Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-07-2005, AU2472, 03/01397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-07-2005, AU2472, 03/01397

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 juli 2005
Datum publicatie
13 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2005:AU2472
Zaaknummer
03/01397
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.120, Art. 5.3 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Moet op de als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning in aftrek te brengen rente in mindering worden gebracht de rente over het bouwdepot?

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/01397

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/ Q van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.373,= en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 april 2005 te Eindhoven voor de negende enkelvoudige belastingkamer van het hof.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. drs. J, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw A.

1.4. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.5. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft de negende enkelvoudige kamer partijen meegedeeld dat zij de zaak zal verwijzen naar een meervoudige kamer. Daarop hebben partijen desgevraagd verklaard dat zij geen behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling van de zaak door de meervoudige kamer die de behandeling van de zaak zal overnemen. Daarop heeft de negende enkelvoudige belastingkamer het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6. De derde meervoudige belastingkamer van het hof heeft de behandeling van de zaak overgenomen op de voet van artikel 8:10 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het bepaalde in het vierde lid van dit wetsartikel en gezien de verklaring van partijen weergegeven in onderdeel 1.5 hiervoor, doet het hof uitspraak zonder heropening van het onderzoek ter zitting.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft in 2000 te zamen met zijn echtgenote een woning in aanbouw gekocht. Voordat zij naar deze koopwoning verhuisden woonden belanghebbende en zijn echtgenote in een huurhuis. De verhuizing heeft na 2001 plaatsgevonden.

2.2. De koopsom voor de in aanbouw zijnde woning heeft belanghebbende gefinancierd met een hypothecaire lening die op 31 december 2001 € 204.201,= beliep.

2.3. De koopsom voor de in aanbouw zijnde woning is gestort op een depotrekening (hierna: het bouwdepot). Het saldo op deze depotrekening bedroeg op 1 januari 2001 € 114.481,= en op 31 december 2001 € 38.580,=.

2.4. In 2001 genoten belanghebbende en zijn echtgenote over het bouwdepot aan rente € 5.804,=. De door hen betaalde rente op de hypothecaire geldlening bedroeg in 2001 € 12.842,=.

2.5. In zijn aangifte voor 2001 heeft belanghebbende ter zake van de in aanbouw zijnde woning een huurwaardeforfait van nihil aangegeven en als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning de rente op de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 12.842,= in aanmerking genomen. De saldi van het bouwdepot per 1 januari en 31 december 2001 heeft belanghebbende in zijn aangifte opgenomen binnen de heffingsgrondslag van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.

2.6. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning in aanmerking te nemen rente verminderd met de op het bouwdepot ontvangen rente en heeft hij de saldi van het bouwdepot per 1 januari en 31 december 2001 geëlimineerd uit de heffingsgrondslag van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Moet op de als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning in aftrek te brengen rente in mindering worden gebracht de rente over het bouwdepot?

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat indien de vraag bevestigend moet worden beantwoord, de aanslag juist is en het beroep ongegrond moet worden verklaard en dat als die vraag in ontkennende zin moet worden beantwoord de aanslag overeenkomstig de aangifte moet worden opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Mijn echtgenote en ik zijn vanuit een huurwoning verhuisd naar de koopwoning die in 2001 nog in aanbouw was. Anders dan de Inspecteur stelt is er dus geen sprake van dat ik twee eigen woningen zou hebben in 2001. Alleen de in aanbouw zijnde woning was in 2001 mijn eigen woning in de zin van de wet.

Mijn standpunt is gebaseerd op uitleg van de wet. De in aanbouw zijnde woning kwalificeert als eigen woning op grond van artikel 3.111, derde lid, Wet IB 2001. Volgens artikel 3.112, vierde lid, Wet IB 2001 moet het huurwaardeforfait op nihil worden gesteld. Verder volgt uit art. 3.119a, eerste lid, en artikel 3.120, eerste en derde lid, Wet IB 2001 dat de rente geheel aftrekbaar is. Het bouwdepot valt in box 3. Juridisch zijn er twee afzonderlijke overeenkomsten van geldlening, die elk hun eigen fiscaal regime kennen. Zij zijn onvoldoende met elkaar verbonden om tot saldering over te gaan.

