsaanslag niet op reguliere wijze zijn verlopen, en dat reeds uit dien hoofde de naheffingsaanslag zou moeten worden vernietigd, verwerpt het Hof die stelling.

4.3. De omstandigheid dat de uitspraak op het bezwaarschrift belanghebbende niet binnen een jaar na de indiening van, de aanvulling op, het bezwaarschrift heeft bereikt, kan er niet toe leiden dat die uitspraak als "niet bestaand" wordt aangemerkt. Immers, vaststaat dat een afschrift van de uitspraak van 20 augustus 2001 opnieuw op 12 september 2002 aan belanghebbende is gezonden en aldus alsnog op juiste wijze bekend is gemaakt.

4.4. De aangifte voor het vrije verkeer van de auto met kenteken PP-XX-75 is aanvaard op 28 november 1996; die voor de auto met kenteken PP-VV-22 op dezelfde dag. Op grond van de onder 2.4 en 2.5 genoemde, in het proces-verbaal van de FIOD opgenomen verklaringen en bescheiden, aan de juistheid waarvan het Hof geen reden heeft te twijfelen, moet worden geoordeeld dat belanghebbende de auto met kenteken PP-XX-75 heeft verkocht op 2 oktober 1997, en de auto met kenteken PP-VV-22 op 10 februari 1997. Ten aanzien van beide auto's is derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7, lid 1, van de Verordening en de (vrijwel) gelijkluidende, in beide vrijstellingsvergunningen opgenomen voorwaarde, dat binnen twaalf maanden na aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer geen overdracht van de auto - al dan niet onder bezwarende titel - mag plaatsvinden.

Aan dit oordeel kan niet afdoen, dat de overschrijving van het kenteken van beide auto's in het kentekenregister pas na het verstrijken van de twaalfmaandstermijn heeft plaatsgevonden.

4.5. Tegenover de betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende in genen dele zijn stelling, dat de naheffingsaanslag is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, waargemaakt.

4.6. De herberekening van de naheffingsaanslag, vermeld onder 3.2, heeft plaatsgevonden op de voet van de in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet bpm) vervatte tabel; gelet op hetgeen in de parlementaire geschiedenis van genoemd artikel is vermeld over de vaststelling van die tabel, kan ervan worden uitgegaan dat die tabel een redelijke schatting geeft van de waardevermindering van eerder in het buitenland geregistreerde auto's. Nu voorts het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 3 december 2003, nr. DGB 2003/6752, Stcrt. 238, toelaat dat het bewijs wordt geleverd dat de werkelijke waardevermindering groter is dan de met toepassing van artikel 10, lid 2, van de Wet bpm vastgestelde afschrijving, kan de vigerende wettelijke regeling, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 22 februari 2001, zaak C-393/98, Gomes Valente, verenigbaar worden geacht met artikel 95 van het EG-Verdrag (thans artikel 90 EG).

Belanghebbende heeft wel gesteld dat de naheffingsaanslag buitensporig hoog is, doch heeft in genen dele aannemelijk gemaakt dat het bedrag van de belasting (na herberekening) hoger is dan het bedrag van de restantbelasting dat is begrepen in de waarde van vergelijkbare gebruikte personenauto's die reeds in Nederland zijn geregistreerd, of anderszins onjuist is berekend.

4.7. Gelet op artikel 4, lid 5, van de Wet bpm jo. artikel 7, lid 2, van de Verordening is belanghebbende van beide auto's de bpm verschuldigd. De Inspecteur is dan ook terecht tot naheffing overgegaan, doch de uitspraak kan, gelet op hetgeen onder 3.2 is vermeld, niet in stand blijven.

4.8. In het midden kan blijven of belanghebbende daadwerkelijk zijn normale verblijfplaats naar Nederland heeft overgebracht.

4.9. Hetgeen belanghebbende verder nog heeft aangevoerd raakt niet de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag, en behoeft derhalve geen bespreking.

5. Schadevergoeding

Het Hof acht termen aanwezig de Staat te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende in de bezwaarprocedure gemaakte kosten van beroepsmatige rechtsbijstand, groot € 1.700,=.

6. Griffierecht

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ad € 31,= te worden vergoed.

7. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, welke worden vastgesteld op € 740,74.

8. Beslissing

Het Hof:

* verklaart het beroep gegrond,

* vernietigt de bestreden uitspraak,

* vermindert de naheffingsaanslag tot € 22.025,58, inclusief heffingsrente,

* veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende

geleden schade, groot € 1.700,=,

* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=,

* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 740,74,

* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de schade, het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan door A. Bijlsma, voorzitter, P. Fortuin en G.D. van Norden, en voor wat de beslissing betreft in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 30 mei 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 30 mei 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20 303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze

uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het

volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.