Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-04-2005, AT8621, 03/00447

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-04-2005, AT8621, 03/00447

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 april 2005
Datum publicatie
4 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AT8621
Formele relaties
Zaaknummer
03/00447
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.120, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.123

Inhoudsindicatie

Vehoogde aftrek hypotheekrente. Vertrouwensbeginsel

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/00447

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.

Het onderzoek ter zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2005 te Q.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en, de verweerder.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 27 april 2005, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

De beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 60.487,= (€ 27.447,80),

- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 31,=,

- veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 417,04, en

- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.

De gronden

1. Belanghebbende heeft op 20 juli 2000 zijn hypothecaire geldlening verhoogd met ƒ 45.000,=. Na aftrek van kosten heeft belanghebbende per saldo ƒ 43.840,= ontvangen. Ter zitting heeft hij nadrukkelijk gesteld, dat deze verhoging verband houdt met verbetering of onderhoud van de eigen woning in 1999 en 2000, welke verbetering of onderhoud hij in 1999 en gedeeltelijk (tot 20 juli 2000) in 2000 uit eigen middelen heeft voorgefinancierd en gedeeltelijk - voor een niet in geschil zijnd bedrag van ƒ 33.250,= - na 20 juli 2000 rechtstreeks uit de verhoging van de geldlening, zodat de rente op deze verhoging volledig in aftrek kan worden gebracht op het belastbaar inkomen in 2001.

2. Voorts beroept belanghebbende zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel. Tijdens de parlementaire behandeling van de belastingherziening per 1 januari 2001 zou de Staatssecretaris van Financiën nadrukkelijk hebben toegezegd, dat het karakter van de lening in 2001 niet meer ter discussie wordt gesteld, indien de Belastingdienst in 2000 de rente van de lening als eigen woning rente heeft geaccepteerd. Niet in geschil is, dat belanghebbende reeds in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 de verhoogde aftrek van de hypotheekrente heeft geclaimd.

3. Ten aanzien van de hypotheekverhoging accepteert de Inspecteur in het jaar 2001 alleen renteaftrek, voorzover het onderhoud of de verbetering van de eigen woning heeft plaatsgevonden na het verhogen van de hypothecaire geldlening, dat is na 20 juli 2000. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 is door de Inspecteur overeenkomstig belanghebbendes aangifte opgelegd. De in die aangifte geclaimde aftrek van de hypotheekrente is zonder daarover nadere vragen te stellen geaccepteerd.

4. Het Hof zal eerst de tweede grief van belanghebbende, het beroep op het vertrouwensbeginsel, behandelen.

5. Tijdens de parlementaire behandeling van de belastingherziening per 1 januari 2001 heeft de Staatssecretaris van Financiën het volgende gezegd:

"Wel wordt met ingang van 1 januari 2001 de eis gesteld dat het onderhoud of de verbetering met schriftelijke bewijzen gestaafd moet kunnen worden. Deze bepaling heeft echter betrekking op nieuwe leningen die na 1 januari 2001 worden afgesloten. Het is dus niet de bedoeling - de leden van de fractie van het CDA concluderen dat terecht - om met terugwerkende kracht een bewaarplicht ter zake van schriftelijke bescheiden die verband houden met onderhouds- en verbeteringskosten te introduceren. In de praktijk zullen belastingplichtigen er van uit mogen gaan dat leningen die ter bekostiging van onderhoud of verbetering van de eigen woning die uiterlijk op 31 december 2000 zijn aangegaan en die onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 door de belastingdienst als zodanig zijn geaccepteerd, vanaf 1 januari 2001 dat karakter zullen behouden." (NV, Kamerstukken I 1999/2000, 26 727 en 26 728, nr. 202c, blz. 37).

6. De Inspecteur stelt in dit verband, dat de Staatssecretaris van Financiën door gebruikmaking van het woord "geaccepteerd" bedoeld heeft te zeggen, dat de aangifte 2000 - wil een belastingplichtige zich op het vertrouwensbeginsel kunnen beroepen - inhoudelijk moet zijn beoordeeld in die zin, dat de Inspecteur ter zake een bewuste standpuntbepaling heeft ingenomen. De Inspecteur stelt, dat van een bewuste standpuntbepaling in dit geval geen sprake was.

7. Het Hof overweegt, dat de Staatssecretaris van Financiën, als hij bedoeld zou hebben, dat de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 door de Inspecteur inhoudelijk moet zijn beoordeeld in die zin, dat de Inspecteur een bewuste standpuntbepaling ter zake heeft ingenomen, wil de lening in 2001 het karakter van bekostiging van onderhoud of verbetering van de eigen woning behouden, dit uitdrukkelijk en met zoveel woorden had gezegd. Daarbij komt nog, dat niet in geschil is, dat belanghebbende in zijn aangifte over het jaar 2000 de verhoogde renteaftrek heeft opgevoerd, zodat het op de weg van de Inspecteur lag om over die verhoging eventueel vragen te stellen. Door geen vragen te stellen heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof de aftrek in 2000 in de door de Inspecteur bedoelde zin bewust geaccepteerd.

8. Het Hof oordeelt voorts dat, nu de Staatssecretaris van Financiën uitdrukkelijk heeft aangegeven geen bewaarplicht met terugwerkende kracht te willen introduceren, belanghebbende er, nu bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 niet is afgeweken van zijn aangifte, waarin aftrek van hypotheekrente werd geclaimd over de gehele verhoging van de hypothecaire geldlening, op mocht vertrouwen, dat het karakter van de lening in 2001 niet meer ter discussie zou worden gesteld.

Het beroep van belanghebbende is daarom gegrond.

9. Nu het beroep van belanghebbende reeds op basis van de tweede grief gegrond is, behoeft de eerste grief geen behandeling meer.

Het griffierecht en de proceskosten

Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.

Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van dit beroep bij het Hof in redelijkheid heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op de reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting. Voor het geval het Hof het beroep gegrond zou verklaren, hebben partijen terzake van de verletkosten van belanghebbende overeenstemming bereikt over een bedrag van € 400,=. Het Hof acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt de reiskosten van belanghebbende vast op basis van openbaar vervoer tweede klasse Y-Q vice versa, zijnde € 17,04. De totaal te vergoeden proceskosten bedragen derhalve € 417,04.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van I. van Wijk, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 april 2005.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 3 mei 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.