Het beleid van de Staatssecretaris dat neerkomt op een saldering van de verschuldigde hypotheekrente met de ontvangen depotrente, is niet begunstigend maar beperkend en ik doe daar dan ook geen beroep op.

Bij het vaststellen van de hoogte van de benodigde hypotheek is niet rekening gehouden met de te ontvangen bouwrente. Dat er uiteindelijk na oplevering van de woning geen geld is over gebleven op de bouwdepot rekening, komt doordat de ontvangen rente is besteed aan meerwerk waarvoor tijdens de bouw opdracht is gegeven.

Over de cijfermatige uitwerking van dit geschil bestaat geen verschil van mening. Als de Inspecteur gelijk heeft moet de aanslag in stand blijven. Als ik gelijk heb moet de aangifte worden gevolgd.

Ik heb geen behoefte aan een nieuwe mondelinge behandeling als de zaak naar een meervoudige belastingkamer verwezen wordt.

De Inspecteur

Belanghebbende gaat van de ene eigen woning naar de andere. Volgens artikel 3.111, derde lid, Wet IB 2001 heeft hij in de overgangsperiode twee eigen woningen. Echter slechts de lening ter zake van de woning die dient als hoofdverblijf is een eigen woningschuld. Volgens het begunstigend beleid van de Staatssecretaris kan toch de rente voor de in aanbouw zijnde woning in aftrek worden gebracht, na saldering met de bouwrente.

Nu ik belanghebbende hoor betogen dat hij de oude woning huurde, betwist ik dat niet. Er waren in de overgangsperiode dus geen twee eigen woningen.

Naar mijn mening drukken de rentekosten niet op de voordelen uit de eigen woning voor zover daar bouwrente tegenover staat. Daardoor staat artikel 3.110 Wet IB 2001 aan aftrek van dat deel van de rentekosten in de weg.

Over de cijfermatige uitwerking van dit geschil bestaat geen verschil van mening. Als ik gelijk heb moet de aanslag in stand blijven. Als belanghebbende gelijk heeft moet de aangifte worden gevolgd.

Ik heb geen behoefte aan een nieuwe mondelinge behandeling als de zaak naar een meervoudige belastingkamer verwezen wordt.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot één naar een verzamelinkomen van € 31.874,=, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 29.569,= en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van

€ 2.305,=.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de in aanbouw zijnde woning in 2001 voldeed aan de eisen die in artikel 3.111, derde lid, Wet IB 2001 worden gesteld om als eigen woning te kwalificeren. Het hof is niet gebleken van de onjuistheid van deze stelling en neemt haar daarom over.

4.2. Voorts staat vast dat de gehele hypothecaire lening is aangegaan ter verwerving van deze eigen woning en dat de hypothecaire schuld niet uitstijgt boven de kosten ter verwerving van de woning. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende en zijn echtgenote direct voorafgaande aan het moment waarop de woning als eigen woning kwalificeerde een eigenwoningreserve hadden. Gelet op het bepaalde in artikel 3.119a, eerste lid, Wet IB 2001 vormt de gehele hypothecaire geldlening derhalve een eigenwoningschuld in de zin van de wet.

4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 behoren de renten van de eigen woningschuld tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Uit artikel 3.110 van de Wet IB 2001 volgt echter dat als bijkomende eis voor aftrek van de rentekosten moet worden gesteld dat die kosten drukken op de voordelen uit de eigen woning.

4.4. Naar het oordeel van het hof hangt de depotrente in een geval als het onderhavige zozeer samen met de op de hypothecaire geldlening te betalen rente, dat laatstgenoemde rente niet geacht kan worden te drukken op de voordelen uit de eigen woning voor zover daar de ontvangen depotrente tegenover staat.

4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Diens uitspraak moet in stand blijven.

7. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door R.J. Koopman, voorzitter, N. van Beelen en J.W. Zwemmer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op:

22 juli 2005

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 22 juli 2005

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.